| |
| |
| |
Herfstgezang.
Elk heeft zijn loon en brengt zijn buit:
eerste halfkoor (mannen). Werkers, Landbouwers.
Jaar uit, jaar in, in koud en warm,
Met taaien wil en kloeken arm,
Den grond doorkloofd, bemest, besproeid,
Het onkruid gestadig uitgeroeid;
Wij hebben gezorgd en ons werk verricht,
En nooit ons plicht verzuimd, beperkt,
En nooit ons taak verschoven.
En moet men niet vreezen voor 't daaglijksch brood,
Dan wordt de vreugde een dischgenoot,
Dan klinkt als een dank het lied uit den mond.
Wij brengen u alles in overvloed;
Versterkt uw lichaam, verwarmt uw bloed;
Komt hier, gij broeders, wij deelen met u
De welige vruchten der aarde.
| |
| |
tweede halfkoor (mannen). Denkers, Dichters, Navorschers.
Van 's morgens vroeg tot in het nachtlijk uur,
Met immer nieuwen moed en nieuwen dorst
Naar wetenschap zoo duur,
Hebben wij het raadsel der natuur
Afgrond, golven, starrengewemel,
In alles hebben wij gelezen,
Aan alles hebben wij gevraagd
Wat ons vereed'len mocht of ons kon nuttig wezen,
En dikwijls hebben wij geslaagd.
Die met zijn godesvonk ons hart en hoofd bezielde
Voor Wien ons vrije wil aanbiddend nederknielde,
In Godes name riep ons stem:
‘Hemel, ontsluier uw starrenpracht!
‘Aarde, ontbloot uw ingewand!
‘Zee, ontsluit uw golf en kolk!
‘Dat wij naken tot het licht,
‘Dat wij dringen tot uw schat,
‘Dat wij kennen uw geheim!
En daar wij 't goed slechts zochten om het goed te plegen,
Noch zee, noch hemel, noch aarde.
Met wonderschatten hoog van waarde!
Komt hier, gij broeders, wij deelen met u!
Neemt uit ons schatten het rijkste,
Kiest uit ons kunsten het schoonste,
Proeft hier ons diepste geheimen;
De kostbare vruchten des geestes.
Terwijl gij ploegdet op het land,
Of zeildet naar het verre strand,
Of drongt tot in het ingewand
erwijl uw schrandre geest zoo menig duurbaar pand
Hebben wij bedrijvig uw huis bestierd,
Met orde en met reinheid uw woonst versierd,
| |
| |
Den zoeten last, de liefdevrucht gedragen....
Beminden, wij durven u fier aanschouwen;
Omarmt uw trouwe, kuische vrouwen,
En drukt op het hart uw bloeiend kroost.
Wij ook, wij brengen een rijken oogst,
't Geheim, dat alle geheim verwint;
Het vleesch van ons vleesch,
Het licht onzer minnende zielen,
Wij vrouwen, wij brengen de vruchten der liefde!
O Gij, die in de heemlen zijt,
Die alles schikt, dien alles roemt,
En toch ons uwe kindren noemt,
O Vader, wees gebenedijd!
Geef ons gezondheid voor het lichaam,
Verzadig onze dorst naar 't ware,
Bevredig onze zucht naar 't schoone,
Vervul ons wenschen naar het goede!
Ja! geef ons, geef ten allen tijd,
O God, die in de heemlen zijt.
Thourout (België).
|
|