De Tijdspiegel. Jaargang 33
(1876)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijNaar en in Victoria.
| |
[pagina 150]
| |
van zijn landgenooten in het algemeen gezegd mag worden. Bij elk mijner buren zou hij morgen althans een even voordeeligen dienst als bij mij kunnen vinden, maar hij denkt er niet aan om mij te verlaten. Ongenoodigd kwam hij gisterenavond bij mij binnenloopen; hij verklaarde nog geen slaap te hebben, en ook geen opgewektheid om in den regen uit te gaan; derhalve kwam hij eens zien, wat ik 's avonds toch uitvoerde. Hij scheen groote neiging te hebben, om mij over O'Connell, de verdrukking der Ieren en de aanstaande verdelging van 't goddelooze Duitschland door de Franschen te onderhouden, en ik begon hem dus het journaal, dat ik aan boord van de Forward had bijgehouden, voor te lezen. 1 Sept. Niets bijzonders. Veel regenbuien. Twee schepen gepraaid. Om twaalf uur met veel belangstelling den kapitein gadegeslagen, toen hij de hoogte der zon waarnam. De voorraad kool zal volgens den hofmeester nog 14 dagen duren. Mrs. Muller was erg zeeziek en knorrig vandaag. 2 Sept. Veel regenbuien. Langdurig gesprek met den dokter over tuberkels. Alweder met een schip seinen gewisseld. 's Avonds orkest gespeeld. - Mijn krijgslist gelukte, en toen ik tot den 15den September gekomen was, verliet Paddy geeuwend de kamer. Ik zou den lezer even onbeleefd behandelen, als ik de aanteekeningen, die ik gedurende de reis maakte, eenvoudig overschreef. De eentonigheid van zulk eene reis spiegelt er zich zoo natuurlijk in af, dat het verhaal onleesbaar zou zijn. Een kort uittreksel, waarbij soortgelijke onderwerpen vereenigd, de onbeduidendste zaken overgeslagen worden, zal, hoop ik, welkom zijn, al moet ik reeds hier opmerken, dat wij wel lang op zee zwierven, maar geen masten verloren, elkander niet aan de pompen behoefden af te wisselen, geen onbewoonde eilanden bezochten, kortom geen groote avonturen hadden. Tot den 16den September hadden wij dikwijls regenbuien, maar niet veel wind. Gedurende den dag was onze voornaamste afleiding, naar de schepen te zien, die in allerlei richtingen konden waargenomen worden. Meermalen werden seinen met een schip gewisseld, en daar de kapitein zeer bereidwillig de gevraagde inlichtingen gaf, had ik spoedig in dien tak der Nautica een examen kunnen afleggen. Omstreeks 12 uur werd met hetzelfde verlangen, waarmede een nieuwsblad tegemoet wordt gezien, de officieele opgave ingewacht van het aantal knoopen, in de laatste 24 uren afgelegd en van de breedte en lengte, waarop wij ons dientengevolge bevonden. Ons schip bleek weldra tot de minder snelle zeilers te behooren, en er was niet alleen bijzonder gunstige, maar ook vrij harde wind noodig, om goed vooruit te komen. De avonden begonnen bij droog weder niet alleen de heeren, die hun pijp liefhadden, maar ook de dames op het dek te lokken, en zoowel de muzikale talenten van den kok als die van Mrs. Muller brachten velen daarvan aan 't zingen. Whist bij avond, als 't guur weder was, een partij schaak bij dag, een boek en wat gekeuvel over | |
[pagina 151]
| |
allerlei hielpen ons door den tijd, die na drie vrij langdurige zittingen aan ontbijt, middagmaal en souper besteed, overbleef. Deze zittingen begonnen geregeld om negen, twee en zes uur. Dat er veel gepraat werd sluit natuurlijk in zich, dat er ook veel kwaadgesproken werd, en dat iedereen spoedig met al de verkeerdheden en zwakheden zijner medereizigers bekend geraakte, daarbij de voldoening smakende, dat hij zichzelven als het voorwerp van veler aandacht en critiek mocht beschouwen. Hadden wij ons bij den kleinen kring, die in de eerste kajuit huisde, te bepalen gehad, dan zouden wij spoedig uitgepraat zijn geweest. Dat Mrs. Smith zich van het hart des dokters zocht meester te maken, en dat de dokter volkomen ongevoelig bleef voor haar bekoorlijkheden en vleierijen, was allen zoo duidelijk, dat de een het niet aan den ander als iets bijzonders behoefde mede te deelen. Over de weduwe en haar vertrouwelijke verhalen was het oordeel zoo eenstemmig, dat er geen lange woordenwisseling over de zaak mogelijk was. Elken dag op nieuw elkander aan te stooten, als Mrs. Muller haar echtgenoot bijna tot insubordinatie of wanhoop bracht, of als wij den dokter in zijn hut met niet te onderdrukken dankbaarheid hoorden neuriën: J have no wife To bother my life, And paddle my own Canae, werd ook vervelend. Klachten over zeeziekte, die nog steeds veler leven bij ruw weder verbitterde, begonnen als oud en afgezaagd nieuws beschouwd te worden. Kortom, wij waren blij dat er nog zooveel andere zielen buiten ons op het schip leefden, die ons des te overvloediger stof tot spreken gaven, omdat wij ze slechts nu en dan zagen, veel berichten uit de tweede of derde hand hadden, en veel aan onze phantasie konden overlaten. Gedurende de eerste dagen der reis hadden de passagiers der tweede klasse ook de vrijheid genoten om op het achterdek te mogen wandelen, waar tot het nemen van eenige beweging door grootere ruimte uitmuntende gelegenheid bestond. Sinds twee dezer passagiers zich echter verstout hadden, om zich over de deftigheid, waarmede Mrs. Muller in haar rouwstaat haar schoonste kostumen tentoonstelde, te verbazen en te lachen, was hierin verandering gebracht. De heer Muller was na lang doch vruchteloos tegenspreken genoodzaakt om den kapitein te verzoeken, dat de aanspraken van de salonpassagiers op het achterdek ten strengste zouden gehandhaafd worden. Wij hadden toen echter reeds genoeg van de tweede klasse gezien en gehoord, om 't volgende te weten. Behalve een bejaarde heer, die met zijn even bejaarde vrouw de reis ondernomen had, en van welke oude luidjes niets te zeggen viel, omdat zij altijd zeer beleefd en voorkomend waren, maar zich voor 't overige met niemand bemoeiden, bevond er zich nog een ander echtpaar met twee kinderen, dat zich volgens het gerucht door smerigheid onderscheidde. Nu is aan boord een smerige buurman des te onaangenamer, omdat hij onmogelijk al het genot van de ver- | |
[pagina 152]
| |
schillende gassen, die hij verzamelt, voor zichzelven alleen kan behouden. De lijdende buren beklaagden zich dus niet slechts bij de overheid, die veel chloorkalk tenbeste gaf, maar voor 't overige met goede of harde woorden niet veel verbetering in de zaak kon brengen, maar wreekten zich ook door fabelachtige verhalen aangaande eetwaren, die ontdekt werden in vaten door den pottenbakker tot oneere bestemd, aangaande de vermenging der vorken en lepels met toiletbehoeften, enz. De eerwaarde heer Black was een oud man, met wien in spijt van zijn leeftijd en stand niet veel omslag gemaakt werd; want hij was ver van bemind of populair. Men beweerde, dat hij aan tafel met ongeevenaarde spijsverteringskracht van alles het beste en grootste deel gebruikte; dat hij zich met aller zaken bemoeide, en dat juist niet als bode des vredes, en dat hij op het punt van matigheid in het gebruik van bier of wijn niet boven alle verdenking verheven was. Mrs. Crow, om haar gouden lokken gewoonlijk Mrs. Canary geheeten, had geen wenkbrauwen, veel versleten zijden japonnen en groote behoefte, horribile dictu, aan porter en gin. Haar verstandhouding met enkele leden der equipage was - enfin, uit beleefdheid zal ik zeggen twijfelachtig, en zoo een echtgenoot haar in Australië wachtte, gelijk zij beweerde, was de man te beklagen. Ook de heer Williams had zijn beste jaren gehad; hij verklaarde dagelijks alleen uit grilligheid in de tweede klasse te hebben plaats genomen, kleedde zich als een dandy van vijf en twintig en was vreeselijk geschokt door het verbod, dat hem 't achterdek ontoegankelijk maakte, waar hij aan een later voortgezette kennismaking met Mrs. Smith de zoetste uren gewijd had. Zijn afkeer van den Reverend Black en zijn galanterie jegens dames waren in 't oogvallend, en het was hem bij zijn omgang met zijn medereizigers aan te zien, dat hij zich voor betere conversatie in de wieg gelegd geloofde. Al deze heeren en dames, en een paar jonge, vroolijke gasten, waarvan niet veel kwaad te zeggen viel en dus weinig gesproken werd, maakten het personeel der tweede klasse uit. Omtrent dat der derde ontving ik veel inlichtingen van mijn vriend Dods, met wien ik dagelijks menig uurtje sleet; hij zag zich in 't gezelschap geplaatst van drie Duitschers, een Deen, zeven Ieren, twee Schotten en acht Engelschen, vrouwen en kinderen niet medegerekend. De meeste aandacht trok een der Ieren, omdat hij de reis met een minimum van bagage ondernomen had, en al het noodige zoo vrijpostig leende, dat hij 't in spijt van zijn komische verontschuldigingen soms met den een of ander te kwaad kreeg. Hij werd door niemand van oneerlijke bedoelingen verdacht, want hij zou een ding, dat hij op 't oogenblik niet noodig had, voor de moeite van 't bewaren niet als cadeau hebben willen aannemen; maar had hij iets noodig, dan vond hij 't overbodig om naar den eigenaar te informeeren, als het hem onder de oogen kwam, en nog veel overbodiger om zich later te herinneren, waar hij 't gelaten had. Zijn gulhartige aanbiedingen van | |
[pagina 153]
| |
alles, wat hij bezat, waarover hij elk de vrije beschikking verklaarde te geven, waren welgemeend, doch minder vertroostend, daar niemand wreed genoeg zou zijn geweest, om zijn eenige jas, broek en bonte overhemd te leenen. Het voornaamste slachtoffer van dezen Phelim O'Toole was een der Duitschers, die zich herhaalde malen door de humoristische uitnoodigingen van de Ieren tot het houden van hoogdravende speeches verleiden liet, die het Fatherland en Bismarck verheerlijkten. Zijn bril, zijn zonderlinge hoed, en een jas volgens nooit gezien model gesneden, vereenigden zich met zijn groote opgewondenheid en slecht Engelsch om een belachelijk geheel tevoorschijn te roepen, dat zijn toehoorders met hear, hear en bravo's toejuichten. Dikwijls lokte ook ons de tijding: Bismarck is speeching again naarvoren, en Phelim liet bij zulke gelegenheden niets onbeproefd, om het effect te verhoogen. Behalve deze levende en veel andere onderwerpen voor de dagelijksche conversatie hadden wij er ook enkele van minder vredelievenden aard, b.v. des avonds, over de lamp, die Mrs. Muller neerdraaide, omdat haar reukorganen anders onaangenaam aangedaan werden, terwijl Miss Thomson opdraaide, omdat zij anders niet kon lezen. De eerste dame werd door haar echtgenoot, de tweede door Mrs. Smith, den dokter en mij aangemoedigd, totdat eerst de hofmeester, en daarna de kapitein zelf de wettige hoogte opgaf. De Zondagen onderscheidden zich bovendien daardoor, dat er zelfs geen schaak gespeeld en geen roman gelezen mocht worden, zoodat wij dan van onze karakterstudiën des te langduriger partij konden trekken. Daartoe hield ons de hofmeester des Zondags ook langer aan tafel door een liberale uitdeeling van amandelen en rozijnen op het dessert. Zoo ging dan alles vrij rustig en kalm zijn gang totdat de 16de en 17de September variatie aanbrachten. Ook in dit geval was de verandering echter geen verbetering te noemen, want een paar dagen storm, ook al was er geen groot gevaar bij, maakte ons het leven aan boord juist niet genoegelijker. De kapitein was bijna zonder tusschenpoozen op dek, door zuidwester, regenkleed en hooge laarzen tegen de regenzeeën, die op het dek sloegen, beschermd. De masten waren van hun gewonen tooi beroofd, en slechts vier of vijf gereefde zeilen waren overgebleven. Het roer werd door twee mannen in bedwang gehouden, die daarbij genoeg te doen schenen te hebben. Slechts voor enkele oogenblikken waagden zich nu en dan een paar passagiers aan het barre weder, dat hen boven begroette, om onverwacht door een stortzee druipnat naarbeneden gezonden te worden. Onze maaltijden misten de gewone gezelligheid; de man, die de soep naar het achterdek zou overbrengen, was er halverwege mede op dek getuimeld, wat zeer op de lachspieren van Bob werkte, maar ons de soep betreuren deed. Borden gleden in spijt van onze voorzorgen in alle richtingen over den grond, het brekende aardewerk en het kraken van | |
[pagina 154]
| |
't schip was onze tafelmuziek, en een paar gebraden eendvogels waggelden van den schotel in den maagdelijken schoot van Miss Thomson, de éénige dame, die zich zien liet. Kelkjes en kopjes waren meestal ledig, eer zij onze lippen bereikten, en de inhoud kleurde onze witte overhemden of grijze pantalons met wijn, bier, koffie en melk. Loopen en staan was een kunstoefening, die niet zelden 't hoofd of onedeler deelen de plaats van de voetzolen deed innemen, en de verschillende voorwerpen, die evenals de lamp en het weerglas, aan den zolder balanceerden, namen zulke onberekenbare standen tenopzichte van ons gelaat aan, dat zeer gevoelige botsingen het gevolg waren. Ja zeker, wij lachten dikwijls, nog veel meer dan wij gewoonlijk deden, maar soms deed ons lachen toch aan den boer met kiespijn denken. Ik bracht Dods een bezoek, om met hem in de nabijheid van de kombuis een pijp te rooken. Telkenmale, dat het schip den neus in 't water begroef en de beide mannen aan 't roer tot een aanzienlijke hoogte ophief, spatte het zeewater over ons henen; dan was het weer onze beurt om te rijzen, en het roer scheen in de diepte te zullen wegzinken. Zoover 't oog reikte rolden hooge bergen van water over elkander, en als er een met donderend geweld op het dek sloeg, scheen het schip door een reuzenhand te worden geschud. De wind floot door het touwwerk, een bliksemstraal slingerde van tijd tot tijd door 't grauwe luchtruim, of de donder dreunde zoo plechtig, dat elk ander geluid eerbiedig zweeg. Storm op zee, er is voor den schilder of den dichter wel geen stouter onderwerp - maar gij vraagt van den Australischen boer, die rustig bij zijn haard zit, niet dat hij zich aan zulk onderwerp wage en een epos neerschrijve. Want de beschrijving van een schip, dat stampend, slingerend, stootend, dreunend, krakend over de woeste baren voortjaagt, op zijde geworpen om zich trotsch weder op te richten, links onder water bedolven om rechts zeeën uit te braken, onder den storm zich buigende om door den storm des te spoediger naar een veilige haven gestuwd te worden, sidderend over de afgronden glijdende, om den afgrond zijn prooi te ontvoeren - moet niets of een epos zijn. Alweder had ik als salonpassagier in die dagen iets vooruit; de bewoners der tweede en der derde klasse waren een paar malen door de hevige zeeën overstroomd geraakt, zoodat vrouwen en kinderen op tafels en banken een droog toevluchtsoord moesten zoeken. Zelfs de heeren Black en Williams moesten de beenen tot boven de knieën ontblooten, en in broederlijke eendracht de kajuit helpen uitzwabberen. Na regen kwam ook ditmaal zonneschijn, en toen wij den 19den September onze verrekijkers op Madeira richtten, was het weder helder, kalm, lieflijk, ja in alle opzichten volmaakt. Men kon er alleen dit tegen inbrengen, dat er wind ontbrak, zoodat wij zeer weinig vooruitkwamen, en Madeira veel langer dan ons lief was in 't oog hielden. | |
[pagina 155]
| |
O, hoeveel dagen hebben wij gedurende de reis vanhier naar de Kaap gehad, die wat het weder betrof, dagen van onbeschrijfelijk genot waren, slechts nu en dan door al te heete nachten gevolgd. Op het dek door uitgespannen zeildoek tegen de zonnehitte beschut, ademden wij dan de frissche, zachte, door een lichte bries verkoelde luchtstroomen in. Wilden wij rust - in een vouwstoel geleund, het oog op de bijna effen watervlakte gericht, waaruit de vliegende visschen oprezen, of waarop zich als een stip aan den horizon een vaartuig bemerken liet, genoten wij onze Siesta. Of wel, wij lieten ons door de werken van Scott, Dickens, Thackeray, Trollope en andere schrijvers naar den vasten wal brengen, en zwierven met onze verbeelding in Londen of Parijs, onder de lords of onder het uitvaagsel van Engeland, onder de goeden of onder de duivelen der wereld rond. Wilden wij beweging, het was niet moeilijk den een of ander te vinden, die lust gevoelde, om het dek eenige malen op en neder te stappen, en daarbij wat te praten. Soms ook vereenigden zich twee of vier voor het quoitspel, d.i. het werpen met ringen van touw naar nummers met krijt op 't dek geschreven, een tijdpasseering, die veel oefening vereischte, waarbij nog al pret werd gemaakt, en waarvan de gelegenheid tot vlugge beweging der ledematen niet het geringste nut was. En heerlijke, driewerf heerlijke en verrukkelijke avonden en nachten! Eerst vroolijkheid en drukte, muziek, zang, ja zelfs dans. Dan voerden Tom en Charles, een paar vlugge matrozen, hun horlepijp uit, en Tom verzekerde, dat hij die op meer dan één Londensch tooneel voor het groote publiek niet beter gedanst had. Dan was het achterdek voor allen toegankelijk met toestemming, wat zeg ik, op verzoek van Mrs. Muller, die haar beste liederen liet hooren en zelfs geen encore's weigerde. Dan kleedde zich de zesvoetige Mr. Baird, alle norschheid afleggende, als dame, en huppelde hij met blooten hals en dito armen, door Bob of den vier en een half voet langen dokter omstrengeld, het dek rond, tot finale met opgetrokken rokken een paar luchtsprongen makende. Dan schaterden en juichten de kinderen, dat hooren en zien verging. Dan verlieten enkelen sluipende dit bedrijvig tooneel, om elkander in de schaduw der verschansing zoete woorden toe te fluisteren. Dan troostte zich Mrs. Smith over de koelheid, waarmede reeds ettelijke sentimenteele proefnemingen ontvangen waren, aan de zijde van den heer Williams en dan was Mrs. Crow nowhere. Op het gewoel volgde de kalmte. Oud en jong had zich in de kooien of soms ergens op dek te slapen gelegd. Niets was te hooren dan de voetstappen van den officier, die de wacht had, en het kabbelen van 't water. Dat het schip niet volkomen stil lag kon alleen opgemerkt worden, als men de punten der masten gadesloeg, die langzaam kleine bogen beschreven, en nu naar dit, dan naar het andere heldere sterrenbeeld schenen te wijzen. Al het zeildoek, dat kon worden aangebracht, was dun uitgespreid, om geen tochtje verloren te laten gaan, en alles | |
[pagina 156]
| |
was stil, plechtig, majestueus. De zee, de sterrenhemel, de eindelooze ruimte spraken van God, vrede en eeuwigheid, en als bidden een eerbiedige hartsverheffing tot den Allerhoogste is, die het menschelijk hart tot ruste brengt, dan was het genieten van zulke uren op het dek een gebed. Eer wij den Equator bereikten, dus vóór den 7den October, hadden er twee gebeurtenissen plaats, waarvan ik met een paar woorden melding moet maken. De eerste was van treurigen aard. De oude heer, van wien ik reeds gesproken heb als van een voorkomend en stil bewoner der tweede klasse, had het ongeluk te vallen, en den rug te verwonden, met het noodlottig gevolg, dat hij na weinig dagen stierf. Zoo werden wij getuigen van een plechtigheid, die een diepen indruk maakte, want terwijl het schip in zijn loop gestuit bijna stil op 't water lag, werd het lijk op een plank en met een vlag overdekt naar 't achterdek gedragen. De kapitein, door alle mannelijke passagiers en de equipage omringd, las met trillende stem de woorden door de Liturgie der Engelsche Kerk ten gebruike bij begrafenissen voorgeschreven, en het lijk gleed van de plank in de diepte. Zwijgend keerden allen van hun sombere taak terug, doch nauwelijks waren de raas omgedraaid, de vlag in top geheschen en vervolgde het schip zijn weg, of leven en vroolijkheid keerden terug aan boord. Toch bleef zelfs de ruwste zeeman door zijn manieren jegens de oude dame toonen, dat het geval niet ongevoelig vergeten was. Omstreeks 9 uur in den morgen stierf de man, omstreeks 12 uur werd hij overboord geworpen, en de gansche ceremonie duurde nauwelijks tien minuten; misschien was het juist de korte duur van de geheele zaak, die voor velen onzer den indruk dieper en duurzamer maakte, dan de plechtigste begrafenis aan wal zou hebben kunnen doen. De tweede gebeurtenis, die ik bedoelde, liet zich in de eerste oogenblikken ook tragisch genoeg aanzien. Terwijl een schoone avond ons allen op het dek had gebracht, werd plotseling de kreet van brand vernomen, en allen stormden naar de tweede kajuit, die inderdaad met rook en brandlucht gevuld was. Alle gevaar was echter reeds geweken, dank zij de handigheid van een paar passagiers, die toevallig beneden waren, toen plotseling een heldere vlam de hut van Mrs. Crow verlichtte. De ontstelde bewoonster en een tafelbediende, die zich dikwijls in haar gezelschap bevond, uit de hut te duwen, en met dekens en jassen de ontvlamde kleederen weder uit te dooven, was 't werk van een oogenblik. De gevolgen der zaak waren echter eenigszins kluchtig. De eerwaarde heer Black had reeds lang een wrok tegen Mrs. Crow opgevat, en dacht nu haar een ongeneeslijke wonde toe te brengen. Nadat al de reizigers aan hun verontwaardiging over die dame en haar gedrag zeer rondborstig lucht gegeven hadden, en nu, van den schrik bekomen, meenden, dat zij meer dan haar portie gehad had, daar toch het ongeluk zelf, 't omvallen van een kaars uit | |
[pagina 157]
| |
een lantaarn, en 't in brand geraken van een dun kleedje, bijna iedereen had kunnen overkomen, begon men lachend en schertsend af te trekken. Vooral de opmerking eener bejaarde vrouw, dat Mrs. Crow dubbel strafbaar was, omdat zij de onvoorzichtigheid in de heete tropis luchtstreek had begaan, had de toornige schare aan 't lachen geholpen en zoo ontwapend. Alleen Mr. Black lachte niet, hij bleef onverzoend, onverbiddelijk. Ten laatste kwam hij tot het besluit, dat de passagiers desnoods ook bij nacht waken zouden, totdat de lichtzinnige vrouw door slaap onschadelijk was geworden; bij beurten zou er daartoe een kunnen opblijven, totdat het lang genoeg pikdonker en stil was gebleven in de hut der verschrikking, om te veronderstellen, dat de gevaarlijke vrouw niet langer waakte; hij zelf zou een goed voorbeeld geven. Hij bleef dus opzitten, toen alles naar kooi was gegaan, en Mrs. Crow plaatste zich tegenover hem, deze gelegenheid waarnemende, om haar vriend te vergelijken bij een neef, die de pokken had gehad en scheel zag; om hem op het gevaar te wijzen, dat zijn goede naam bij zulke nachtelijke conversatie lijden zou; om hem tot het opzetten van een nachtmuts aan te sporen, en een glaasje cognac aan te bieden, en op dergelijke wijzen aangenaam bezig te houden. Ten laatste werden een paar heeren, waaronder Mr. Williams, ongeduldig, zij begonnen, sedert een paar uren door de waakzaamheid van den eerwaarde niet kunnende slapen, tegen dezen een stroom van verwijten en bedreigingen af te vuren, zoodat hij zich genoodzaakt zag, na alles wat hij reeds had doorgestaan, Mrs. Crow het veld te laten. De tafelbediende kwam het slechtste van de zaak af, voortaan moest hij na afloop zijner werkzaamheden achter 't roer blijven op en neer wandelen, totdat hij naar kooi werd gecommandeerd. Den 7den October werd de tijding, dat wij in den morgen den Equator gepasseerd hadden, met veel belangstelling vernomen, en des namiddags hadden de gebruikelijke ceremoniën plaats: Bob, de kajuitsjongen, en nog een paar jeugdige leden der equipage werden op last van Neptunus ingezeept, geschoren en gedoopt, eerst driemaal door indompeling in een groote tob zeewater en daarna herhaaldelijk door besprenging met den inhoud van ettelijke brandemmers. De passagiers boden den zeegod eenige flesschen brandy aan, en ontkwamen op die wijze een plechtigheid, die aardiger moet wezen voor de toeschouwers, dan voor de patiënten zelven. Des avonds was er concert en bal, en enkele volgers van Neptunus, ook de god zelf, werden ten laatste zeer opgewonden, of anders gezegd tipsy. Ook Phelim O'Toole had zijn aandeel van de brandy weten te krijgen, en brulde nog in zijn kooi, zooals Dods mij den volgenden morgen verzekerde, de wijs van de Wacht am Rhein, om zijn vriendschappelijke gezindheid jegens Bismarck te openbaren, dien hij eerst met een paar blauwe oogen bedreigd, doch daarna snikkende als een kind omhelsd en den besten, joviaalsten kerel genoemd had. | |
[pagina 158]
| |
V.Nadat de eerste helft van October was voorbij gegaan, kwam er al weder verandering in 't leven, waaraan wij nu gewoon waren geworden. De witte broeken, linnen jasjes en stroohoeden verdwenen, de nachten niet alleen maar ook de dagen werden koeler en koeler, en in de plaats van vliegende visschen begonnen de albatrossen zich te laten zien. Ofschoon de dagen langer werden, want wij gingen den zomer van het zuidelijk halfrond te gemoet, werd het weder niet zomerachtiger, en dat ons schip, dat anders niet van haast scheen te houden, soms 180 en eens zelfs 195 Eng. mijlen in 't etmaal aflegde, getuigde wel van sterke en gunstige winden. De grootste kwelling, die de volgende weken aanbrachten, was 't slingeren van 't vaartuig, als de wind bedaard en de zee onstuimig was. Enkele dagen was die beweging zelfs zoo sterk, dat het onmogelijk was de dingen op de daarvoor bestemde plaatsen te houden, en eens moesten wij met koude spijzen tevreden zijn, omdat de kok zijn gewone werk niet had kunnen verrichten. Een andere maal zagen we onzen kapitein plotseling van zijn eereplaats aan tafel verdwijnen, en het voorsnijmes in handen met stoel en al naar een hoek van het salon glijden. De Engelschen noemen deze beweging van 't schip rollen, en zooveel is zeker, dat al wat in het schip was, levende en levenlooze dingen, uren achtereen niets anders deed dan rollen. Kinderen rolden in den nacht uit hun slaapplaats, en wie de kunst niet verstond om zich met rug en knieën vast te klemmen, lag zoo rustig in zijn kooi, als een graankorrel in een zeef van de dorschmachine. Voor hen wier kooien niet parallel liepen met de zijden van 't schip, zooals in de tweede klasse het geval was, waren de gevolgen nog onaangenamer, want men moet een goed slaper zijn, om nu eens recht overeind op de beenen en dan weder even rechtstandig op zijn hoofd te staan, zonder wakker te worden. Het was door 't noodlot bepaald, dat wij, in spijt van den dood van den ouden heer, evenveel zielen sterk zouden wezen bij onze aankomst in Australië, als wij bij ons vertrek uit Engeland waren. De dokter zat juist met zijn tooneelkijker in den mast, om naar Trissan d'Acunha te turen, een eiland dat wij allen verklaarden duidelijk te onderscheiden, ofschoon ik een flauw vermoeden heb, dat de meesten zich slechts verbeeldden het te zien, toen een der Ieren de hulp des geneesheers ten behoeve van zijn gade kwam inroepen. Een paar uren later verspreidde zich het heugelijk nieuws, dat er een flinke jongen geboren, en dat de kraamvrouw zeer welvarend was. Het eiland was nu vergeten, de vrouwen staken de hoofden bijeen, en fluisterden samen, zooals ondeugende luistervinken beweerden, den ganschen dag over merkwaardige toestanden, waarin zijzelve verkeerd of andere lijderessen bijgestaan hadden. Veel mannen schenen geneigd om het feit met een | |
[pagina 159]
| |
anti-afschaffersdemonstratie in verband te brengen, doch de vader van den jonggeborene was niet genoeg met aardsche goederen gezegend om te trakteeren, en zoo viel 't plan in duigen. De kapitein legde zelf een halve kroon in het kleine vuistje, en kwam met de ouders overeen, dat de jongen Trissan d'Acunha gedoopt zou worden, en de dames deden een bedevaart naar de gelukkige moeder. Miss Thomson zou zelfs met eigen handen haar portie schildpadsoep gebracht hebben, als de dokter het niet ontraden had. De Iersche vrouw scheen echter, toen zij na een dag of vier op dek kwam, niet meer om het geval te denken, en zoo werd het ook door ons spoedig vergeten. In de eerste week van November waren wij om de Kaap gezeild, en wel op zulk een eerbiedigen afstand - ik meen zoo iets van 600 Eng. mijlen te hebben hooren mompelen - dat wij 't mooi koud kregen in 't verre Zuiden. Een paar nachten werden er zelfs voorzorgen genomen, die de nabijheid van ijsbergen veronderstellen deden. Het was bijna zomer in deze bekoorlijke streken, maar 't is merkwaardig hoeveel overeenkomst de zomervoeten in dat klimaat met de wintervoeten in Holland hebben. De stemming der passagiers verbeterde onder deze omstandigheden niet, en werd zelfs zeer slecht toen een kalmte, zoo zeldzaam in dien hoek der aarde, dat zij opzettelijk voor ons uitgevonden scheen, het schip voor een dag of drie bijna stil deed liggen, om dan door langdurigen regen en wind gevolgd te worden. Ik zou voor geen aardsche schatten hofmeester willen zijn op een schip, dat twaalf maanden achtereen op zee had te zwerven, want het schijnt, dat het elke week moeielijker wordt om gepruttel te voorkomen en de reizigers te voldoen. In den beginne is alles goed; de kok is een meesterhand, het brood is overheerlijk, de wijn valt mede, al wat op tafel komt is smakelijk, de hutten zijn zoo klein niet, als men wel denken zou, 't gezelschap is althans niet slechter, dan men 't verwacht had. Maar langzamerhand komen de kleine aanmerkingen; wat eens voortreffelijk heette wordt nu zóó zóó, en wat als middelmatig beschouwd werd, kan er nu in 't geheel niet meer door. De tijd van bittere klachten volgt, en soms zou men kunnen denken, dat nog nimmer zooveel nietswaardige menschen, en zooveel afschuwelijke victualiën in een slechter schip op zee gedreven hadden. Brommen en knorren wordt een uitspanning, en het ergste ongeluk begint daarin te bestaan, dat men niet altijd zoo dadelijk een persoon of een zaak bij de hand heeft, waarop of waarover gebromd worden kan. Met de leden van 't reisgezelschap zoo intiem geworden als met die van één huisgezin, behoeft men zich ook niet te geneeren; Mrs. Muller kan met haar gemaal kibbelen, alsof zij achter grendel en slot een bedsermoen hield, en Miss Thomson kan Mrs. Smith haar fouten met de vrijmoedigheid eener zuster onder 't oog brengen. Dr. Bird was ook van deze soort van zeeziekte of epidemisch geworden verveling het slachtoffer, want migraine, indigestie, zenuwlij- | |
[pagina 160]
| |
den, enz. namen zoo sterk toe, dat menig geneesheer hem zijn dagelijksche praktijk zou hebben kunnen benijden, indien althans het kleine salaris door drukke praktijk grooter ware geworden, wat echter het geval niet was. Zoo kwam de dokter op het vernuftig denkbeeld, om afleiding en bezigheid te verschaffen, en zijn voorstel om een paar kleine blijspelen in kostuum op te voeren, werd met blijdschap begroet. Van nu af zag men eenige heeren den ganschen dag rollen uitschrijven of met een stuk papier in handen vanbuiten leeren, terwijl de dames zoo ijverig met naald en draad zaten te arbeiden, alsof zij modemaaksters geworden waren. Toen dat eenigen tijd geduurd had hadden er dagelijks geheimzinnige bijeenkomsten in de hut van den kapitein plaats, waar wij zeer vroolijke repetitiën hielden. De toebereidselen voor 't feest gaven dus zooveel drukte en wekten zulke grootsche verwachtingen op, dat er zelfs in de derde klasse van niets anders gesproken werd. Een paar keeren meldden groote aanplakbiljetten, dat de gewichtige avond moest worden uitgesteld, omdat de acteurs waarschijnlijk door 't rollen van het schip op de knieën der toeschouwers zouden zijn terecht gekomen. Dit uitstel maakte de spanning slechts grooter. Eindelijk, den 3den December, ging het erop los. Een paar dagen tevoren passeerden wij Kaap Leeuwin, het weder werd veel aangenamer en warmer, de feestavond was voor de voorstelling uitmuntend geschikt. Het salon was met ontelbare vlaggen, lantaarns en lampen versierd en een klein tooneel van de zitplaatsen afgezonderd. Wie geen plaats kon vinden had verlof om op het dek te liggen en zijn hoofd door de geopende lantaarn van de achterkajuit te steken, zoodat er zelfs geen engelenbak gemist werd. Er werd uitbundig veel gelachen, misschien nog meer om de onbedreven acteurs dan om de geestigheid der opgevoerde stukjes, en de lof, dat allen hun rol kenden en hun best deden, was in elk geval wel verdiend. Dan volgden concert en souper, en wij betreurden het dien avond bijna, dat wij binnen weinige dagen land zouden kunnen zien, en geen tijd meer hadden om het feest te herhalen. Zoo had onze menschkundige dokter den boozen geest bezworen, die ons voor eenige weken kwelde. Het tellen der mijlen, die nog afgelegd moesten worden, der dagen, die wij waarschijnlijk nog aan boord zouden doorbrengen, het was nu geen hopeloos werk meer. Het schoonere weder, het naderende einde der reis, het zien van enkele schepen, ja alles werkte samen, om ons het goed humeur, waarmede wij den tocht begonnen, weer te geven. De kok rees weer in aller achting, den hofmeester en Bob werden weer fooien toegedacht, de gesprekken werden weer levendig, vriendschappelijk, en zelfs wat zij vroeger niet geweest waren, hartelijk. De dokter had niets meer te doen en alles aan boord was couleur de rose. Zelfs Trissan d'Acunha moet in die dagen volgens de getuigenis van verscheidene vrouwen bepaald gelachen hebben. Wezenlijke rampen werden nu met opgeruimdheid getrotseerd. 't Laatste paar eendvogels | |
[pagina 161]
| |
was gedood, en het laatste busje zalm geledigd, het bleek dat de lange reis het noodig maakte om met sommige artikelen hoogst spaarzaam te zijn, en de voorraad ale was bijna uitgeput. Maar wij lachten om dingen, die ons nog kort geleden op een aanklacht tegen de reederij zouden hebben doen broeien, en wij verdroegen gelaten, zelfs vroolijk, wat ons voor eenige weken wanhopig of razend zou gemaakt hebben. Ja, ik geloof, dat Miss Thomson, als Mrs. Muller nu kwijnend over de lamp geklaagd had, zou zijn opgevlogen met de woorden: ‘zal ik haar uitdraaien, liefste!’ en dat Mr. Williams, daartoe aan tafel uitgenoodigd, Mr. Black zout of mosterd zou hebben toegereikt. Den 9den December deed de kreet land! land! ons allen van de ontbijttafel naarboven snellen, ofschoon er volstrekt geen reden voor die haast bestond, want het duurde nog wel drie uren eer wij iets zagen, dat met de grootste verbeeldingskracht voor land gehouden kon worden. Hoe verdrongen wij echter elkander om goed te kunnen zien, en hoe maakte zich van allen een aanstekelijke opgewondenheid meester, alsof wij voor ons ontbijt brandy in plaats van chocolade of thee gebruikt hadden. Men klopte elkander op den schouder, maakte luchtsprongen, zong, lachte, was luidruchtig, liep zonder reden hoegenaamd trappen op en trappen af, sprak van inpakken en andere maatregelen, waarvoor men nog eenige dagen den tijd zou hebben, ja sommigen wekten eenigszins het vermoeden op, dat de combinatie van zonnehitte en blijdschap te sterk was voor hun hersenen. Phelim O'Toole, die reeds eenige weken lang veel tijd had moeten toewijden aan 't herstellen van een onmisbaar kleedingstuk, en nu in een ouden pantalon van Bismarck verscheen, kwam met een paar zijner landgenooten overeen, dat de juist ontvangen uitdeeling van victualiën slechts enkele uren zou behoeven te strekken. Zij besloten dus feest te houden, aten brood een duim dik met boter bedekt, dronken koffie door suiker tot de consistentie van stroop gebracht, gingen met alles naar evenredigheid tewerk, een dwaasheid, die hun tamelijk duur te staan kwam. 't Zou toch weldra blijken dat land zien en aan wal stappen twee verschillende dingen zijn - between the cup and the lip, is many a slip. Een volslagen kalmte hield ons dien namiddag en den volgenden dag drijvende, en wij vorderden geen tien mijlen op onzen weg, zoodat wij ons hart konden ophalen aan 't vangen van baracuta's, eenigszins op snoek gelijkende, zeer droge visschen, die zich door een rood lapje als aas zeer gemakkelijk lieten bewegen, om aan boord te komen. Wij hadden die versche visch natuurlijk met blijdschap begroet, toen zij gekookt en gestoofd op het diner, en dan weder gebakken op het souper verscheen. Maar toen zij ook den volgenden dag een hoofdbestanddeel van ons ontbijt had uitgemaakt, begon zij tegen te staan, zoodat wij ons het treurig gelaat wel verklaren konden, waarmede Phelim en zijn kameraden, na lichtzinnige beschikking over al hun vet en boter, in klaar water gekookte baracuta's nuttigden. | |
[pagina 162]
| |
Ook den 11den December scheen het, dat wij ons geduld door windstilte beproefd zouden zien; maar neen, een bries verheft zich omstreeks 't middaguur, en tegen vijf uur zien wij reikhalzend naar den kotter uit, die den Australischen loods aan boord zal brengen. Eindelijk stapte deze gewenschte persoon op dek, waar al de passagiers zich met den kapitein en den tweeden maat vereenigd hadden, om den bejaarden en tamelijk lijvigen man met veelvuldige hoera's te begroeten. Nadat zijn bagage hem in een ouden meelzak was toegelicht, begon hij ons allen als oude kennissen de hand te schudden en met de behouden aankomst geluk te wenschen, en ik geloof, dat sommige oogen vochtig werden, toen wij op die wijze na een scheiding van bijna 4 maanden weder met het menschelijk geslacht in aanraking werden gebracht. Het viel ons echter bijna tegen, dat de oude heer er niet vreemder uitzag, en zoowel wat kleeding als voorkomen betrof, te Dungeness of Gravesend aan boord had kunnen stappen zonder eenig opzien te baren. Het eenige dat een weinig naar 't ongewone zweemde, was een witte doek ter bescherming van 't hoofd tegen de hitte om zijn hoed bevestigd. Onder 't geleide van dezen gids stevenden wij den volgenden morgen Hobson's Bay in, waar 't anker geworpen werd. Van slapen was dien nacht voor velen geen sprake geweest; het draaiend licht van Kaap Otway, het ruischen der branding aan den ingang der baai, het voorbijstoomen van een paar groote booten, de aangename zoelheid van den nacht, alles had samengewerkt, om ons op 't dek te houden, en nauwelijks gunden wij onszelven den tijd, om de dagbladen die de loods medebracht, door te zien. Nu was er echter tijd voor rust, want dien ganschen dag en den volgenden nacht bleven wij voor anker. Nadat wij dus met het prachtige uitzicht op de groene heuvelen, op de witte gebouwen en nette huisjes, die aan de glooiingen der heuvels schenen te hangen, op de massa van groote schepen en kleine bootjes en andere schoonheden van het tooneel dat ons omringde, vertrouwd geworden waren, eenige versche vruchten gekocht en met enkele bezoekers van 't schip, zooals officieren der quarantaine en anderen, een woordje gewisseld hadden, ontvluchtten wij de hitte van den dag, die 't dek ondragelijk begon te maken, en zochten wij vergoeding voor de ontbeerde nachtrust. Des avonds werd er echter met veel geestdrift muziek gemaakt en gezongen, terwijl opgeruimde gasten ons in pleizierbootjes voorbijvoeren en met hoera's begroetten, terwijl honderden van lichten aan den wal en op het water flikkerden, terwijl hier en daar rookwolken van de glooiing der heuvelen opstegen, waar een boschbrand hout en gras verteerde, terwijl het Zuider Kruis tusschen millioenen van sterren aan den hemel fonkelde. Wij zien in dit alles een welkom, dat het land der belofte ons brengt. Wij stemmen nu allen samen in het cheer, boys, cheer, the new and happy land. Wij zijn vol hoop, vol moed, vol verwachting. Wij luisteren naar alle gesprekken over deze nieuwe wereld door anderen gevoerd, en hebben | |
[pagina 163]
| |
zekeren eerbied voor de familiariteit, waarmede oude kennissen over de wonderen van Melbourne spreken. Wij lachen om overdreven schetsen van de gevaren, die den mensch in dat land bedreigen, en die tot stichting der vreesachtigen elkander snel opvolgen, schetsen van venijnige slangen, van bloeddorstige convicts, enz. Wij schertsen en hooren schertsen - eindelijk bevinden wij, dat het reeds laat, meer dan middernacht is, en dat een der schoonste avonden van ons leven tot het verledene behoort. Ook ik ga naar kooi, en bouw luchtkasteelen totdat Melbourne en Den Haag zich als dissolving views in elkander oplossen. Slechts weinige uren later lagen wij nabij Sandridge voor anker. Het doel der reis, die gewoonlijk in ongeveer 80 dagen gemaakt wordt, was door ons na 116 dagen bereikt. Het seizoen was een der gunstigste, dat wij voor den tocht hadden kunnen uitkiezen, want wij verlieten Engeland toen de nazomer van 't Noorden ons nog schoone dagen beloofde, en wij vonden in 't Zuiden de laatste helft der lente. Alles te zamen genomen mocht dan ook onze kapitein, toen wij voor ons laatste diner aan boord in het salon bij elkander zaten, met een glas sodawater in de hand en een hartelijk afscheidswoord op de lippen, onze reis een voorspoedige en aangename noemen. Niet zonder aandoening lieten wij op zijn toast 't gewone there's a jolly good fellow volgen, en daar allen zich haastten om hun goederen in te pakken en het schip te verlaten, duurde onze laatste zitting, in spijt van eenige welgemeende speeches, bijzonder kort. Weldra stak dan ook een bootje met de salonpassagiers, den kapitein en eenige bagage geladen, van 't schip af; een kwartier later stonden wij met onze valiezen in de hand aan 't spoorwegstation te Sandridge, en na eenige minuten in een welgevulden waggon gezeten te hebben, bevonden wij ons te Melbourne. Van afscheidnemen was door 't gedrang en de drukte geen sprake, elk had genoeg met zich zelven te doen. Het gelukte mij slechts om nog haastig kapitein Clover en den dokter de hand te drukken; ik zag hen en de rest van 't gezelschap nimmer weder. Behalve Dods heb ik ook geen der andere reizigers weergezien, een paar toevallige ontmoetingen gedurende mijn verblijf in de hoofdstad uitgezonderd. Ik gevoelde mij plotseling verlaten en treurig gestemd; de vorige avond en de gansche voormiddag waren nog zoo gezellig en vroolijk geweest. Ik nam plaats in een cab met vreemde gezichten gevuld, en leerde dat voertuig op twee wielen, waarin drie personen met den koetsier op de voorbank, en dos à dos met deze, vier personen op de achterbank gezeten zijn, als een zeer onaangenaam vervoermiddel kennen. 't Verwondert mij nog, dat ik er niet met pak en zak uitgeworpen ben, want terwijl wij in snelle vaart door de straten en over de soort van goten reden, die tot afvoer van 't water bestemd, aan 't eind van elk blok huizen te vinden waren, vloog ik soms eenige duimen hoog van mijn zitplaats op. Eindelijk hielden wij voor een der temperance hôtels, dat men | |
[pagina 164]
| |
mij aanbevolen had, en waar Dods mij den volgenden dag zou komen opzoeken, stil. Ik bestelde een kamer en zette mij voor 't geopende raam neder, om in de eenzaamheid mijn gedachten te verzamelen, en na al de afwisseling die de korte en veelvuldige tafereelen van dien dag mij hadden doen beleven, tot rust en kalmte te komen. Zoo was mijn aankomst in de hoofdstad van Victoria. | |
VI.Mijn hôtel in Melbourne was vrij wat beter dan dat in Londen, en scheen druk bezocht te worden. Ik ontdekte later, dat het hoofdzakelijk voor mannelijke reizigers bestemd was, waarvan drie à vier in afzonderlijke bedden op één kamer sliepen; dat het den naam van Temperance hôtel droeg, omdat er geen bier of wijn of sterke drank geschonken werd en dat het veel ruime en nette kamers benevens een gelegenheid tot baden rijk was. In de leeskamer waren veel dagbladen en tijdschriften, ook Engelsche, zooals Punch, te vinden. Er zijn in Melbourne veel grootere hôtels, voor die der eerste klasse in onze voornaamste steden zeker weinig onderdoende, maar kostbaarder. Kleinere hôtels, waar b.v. voor 't bed één shilling berekend wordt, zijn ontelbaar. Bij langdurig verblijf in de stad wordt meestal van boarding- of lodging houses gebruik gemaakt, en voor één pond sterling per week kan daar voldoend logies, ontbijt, diner en souper verkregen worden, ofschoon er ook zeer kostbare en fraaie, zoowel als veel eenvoudiger en slechter te vinden zijn. In de hôtels is men overigens volstrekt niet aan 't gebruik maken van de table d'hôte gebonden; in de hoofdstraten der stad zijn tal van restaurants, ook al weder van allerlei rang, waar men volgens een spijskaart zijn maal genieten kan. Meer dan eenmaal heb ik in latere dagen voor één shilling een vrij dragelijk diner, soep, vleesch, groenten, aardappelen, een stuk podding en een glas ale zien opdisschen. Ik heb in Den Haag en andere steden nog al veel herbergen en koffiehuizen in kort bestek bij elkander gezien, maar hier stond ik toch van het aantal hôtels letterlijk verbaasd, terwijl ik in de grootste en in de kleinste bij dag zoowel als bij avond, onmiskenbare teekenen van voorspoed waarnam. In de meeste stonden gansche troepjes van mannen met het glas in de hand, en niet zelden zag men er vrouwen binnengaan, om met een gevuld kannetje terug te keeren. Doch ik loop mijzelven vooruit. Begeerig om de straten bij gaslicht te zien, verliet ik reeds den eersten avond mijn kamer, om met het schoonste gedeelte van Bourkestreet, Culliusstreet en Elizabethstreet kennis te maken. Daar alle straten recht zijn, en elkander even regelmatig kruisen als de rijwegen in de Haarlemmermeer, was het vinden van den weg niet bezwaarlijk. Een aanzienlijke menigte van menschen bewoog zich op de breede trottoirs, en rijen van winkelhuizen, waaronder zeer prachtige, die in de Wagenstraat de aandacht zouden trekken, vertoonden alle denkbare | |
[pagina 165]
| |
soorten van goederen en waren, smaakvol en doelmatig achter de reusachtig groote glazen uitgespreid. De fruitwinkels kwamen mij reeds onweerstaanbaar voor, ofschoon de vruchtentijd nog komen moest. Cabs, ruime omnibussen, lichte wagentjes en zware karren doorkruisten de stad in alle richtingen; ook de Londensche Hansome cab, waarop de koetsier zijn zetel achter de kap van 't rijtuig heeft, was nu en dan te zien. De sterke helling van sommige lange straten gaf aan 't geheel des te schooner voorkomen, omdat de rijen van gaslampen daardoor sierlijke bogen vormden. Als Hagenaar begon ik mij reeds tehuis te gevoelen; ik was in een groote, woelige, vroolijke stad, waarin niet weinig huizen, winkels en openbare gebouwen een recht deftig en voornaam voorkomen hadden. Alles overtrof mijn verwachting; had ik nog niet den vorigen dag vernomen, dat in 1835 de plaats, waar ik nu al die wonderen aanschouwde, een wild woud was, dat door de nabijheid van de rivier de Yarra den eersten settler een geschikte weidegrond voor zijn kudden toescheen! Zoo mij iets teleurstelde was het slechts, dat ik mij in deze nieuwe wereld zoo tehuis gevoelen kon, dat zij mij niet vreemder, niet zonderlinger voorkwam. Zelfs de kleeding der heeren en dames moest volgens de modeplaatjes, die de laatste mail aanbracht, gemaakt zijn. Alleen de veranda's der huizen, die de trottoirs tot een soort van overdekte zuilengangen maakten, en de Chineezen, die in hun wijde blauwe broeken en kielen hun onverstaanbare taal stonden uit te braken, herinnerden mij, dat er een afstand van ongeveer 16,000 mijlen tusschen hen en mij lag. Te slapen zou mij dien nacht beter gelukt zijn, als mijn musquito-gordijnen in staat geweest waren de muggen uit het bed te houden, en ik heb er mijn tegenwoordig verblijf reeds dikwijls om gezegend, dat die zomerplaag der hoofdstad er niet bestaat, zoodat bedgordijnen als overdreven weelde achterwege kunnen blijven. Den volgenden morgen nam ik na een degelijk ontbijt, bestaande uit thee, toast, eieren en muttonchops (lamskarbonaden), eenige nieuwsbladen in de hand. De Argus, de Australarian, de Age, de Leader, de Bendigo Advertiser, en drie of vier anderen. Degelijke leading-articles, goedgestelde nieuwstijdingen en mededeelingen, vrijmoedige en tamelijk goedaardige polemiek, geestige opmerkingen van Marcus Clarke en Aegles, goede literarische bijdragen gaven mij geen gering denkbeeld van 't journalisme der kolonie. Zelfs de groote menigte van advertentiën onderscheidden zich in veel gevallen eer door kortheid en doelmatigheid, dan door overdrijving en humbug. Tegenover het gebrek, dat aan wedrennen, cricketspelen en dergelijke vermaken wel wat veel ruimte was afgestaan, stond de breedvoerigheid, waarmede voor 't publiek belangrijke onderwerpen, zooals verscheidene rechtsgedingen, politieke en wetenschappelijke zaken, agricultuur, enz. behandeld waren. Ook het geïllustreerde blad the Australian Sketcher kwam mij ver van onver- | |
[pagina 166]
| |
dienstelijk voor. Later leerde ik ook Duitsche bladen kennen, in de kolonie uitgegeven, en in de talrijke Duitsche hôtels nimmer ontbrekende. Volgens afspraak kwam mijn vriend Dods mij in den voormiddag een bezoek brengen; hij verscheen in gezelschap van zijn bagage, en liet zich bewegen, om een paar dagen in Melbourne met mij door te brengen. Na verkregen informatie bevond ik het, ten opzichte mijner eigene goederen, den eenvoudigsten en veiligsten weg, om ze door 't expeditiekantoor van M'Culloch en Co. van de Forward naar Landhurst te laten transporteeren, waar ik ze dan ook na eenige dagen in goede orde aan het station weder zag. De weinige dagen, die wij in Melbourne doorbrachten, besteedden wij natuurlijk aan de bezichtiging van de merkwaardigste plaatsen der stad, en het voegde onze beurs uitnemend wel, dat nergens entreegelden gevorderd werden. De Library leerden wij kennen als een der schoonste gebouwen van Australië, en de deskundige zou zeker langer dan wij bij de verzameling van beeldhouwwerk en schilderijen vertoefd, en er veel meer dan ik van te vertellen hebben. Als koloniale schilders van naam staan vooral Guerard en Chevalier bekend, en 't spreekt van zelf, dat ook zij hier door eenige kunstwerken vertegenwoordigd zijn. Boven vonden wij de bibliotheek, een leeskamer 230 voeten lang, en omringd door de appartementen, waarin de schatten der wijsheid naast elkander geschaard stonden. Opschriften als Staathuishoudkunde, Landbouwkunde, Latijnsche, Grieksche klassieken, Geneeskunde, enz. enz. maken het voor den bezoeker gemakkelijk, om het appartement te vinden, waarin hij een of ander boek te zoeken heeft. Hij kan het zelf zonder tusschenkomst van geëmployeerden van de plank nemen, zich nederzetten, en als zijn tijd verstreken is op tafel laten liggen of wegbergen, en 't pleit voor 't Australische publiek, dat de boekerij door die vrijheid nog nimmer noemenswaardige schade leed. Ruim tien jaren geleden bedroeg het aantal boeken reeds 40,000, het aantal bezoekers en lezers jaarlijks 200,000. Met elk jaar zijn sedert die getallen grooter geworden. Voor dames was een afzonderlijke, wel bezochte leeskamer ingericht. Ik kon mij dus gerust stellen, ik was niet in een land van halve wilden terecht gekomen; ik begon er zelf aan te twijfelen, of ik hier wel zoo dadelijk als geleerde of onderwijzer met open armen zou ontvangen worden. Er zaten zooveel oude en jonge heeren vertrouwelijk met Latijn en Grieksch om te springen, dat ik mij eenigszins incomfortable voelde. Anderen, wier kleeding eer aan een werkman dan aan een heer deed denken, waren zoo in oeconomische, politieke en dergelijke studiën verdiept, dat ik geen gering denkbeeld van de beschaving dier schijnbaar eenvoudige luidjes kreeg. En deze eerste indrukken werden bij mij in 't vervolg eer versterkt dan verzwakt. Ook in Sandhurst en zelfs in vrij kleine plaatsen vond ik later evenals in de hoofdstad onder den naam van Mechanic Institutes leesinrichtingen, waar voor leden tegen | |
[pagina 167]
| |
een kleine contributie een goede collectie van tijdschriften en boekwerken, voor vreemdelingen en burgers gratis de voornaamste dag- en weekbladen te lezen waren. En altijd vond ik deze plaatsen wel bezocht. Ofschoon ik noch tijd noch aanleiding had, om mij in dergelijke zaken te verdiepen, droeg ik toch spoedig van de volgende feiten kennis, dat onderwijs in Victoria door de wet voor allen verplichtend was, en voor rekening van den Staat onder behoorlijk toezicht, in godsdienstlooze scholen, in spijt van Ultramontaansche tegenwerking, gegeven werd; dat van zulk onderwijs bijna alleen die kinderen verstoken bleven, die op verafgelegen stations woonden, en wier ouders wel in staat waren, om door privaat onderricht of 't gebruik van kostscholen daarin te voorzien; dat reformatories van jeugdige misdadigers, benevolent asylums voor ouderlooze of verwaarloosde kinderen, ambachtsscholen, Training schools tot opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen en de universiteit van Melbourne zooveel instellingen waren, die allen uitmuntend werkten, en jaarlijks beter aan het doel beantwoordden. Ik heb den lezer reeds telang in de Library opgehouden, en toch nog met geen woord van de modelkamer gesproken, waar Dods en ik zoolang bleven en zulk eene heldere voorstelling van de koloniale industrie kregen, vooral wat machinerie, goudmijnen en landbouw betreft. Om voor deze langdradigheid boete te doen, zal ik van de universiteit slechts melden, dat zij een vrij interessant museum van natuurlijke historie en geologie bezit, benevens een groote uitgestrektheid lands, als publieke wandelplaats smaakvol ingericht, en van het postkantoor, dat het een prachtig gebouw is en meer dan drie millioen gulden heeft gekost, en van den botanischen tuin, dat hij niet alleen wetenschappelijke verzameling, maar ook als openbare wandelplaats een sieraad der stad is. De Houses of Parliament, een gebouw dat aan 't einde van Bourkestreet gelegen, genoegzaam de aandacht trekt, zagen wij slechts van buiten, en ik zou er dus geheel van zwijgen, als het ons geen aanleiding gegeven had, om aangaande de regeering en de wetten der kolonie eenige narichten in te winnen. De wetgevende macht, zoo werd ons medegedeeld, berustte in Victoria bij twee constitutioneele vergaderingen, Legislative Council en Legislative Assembly genaamd, en de eerste telde dertig, de tweede acht en zeventig leden. Ongeveer 1/20 der mannelijke bevolking had het recht, om aan de verkiezingen voor den Council, en ¼ om aan die voor de Assembly deel te nemen. Tien ministers, waarvan de Chief Secretary als premier optreedt, vormden de Executive Council, terwijl een gouverneur met een hoog jaarlijksch inkomen Engeland's koningin vertegenwoordigde. De wetten, Acts of Parliament, waren in de hoofdzaak aan die van 't vereenigd koninkrijk gelijk, voor zooverre namelijk locale of andere omstandigheden geen afwijkingen daarvan noodig hadden gemaakt. Zij waren ook nog ver van stabiel, en soms slechts voorloopige proefnemingen, daar de kolonie eerst sedert 1 Juli 1851 op zich zelve stond. De ge- | |
[pagina 168]
| |
durig wederkeerende questions brûlantes waren: freetrade of protection? hoe het land op de beste wijze in handen van bona fide settlers te brengen? in welke verhouding staan wij eigenlijk tot Engeland? De ondervinding door 't moederland in Amerika opgedaan was door den jeugdigen staat met goed gevolg tot voorbeeld genomen, om veel goeds op eigen bodem over te planten en veel verkeerds ervan verwijderd te houden. Voor zooverre wij eenigszins voor onze veiligheid in dit nieuwe land bevreesd geweest mochten zijn, werden wij gerust gesteld door de herhaalde verzekering, dat personen en eigendom er althans even goed beschermd werden als in elken beschaafden staat van Europa, en dat een vrij sterke politie door de zoogenaamde troopers ook in afgelegen streken haar invloed wist te doen gelden. Gelijk Walter Scott de persoonlijkheid van Dr. Dryasdust geïmproviseerd heeft, om voor zijn antiquarische aanteekeningen een plaats te vinden, zou ik wel geneigd zijn om een denkbeeldig persoon, b.v. een mijnheer Droogman of zoo, in mijn verhaal in te voegen, dien ik met de mededeeling van dergelijke zaken als de bovenstaande belasten kon. Ik kon hem dan ook laten vertellen, wat er van het hospitaal in Melbourne en andere liefdadige inrichtingen, ook in andere steden, te zeggen valt, en ik ben zeker, dat hij veel te prijzen zou hebben, en dat hij den lezer geen geringe gedachten zou geven van de sommen, die regeering en liefdadigheid en fancy fairs jaarlijks voor hulpbehoevenden bijeenbrengen, noch van de wijze, waarop die sommen besteed worden. Doch ik neem liever mijn toevlucht tot een eenvoudig aanstippen van zulke bijzonderheden, daar het mijn doel niet is om een beschrijving van Victoria te leveren, maar wel om den lezer een oppervlakkig denkbeeld van den staat van zaken aldaar te geven, daar ik veronderstel, dat velen niet veel meer aandacht aan Australië zullen gewijd hebben, dan ik zelf deed eer de brief van mijn vriend Willem mij bereikte. - De gunstige indruk door de ontvangen mededeelingen omtrent het hospitaal verkregen, werd niet weinig bevestigd, toen een bezoek aan de schilderachtige voorstad Prahray ons met het instituut voor doofstommen in kennis bracht. Wij deden voorts de ervaring op, dat een Zondag Melbourne niet zoo doodsch en ellendig maakte als Londen. Engelsch rigorisme had totnogtoe tevergeefs beproefd, om ook hier de zoogenaamde ontheiliging van den sabbat te beletten, zoodat in spijt van afsluiting van publieke plaatsen en verbod van vele amusementen, dank zij 't gezond verstand van vele Engelschen en nog grooter aantal niet-Engelschen, uitspanning en vroolijkheid genoeg overbleven voor allen, die bijna de gansche week in 't gareel gespannen waren. Aan kerkgebouwen ontbrak het den kolonisten klaarblijkelijk niet, ook niet aan enkele zeer prachtige; Anglicanen, Roomsch-Katholieken, Dissenters, Duitsch-Lutherschen, allen hadden er verschillende plaatsen voor den openbaren eeredienst. In een frisch en jong land was er natuurlijk van een Staatskerk geen sprake, en neemt de Israëliet | |
[pagina 169]
| |
althans geen lagere plaats in dan in de groote handelssteden van noordelijk Europa. Daar Dods en ik begrepen, dat het verblijf in Melbourne als een vermakelijk uitstapje beschouwd moest worden, lieten wij ook niet na, om naar de amusementen te informeeren. Wij hadden keuze genoeg: het Théâtre Royal, de Opera, de Italiaansche circus, een paar casino's, de wassen beelden, enz. en daar wij bezwaarlijk van al deze dingen gebruik konden maken, bepaalden wij ons bij de eerst- en laatstgenoemde plaats. Het juist voltooide gebouw als Théâtre Royal bekend, kan wat uitwendig voorkomen en inwendige ruimte, netheid en doelmatige inrichting aangaat, ongetwijfeld met de meeste schouwburgen van Europa wedijveren. Niet alleen koloniale, maar ook Engelsche en Amerikaansche talenten van naam verschijnen er op de planken, en men moet toegeven dat der kunsten god ook aan de Yarra met geestdrift aangebeden wordt. De verzameling van wassen beelden wordt slechts door die te Londen overtroffen, en stelt den vreemdeling in staat, om op zeer aangename en leerzame wijze eenigszins met de historie der kolonies bekend te worden. Zij geeft toch niet alleen de beelden en korte beschrijving van beruchte moordenaars en struikroovers, maar ook van veel groote en beroemde mannen, die zich door hun staatkundige bekwaamheden, ondernemingsgeest of ontdekkingsreizen verdienstelijk gemaakt hebben jegens Australië. Ook Burke en Wills, de moedige maar ongelukkige reizigers, voor wie een standbeeld in de stad is opgericht, zijn er naar 't leven voorgesteld. Voor 't overige zijn ook in Melbourne niet alle vermakelijkheden en uitspanningen van onschuldigen aard; de stad heeft als alle groote handelssteden gemeene kroegen, talrijke bordeelen, onveilige buurten, geheime spelonken voor de misdaad en het spel. De politieberichten vertellen genoeg van de mysteriën der stad, zoodat wij ons gemakkelijk al wat wij niet zelven zagen, verbeelden konden. Kortom, kan Melbourne met haar gebouwen, nuttige inrichtingen, handel en welvaart ons doen denken aan een stad reeds eenige honderden jaren oud, ook in het kwade doet zij voor de oudste steden van Europa niet onder. De zoogenaamde Larrikins, jongens van 14 tot 20 jaren, maken het er soms zelfs door grove en brutale baldadigheid eenigszins onveilig, en het schijnt, dat de politie nog maar geen middel had kunnen vinden, om dit schandaal uit den weg te ruimen. Wij zouden niet met zelfvoldoening de hoofdstad verlaten kunnen hebben, indien wij ook niet aan de drukke markten een bezoek hadden gebracht. In de gewaagde veronderstelling, dat misschien een Hollandsche huismoeder deze bladzijden in handen krijgt, wil ik de marktprijzen van enkele artikelen opgeven, en daar in zulke zaken vooral het laatste nieuws het belangrijkste is, neem ik een marktdag uit den tegenwoordigen tijd, dien van 20 Februari 1875 tot voorbeeld. Ossenvleesch van 20 tot 45 cents, varkensvleesch van 35 tot 50, lamsvleesch van 15 tot 30 cents het Eng. pondGa naar voetnoot(*). Een paar levende | |
[pagina 170]
| |
kippen f 2.70 à f 3, een paar ganzen f 4.80 tot f 7.20, een paar eendvogels f 3 à f 3.60, een paar kalkoenen f 6 à f 12. Kaas van 46 tot 70 cents, boter van 70 tot 85 cents het pond, eieren 90 cents het dozijn. Melk 30 cents per quart (ongeveer 1 ½ flesch), tarwebrood 30 cents het brood van vier pond, spek 65 en ham 80 cents 't pond. Een dozijn koolen 60 cents à f 1.80, aardappelen f 2.40 per 112 pond. Honig 35 cents 't pond. Alle groenten en vruchten, die de tijd van 't jaar medebrengt, goedkoop. Dat het seizoen en de tijdelijke voorraad van de artikelen die prijzen soms aanmerkelijk doen rijzen of dalen ligt voor de hand - niet zelden is b.v. boter à zes stuivers per pond en een dozijn eieren voor denzelfden prijs verkrijgbaar. Daar ik nu toch met huishoudelijke zaken bezig ben, mag ik er wel bijvoegen, dat kruidenierswaren over 't algemeen zeer goed en in Melbourne ook voor lagere prijzen dan in andere steden van Victoria te verkrijgen zijn; de beste qualiteiten van suiker, thee, rijst en meel kosten er aanmerkelijk minder dan in 't vaderland. Wat brandstoffen betreft, in het ‘bosch’ (zooals de kolonist het platte land in onderscheiding van steden noemt) wordt niets dan hout gebruikt, dat men zich door de moeite van vellen en weghalen verschaffen kan, doch dat in steden door 't vrachtgeld nog al kostbaar is. Steenkolen kostten dienzelfden marktdag, waarvan ik de bovenstaande prijzen opgaf, f 21 de ton (ongeveer 1000 kilogram) of f 1.50 à f 1.80 de 112 pond, en coke f 25. Omnibussen en cabs hadden wij te goedkoop vervoermiddel bevonden, om er niet dikwijls gebruik van te maken; doch als wij over den tijd beschikken konden, verkozen wij meestal het wandelen, want zoowel de parken van de stad zelf als de omstreken waren voor liefhebbers van gezonde beweging en voor onvermoeide pedestrianen, waartoe zoowel Dods als ik onszelven rekenden, onweerstaanbaar. Zoo maakten wij hoofdzakelijk te voet me enkele bijsteden of suburbs van Melbourne kennis. Fraaie villa's, sommigen van steen, anderen van hout opgetrokken, met daken van lei of ijzer (corngated iron) gedekt, bijna zonder uitzondering van veranda's en klimplanten voorzien, vertoonden zich van alle zijden; smaakvol aangelegde tuinen vereenigden zich met het lommer van de publieke wegen, om een schilderachtig geheel te vormen. Van groote welvaart en weelde getuigden vooral Toarak, toen nog de residentie van den gouverneur, Richmond, Emeraldhill, en 't liefelijk aan het strand gelegen St. Kilda, dat evenals Brighton des zomers een fashionable en veel bezochte badplaats is. Doen al deze schoone suburbs aan de geldsommen denken, die reeds door handel en nijverheid verdiend zijn, en daar door de hooge ambtenaren, de kooplieden en rijke burgers van Melbourne verteerd worden, Sandridge en Williamstown met hun lange schoorsteenen en fabrieken, strekken zich langs de golven der Baai uit, om een denkbeeld te geven van de middelen, waardoor al die welvaart wordt verkregen. Lange rijen van | |
[pagina 171]
| |
groote stoombooten en schepen liggen er te laden of te lossen, terwijl 't stoomras de goederen eraan toevoert of van weghaalt, en tal van stoomkranen 't gewicht van tonnen in alle richtingen rondslingeren. De bedrijvigheid van 't tooneel roept ons de dokken van Londen voor den geest terug. Wij vinden onzen weg door de zeelieden, die elkander op de kaaien verdringen, door de reizigers, die van of naar de booten snellen, door welke de gemeenschap met Sydney, Hobarttown, Tasmania, enz. onderhouden wordt, en hebben nu genoeg gezien om de hoofdstad van Victoria met de overtuiging te verlaten, dat wij niet alleen een der rijkste handelssteden van het Zuiden, maar van de wereld bewonderd hebben, verrezen als de tooverboom van Jonas, als 't meesterstuk van de macht, die Energie heet! ‘En wat dunkt u van een snoepreisje naar Geelong?’ had Dods mij gevraagd, toen wij een dag voor ons vertrek naar Sandhurst bepaald en daarbij eenigen tijd beschikbaar gehouden hadden. Mijn antwoord was van dien aard, dat wij ons den volgenden dag op den trein naar Geelong bevonden, die ons in twee uren naar het doel onzer reis bracht. Eenmaal scheen deze stad, even gunstig als bekoorlijk aan de Corio-Bay gelegen, de voornaamste van Victoria te zullen worden, zij trok handel en nijverheid tot zich en aan alle kanten verrezen flinke gebouwen en schoone villa's. De laatsten bleven, de handel en nijverheid echter vloden naar elders; Geelong moest voor Melbourne wijken, en werd een stil stadje. Uit het gewoel van de hoofdstad komende zouden wij 't zelfs doodsch genoemd hebben, hadden de baai en schoone omstreken er geen leven aan geschonken. Zoo er al niet veel kapitalen verdiend werden, blijkbaar woonden er toch velen, die rustig den interest ervan genoten. Het werd nu tijd om te bedenken, dat wij niet als toeristen naar Australië gegaan waren, en niet anders te doen hadden, dan toe te zien, wat anderen wel in de kolonie uitvoerden. Wij moesten zelven aan 't werk zien te komen, en was voor Dods, die vooreerst zijn broeders farm zou helpen bearbeiden, de weg gebakend, ikzelf wist nog minder dan ooit, wat ik zou aanvangen. Zooveel had ik reeds geleerd: ik behoefde niet te beproeven, om mij ergens als geneesheer neer te zetten, in de hoop, dat mijn voorbereidende studiën mij wel voor dokter zouden doen doorgaan. Dit had de heer Bird aan boord mij trouwens al verteld, en vond teveel weerklank in mijn geweten en eergevoel, om mij te kunnen spijten. Ik zou ook niet elken dag tegen toezegging van hoog salaris naar huisonderwijzers of adsistenten op scholen navraag hooren doen; de voornaamste scholen waren allen van M.A.'s en B.A.'s behoorlijk voorzien, en daar geboren Engelschen met wettige acte van bekwaamheid concurreerden, kon ik veilig tehuis blijven. Onbekend met den handel en al wat ertoe behoort, zag ik in Melbourne geen kans op veel betere betrekking, dan die van jongste bediende of loopjongen in een winkel. Toch ging ik ver van | |
[pagina 172]
| |
neerslachtig naar Sandhurst - naar Bendigo zeggen nog vele kolonisten, de namen van district en stad verwarrende - want ik had reeds vroeger besloten, om in elk geval geen beslissende stappen te doen, eer ik aldaar mijn ouden vriend Willem Brort gezien en met hem overlegd had. (Wordt vervolgd.) Dr. J.S. |