| |
Vertalingen en herdrukken.
Roos en Distel. Een roman van Mrs. Compton Reade. Naar het Engelsch door Mevr. Zwaardemaker. Amsterdam, Gebroeders Kraay. 1875. Twee deelen gr. 8o.
Stonden Mrs. Compton Reade, toen zij naar een titel zocht, de woorden voor den geest: ‘leest men wel druiven van doornen en vijgen van distelen?’ dan is het jammer, dat zij haar bijbeltje niet heeft opgeslagen en verder gelezen: ‘zoo brengt ieder goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort.’ Wellicht zou zij dan bedacht hebben, dat er aan eene ‘distel’ geen ‘rozen’ kunnen groeien, en dus de vergelijking van een vader bij bedoeld stekelig struikgewas en van zijne dochter bij de koningin der bloemen al te mank gaat. Maar zelfs, al heeft zij aan deze afstamming niet gedacht, is het verschil in schoonheid tusschen beide voortbrengselen uit het plantenrijk oneindig kleiner, dan het onderscheid tusschen den ellendeling Fowke en de lieftallige Tryphena - al doet haar humeurtje wel eens denken aan het ‘geen roosje zonder doornen.’ Ik kom hierdoor van zelf op de groote grieven, die ik tegen dit en dergelijke romantische verhalen heb: én, dat een der hoofdpersonen een vent is, die alle menschelijkheid heeft uitgeschud, een onverlaat, of het grofste egoïsme als een mensch aangekleed; én, dat een moordaanslagen zijne ontdekking de hoofdbestanddeelen uitmaken der intrigue.....
Verbeeld u, waarde lezer! een Engelschen landman, die zijn eigen grond bebouwt, een welgesteld man dus, maar die 's nachts een eenzamen reiziger van zijn paard schiet, om hem te berooven van zijne portefeuille met geldswaardig papier; die, als hij niets vindt dan vloeipapier, waar hij banknoten had verwacht, het corpus delicti gaat begraven, NB.! onder een boom, en daar overvallen wordt door den Dominé van de Methodisten-gemeente, waartoe hij zelf behoort! Ware de herder niet in lichaamskracht opgewassen geweest tegen dezen bok uit zijne kudde, dat kijkje zou hem duur te staan zijn gekomen; maar als echt Engelschman verstaat Zijn Eerwaarde de edele kunst van boksen, overmant zijne tegenpartij en ruilt voorde belofte van stilzwijgendheid de toezegging van de hand der dochter van den overwonnene..... Een prachtexemplaar van een Dominé!....
De in den rug geschoten ruiter - een rijk en aanzienlijk jong mensch - is echter niet dood, maar wordt, heel toevallig, juist in de woning gedragen van den man, die een aanslag op zijn leven heeft gewaagd. Hier wordt hij, eerst door de zuster-huishoudster en vervolgens door de bevallige dochter des huizes - een achttienjarig naïef boerinnetje - liefderijk verpleegd.... Gij begrijpt het reeds: met geen ander gevolg dan dat beide jongelui verliefd op elkander worden. Zij verloven zich dan ook spoedig met elkaar. Maar de vader-moordenaar? maar de Dominé-medeminnaar?..... Ja, nu zeg ik er niets meer van, dan dat ieder, die weten wil, hoe het afloopt? of zij elkander krijgen? of de misdaad ontdekt en rechtmatig gestraft wordt? enz., het boek zelf maar ter hand moet nemen. Ook zonder mijne aanwijzing is het te verwachten, dat de moeilijkheden en bezwaren, die aan beide gelieven in den weg worden gelegd, een groot deel van den inhoud moeten opleveren, en ik zou niet zooveel van den inhoud verklapt hebben, indien ik mij niet overtuigd hield, dat hij onder het lezen spoedig genoeg zich zelf verraadt. Wat de uitkomst moet zijn, vermoedt ieder geoefend romanlezer
| |
| |
van zelf, zoodat alleen overblijft de nieuwsgierigheid, hoe de verwachte ontknooping wordt ‘daargesteld’ - zou een Duitscher zeggen.
Er is nog eene reden, waarom ik niet bevreesd ben te veel reeds naverteld en hierdoor de illusie der lezing verzwakt te hebben. Wie behagen vindt in de manier van verhalen der schrijfster en in de allesbehalve beminnelijke karakters, door haar ten tooneele gevoerd, zal doorlezen, al weet of gist hij het beloop der geschiedenis; wie afgeschrikt wordt door de al te uitvoerige beschrijving, tot in de kleinste bijzonderheden toe, van al wat er gebeurt en het onophoudelijk gehakketeer deze boerenfamilie, hij zal het boek van zelf wel uit de hand leggen. Ik heb het doorgeworsteld en was blij, dat ik aan het einde kwam. Dat de schrijfster op het laatst toch nog eenigen gang in het al te langzaam voortkruipend verhaal brengt, zelfs, als het begint te spannen, door een zelfmoord er maar een slot aan maakt, vond ik best! Evenwel was hieraan voor mij eene kleine teleurstelling verbonden, daar ik nog met zekere belangstelling had uitgezien naar de wijze, waarop de kunstenares den door haar zelve gelegden knoop zou ontwarren. Die zelfmoord was namelijk geen ontwarring, maar een doorhakken, wat de eerste boer de beste ook wel kan.....
Al loop ik dus niet hoog met het vindingsvermogen noch met de romanschrijvers-kunstvaardigheid van Mrs. Compton Reade; - al beschuldig ik haar van langdradigheid in dit werk van hare hand, het eerste dat mij onder de oogen kwam; - al vind ik de door haar geteekende mannenkarakters óf akelige óf onbeduidende wezens (van le premier amoureux leest men niet veel meer dan dat hij verliefd is, en ik zet het den beste op te geven welk soort van karakter hij heeft, als hij er een heeft!); - toch is zij niet van talent van schrijven ontbloot. De vrouwelijke personen van haar drama zijn goed geschilderd, al behooren zij volstrekt niet tot de ‘heel lieve’ soort. Verschillende tooneeltjes zijn echt plastisch voorgesteld, en de stijl is helder en levendig. Over het geheele boek ligt zekere frisch heid, vrij van alle ziekelijke godsdienstigheid; zelfs voor eene Engelsche is de schrijfster vrij liberaal. Diepzinnige zedekundige of zielkundige quaesties behandelt zij echter niet; trouwens zij neemt ook hare menschen uit een grof soort en idealiseert geen van allen. Dit moet ik haar ter eere nageven: zij laat aan het echt menschelijke gevoel bij hare vrouwenbeeldjes alle recht wedervaren, jammer, dat zij dit bij den hardvochtigen, zelfs wreedaardigen vader geheel verzuimt!
Mevr. Zwaardemaker, die het geduld, en de Gebroeders Kraay, die den moed hebben gehad dit boek te vertalen en uit te geven, zijn het waarschijnlijk met mij niet eens in de waardeering van deze Engelsche pennevrucht; de vertaling althans is con amore ‘bewerkt’, en de uitgaaf in overeenstemming met haar goed geslaagd werk; maar als nauwgezet aankondiger kon ik niet anders dan mijne geringe ingenomenheid te kennen geven. Ik zal het echter niemand kwalijk nemen, dat hij in smaak meer overeenstemt met hen dan met
Kampen.
j. hoek.
| |
De vrouw op het gebied der volkshuishoudkunde. Naar eene voordracht, gehouden in de leeszaal der Duitsche studenten te Weenen, door Dr. Lorenz von Stein. Naar den tweeden Hoogduitschen druk. Arnhem, J. Rinkes Jr., 1875.
‘In een wereldgeschiedenis van zoovele duizenden jaren is het nog geen eeuw geleden, dat men begonnen is, over de diepe natuur, het wezen en de zending der vrouw in de maatschappij, na te denken’ beweert de schrijver van bovengenoemde brochure. Of dit geheel juist is en of er niet door alle eeuwen heen vrouwen zijn geweest, die door hare werken hebben bewezen, dat ze zich volkomen van haar zending bewust waren, laten wij in 't midden; zeker is het, dat de wetenschap zich in den laatsten tijd meer om haar bekommert, en haar zoowel op
| |
| |
psychologisch als physiologisch gebied meer recht laat wedervaren. Wat al bespie gelingen over de vrouw in onze dagen, als ware ze van vandaag of gisteren! Wat al heen en weder geschrijf over haar vermogen of onvermogen, haar meerdere of mindere waarde, haar standpunt beneden of naast den man en haar meerder of minder recht op ontwikkeling! Hoevele oude waarheden voor nieuwe verkondigd en oude sophismen door nieuwe vervangen, al naarmate het meer of min ontwikkeld verstand, het meer of minder ontwikkeld rechtsgevoel van haren voorof tegenstander dit medebracht!
Waarlijk, als in dien chaos van verschillende, lijnrecht tegenover elkander staande meeningen, de vrouw over haar eigen natuur, wezen, denkvermogen en roeping eens in de war raakte, zou 't niet te verwonderen zijn. Gelukkig getuigt hare natuur vaak duidelijker, dan de diepzinnigste bespiegeling van den geleerde, en als deze natuur haar dringt om gelijken tred te houden met de algemeene ontwikkeling, is de Gordiaansche knoop reeds voor drievierden doorgehakt en hebben wij slechts te voldoen aan haar rechtmatigen eisch; daarmede hebben wij haar de behulpzame hand gereikt om tot hare bestemming te geraken, die toch, volgens haar eigen getuigenis, geen andere is, dan den man een waardige hulpe te zijn. Verdiept men zich in gissingen over de mate van kennis, die een vrouwenhoofd mag versieren, dan is dit op zijn best genomen nog een soort van voogdijschap, die men over hare hersenen wil uitoefenen. Waarom zou ze niet alles weten mogen, waarvoor ze bevoegdheid en geneigdheid toont? Hebben we uiet ervaren, dat al onze expectoraties over haren aanleg en vermogens tot onhoudbare stellingen aanleiding gaven, omdat het verstand evenmin als de vrijheid wil beperkt worden en zich, in geval van tegenwerking, allerlei verkeerde uitwegen zoekt? Vrijheid van ontwikkeling dus voor de vrouw, zooals voor den man. Stellen wij haar de poorten der wetenschap wijd open, zij moge zich onderrichten zooveel zij kan en wil! Lang hebben wij tegen dit haar menschenrecht gezondigd, 't wordt tijd het haar te vergoeden.
Dr. Lorenz von Stein slaat op dit aanbeeld.
Hij is een oprecht vereerder van de vrouw en wil haar niet langer beschouwd hebben als een feit, maar als een groote kracht, die de maatschappij moet helpen steunen en vooruit brengen. Dit kan voornamelijk geschieden door hare volkshuishoudkunde. Deze moet haar onderrichten, waarin haar hooge, tegelijk huishoudelijke en door haar huishoudelijke macht, ook zedelijke waarde bestaat, dan eerst zal zij zich zelve waardig achten en kan men in een tijd, waarin alles gemeten wordt met den maatstaf der volkhuishoudkunde, ook voor haar dien maatstaf gebruiken; in dien geest tracht Von Stein haar eigenlijke taak in het theoretisch begrip der comsumtie te leggen, dat zich tot het practische der huishouding ontwikkelt, want de maat van de waarde der vrouw voor ieder individu en daarmede voor de geheele menschheid, hangt af van de mate, waarin de vrouw in de comsumtie arbeidend werkzaam is. ‘Voor den man zal de productie der goederen, voor de vrouw de comsumtie en voor beiden de reproductie als levenstaak zijn weggelegd.’ Of duidelijker uitgedrukt: ‘de man zal voor de waarde, de vrouw voor het genot, doch beiden gemeenschappelijk voor de vorming van het kapitaal, voor de vorming van vermogen uit de juiste verhouding van het genot tot de productie der waarde zorgen.’
Nu volgt een zeer nauwkeurige opsomming van 'tgeen de vrouw kan uitzuinigen door netheid, orde, berekening, voorzorg en vlijt, en een aantal wijze lessen en raadgevingen, die hare verhouding tot den man kunnen verbeteren en heiligen. Wijselijk wordt echter daarbij aangegeven, dat de man haar hierin tegemoet kome, door haar met den staat van zijn vermogen of inkomen volkomen bekend te maken en met haar de som te bepalen, die volgens dezen maatstaf voor de huishouding mag verbruikt worden.
| |
| |
Koning Salomo bezong reeds den lof eener goede, zuinige huisvrouw. Dr. Von Stein kan dus slechts lof inoogsten voor zijne proeve om degelijke huisvrouwen te vormen. Zooals alle theoretische proeven van dien aard, lijdt echter zijne brochure aan eenzijdigheid. Vooreerst acht hij het onnoodig om der vrouw de beginselen van het abstracte stelsel der volkshuishoudkundige wetenschap in te prenten; indien zij slechts het waarvoor kent, is het voldoende. Dat is dus weder half kennis, die voor haar aangeprezen wordt, en haar bij de wetenschap noodzakelijk in discrediet moet brengen. Bovendien ligt het in den aard der zaak, dat men door een zuiver begrip van het waarom spoediger op de hoogte is van het waarvoor.
Vervolgens raakt zijn quaestie alleen de gehuwde vrouw, terwijl toch de vrouwenvraag voornamelijk haar ontstaan dankt aan den overvloed van ongehuwde vrouwen, die der maatschappij om aanwending van hare krachten aanroepen.
Dit neemt niet weg dat Dr. Von Stein's somtijds wel wat taaie (echt Duitsche) wetenschappelijke bespiegeling over het nut der volkshuishoudkunde veel degelijks en nuttigs bevat en we er daarom de lezing van kunnen aanbevelen.
| |
Gier-Wally. Een Tiroolsch verhaal van Wilhelmine von Hillern-Birch, vertaald door Elize A. Haighton (Hroswitha) Amsterdam H.W. Mooij 1875.
Liefhebbers van het excentrique zullen zeker dezen roman verkiezen boven de vaak langgerekte, Engelsche tendenz romans, waarmede men dagelijks onze Hollandsche letterkunde verrijkt.
Gier-Wally bezit de aantrekkelijkheid van het nieuwe en buitengewone en heeft daarom volkomen recht op eenige onderscheiding. De schrijfster koos zich tot onderwerp van haar verhaal een even piquant land als piquante heldin. Waar ook, buiten Sparta, zou men een jong meisje zooveel moed, kracht en stoutheid kunnen toe vertrouwen, als in het romantische Tirol? Maar zelfs dáár is Gier-Wally eenig, er moet dus Spartaansch bloed door hare aderen bruisen, want wat ook een wreed en streng vader in zijne dochter mocht kunnen verwringen, niet hare natuur; bedreigingen noch mishandelingen hebben immer moed gekweekt. En zoo zou dan ook Gier-Wally niet op het enkel bevel haars pralenden vaders het doodsgevaar hebben getart, als zij zelve 't niet had versmaad. Natuur, kracht, gezondheid, opvoeding, werkten hier te zamen.
Klinkt het ook al onwaarschijnlijk, dat geen der jonge Tiroolsche borsten zich met haar in kracht, moed en vlugheid kunnen meten, deze onwaarschijnlijkheid verliest zich meer en meer bij de voorstelling van een even zeldzaam lichamelijk als geestelijk ontwikkeld natuurkind. Er is poëzie in Gier-Wally en deze trekt evenzeer aan als de natuur waarin ze hare wonderen verricht. Er is ook poëzie in hare liefde voor Beeren-Jozef, den moedigsten, schoonsten jager boven allen, totdat deze poëzie zich, jammer genoeg, in een zeer alledaagsch proza oplost, ver beneden het karakter en het standpunt der heldin.
Hoe Beeren-Jozef en zij na veel misverstand nochtans een paar worden, willen we niet verraden. De waarde van dergelijke verhalen ligt in de intrigue, kent men die, dan verliest het boek zijn aantrekkingskracht.
Is Gier-Wally niet bepaald een aanwinst te noemen voor onze letterkunde, kwaad zal ze er niet stichten. Men vindt haar boeiend van excentriciteit, zou haar waardiger en karakteristieker in de liefde wenschen, maar denkt er tekort over na om er zich ernstig over te bekommeren.
De vertaling had vloeiender kunnen zijn.
C.
|
|