en wereldlijke machten moesten ondervinden, dan komen ons, evenals in Frankrijk's revolutie, de gebeurtenissen en zelfs vele gruwelen inderdaad verschoonlijker, althans meer verklaarbaar voor, en konden we ons eerder verwonderen, dat het verzet niet veel vroeger kwam en de gruwelen niet meerdere waren, blijven we ook de verwildering en redelooze wreedheid afkeuren. Hunne eischen waren aanvankelijk bijna allen rechtmatig.
Aan den anderen kant heeft Göthe een Götz geschetst, gelijk hij (hier volgen wij den Schrijver op bl. 152) ‘zich dien droomde’, d.i. de dichter heeft hem geïdealiseerd, waartoe hem vrijheid te laten was. Hij is ‘een zoon der vrijheid, vol gevoel voor recht, ook vertrouwen op God en zijne rechtvaardige zaak, een trouw broeder, een liefhebbend echtgenoot, een teederminnend vader, een warm vriend en dankbaar jegens wie hem van dienst waren, een trouw onderdaan en welmeenend vaderlander’. In de werkelijkheid was hij, gelijk slechts op enkele plaatsen uitkomt, evenals velen, een der zoogenoemde roofridders, die onder vaak gezochte voorwendsels of ook zonder dezen, op weerlooze kooplieden aanvielen, de wegen onveilig maakten, en die de geesels werden der streken waar zij huishielden. Overigens werd Götz in den boerenoorlog gevangen genomen en op zijn ridderwoord, dat hij den landvrede niet weder zou verstoren, ontslagen. Hij sleet voortaan rustig zijn leven en stierf eerst in 1562 (bl. 143). Men ziet uit een en ander dat Göthe's Götz even weinig op den werkelijken geleek, als dit het geval is met zijn Egmond. Trouwens poëeten zijn zelden goede historieschrijvers; zij leiden de geschiedenis veel meer dan dat deze hen geleidt, en men loopt steeds gevaar om bij hen Wahrheit und Dichtung te vinden.
Aan eenheid van tijd en plaats was bij een voorstelling als die van Götz niet te denken; men zou veeleer zeggen, dat Göthe hier wilde toonen hoeverre men daarvan kon afwijken, met bewaren der eenheid van de karakters. En dit deed de toenmaals nog jeugdige dichter meesterlijk. Wij beamen wat de heer De Beer daarvan zegt op bl. 145 en volgg. Zijn Götz is de levende voorstelling van het Ueb' immer Treu und Redlichheit, gelijk Weislingen dat is van den zwakken, wispelturigen, zinnelijk-eigenbatigen man, Lerse dat van de trouw, en Elisabeth de waardige, kloeke vrouw en moeder voorstelt.
De vertalingen van Duitsche woorden en phrasen zijn juist en voldoende, de Aanteekeningen belangrijk. Slechts zeer enkele wekken bij ons eenige bedenking. Zoo mag ‘ausgerieben’ op bl. 2 wel op het afwrijven en afdrogen na het bad zien, al komt het in den zin op de daaraan toegekende beteekenis neer. Rechtschaffen op bl. 16 zouden we met ‘terdeeg’ hebben vertaald. Op bl. 47 is unbändig minder ‘trotsch’, dan wel weerbarstig.
Als tafereel van tijd en lieden loopen we hoog met den Götz von Berlichingen, zij ook menige scène met zekere gejaagdheid geschreven