niet van geest verstoken jongen, die de lucht van de Hoogere Burgerschool al zoowat in den neus kreeg, gebruik om op mijn kamer te sluipen en in de boeken en boekjes op mijn schrijftafel te snuffelen. Hij wist dat hij een potje bij mij kon breken, al moest hij nog al gedurig een terechtwijzing van mij hooren, en waarschuwing voor pedanterie en wijsneuzigheid.
Toen ik op mijn kamer terugkeerde, sprak hij:
‘Oom, mag ik eens wat vragen?’
‘Wel zeker, jongen’, was mijn antwoord.
‘Staat het portret van dien dominé daar om die versen, of zijn die versen er om het portret?’
Ik werd boos, al was de vraag nog al naïef. Misschien had ik beter gedaan met niets te zeggen, dan hem met een: ‘kwajongen, wat veroorloof jij je al niet in je wijsneuzigheid’, de kamer af te jagen.
Druipstaartend sloop hij weg. Op de trap hoorde ik hem nog pruttelen: ‘had ik dat woord dominé maar niet gebruikt! Oom is ook nog van dominésfamilie.’
En had ik me maar niet driftig gemaakt, dan zou ik hem kunnen gezegd hebben: ‘de heer Van Griethuysen heeft in een voorwoordje de reden opgegeven, waarom zijn beeldtenis voor dit bundeltje prijkt: ‘Alleen op dringend verzoek’, schrijft hij, ‘heb ik er in toegestemd, dat mijn photografisch portret voor den titel geplaatst werd’. En als ik nog meer woorden voor den knaap had over gehad, zou ik erbij gevoegd hebben: ‘wie kan daartegen?’
Het motto van Eichendorff, achter het titelblad:
Wem Gott will rechte Gunst erweisen,
Den schickt er in die weite Welt;
Dem will er seine Wunder weisen
In Berg und Thal, in Strom und Feld.
bracht mij weer in mijn gewone stemming, en ik dacht: wie als de heer V.G. een oog heeft om de wonderen der natuur te aanschouwen; een oor om ‘de toonen van de onbeschrijfelijk schoone harmonie der bergwereld’ te beluisteren; wie de gave bezit die tonen, zooveel mogelijk ‘weder te geven’ geniet niet alleen dubbel voor zichzelf, maar kan ook anderen in zijn genot laten deelen.
Men moet in die bergwereld zelf vertoefd hebben, om zijn volle sympathie te schenken aan de dichterlijke ontboezemingen, die het hart verheffen en met V.G. doen uitroepen:
'k Hef naar de bergen 't oog omhoog!
Wie naar de bergen henentoog,
Vond, ver van 't aardsch gewemel,
Zich in 't gebied der eenzaamheid,
Aan 't voorportaal der zaligheid,
En dichter bij den hemel.