| |
Wie het zwaard nemen zullen door het zwaard vergaan.
Dr. Jan ten Brink, Slachtoffers en Helden der Revolutie. Tweede druk, met 57 Houtgravures. Leiden, P. van Santen, 1876.
Is er menig tafereel in de geschiedenis van ons geslacht, waarin het drama ter tragedie wordt, dan mag men daartoe zeker de historie rekenen der Fransche Revolutie. Het wordt meer tragisch, als men de omstandigheden nagaat, waardoor aan de gebeurtenissen die uitkomsten werden bereid, eerst recht tragisch wordt het, wanneer men let op de karakters en het lotsbeloop van velen, die daarvan de slachtoffers werden. Dan eerst merken wij op, hoe zelfs zij, die men anders als door eene rechtvaardige Nemesis getroffen zou beschouwen, althans gedeeltelijk onschuldig waren, anderdeels zwaar boetten voor verkeerdheden welke men hun toerekenen kon. Bijna nergens vond men zooveel grond als daar om het woord toe te passen van Shakespeare:
De mensch, de trotsche mensch, zoo korten tijd
Met glans en heerlijkheid bekleed,
Speelt zulk een wonderbare rol op aard,
Dat eng'len daarbij mochten weenen.
Lodewijk XVI mocht meer voor de misdaden en het wanbestuur van zijne vaderen en voorgangers dan voor zijne eigene boeten; hij zelf had gebreken en beging fouten, die op zijn standpunt gevaarlijk waren, en
| |
| |
op den duur voor hem zelf in zijn land noodlottig werden. Zijn gade, de ongelukkige Antoinette, handelde van den aanvang af met eene onbedachtzaamheid, die in haar jeugd, karakter, omgeving en toestand grond vinden, maar die, vooral in die dagen van spanning, misplaatst mochten heeten. De Fransche Grooten, tot hen toe die met het koninklijk huis nauw vermaagschapt waren, toonden zich grootendeels een ras, dat verdiende door een rechtmatige vergelding te worden getroffen. Men moet de geschiedenis dier tijden kennen, nagaan aan welken druk het volk was prijs gegeven, hoe ergerlijk de trots der aanzienlijken het vernederde, welke afpersingen het verarmden, terwijl de koningen spilziek verkwistten, hoe willekeur de plaats verving van het recht, om zich te verwonderen, dat de Revolutie niet vroeger plaats greep en dan meer aristrocratenbloed kostte. De aanvankelijk gedane eischen waren billijk; doch de tiers-état werd in de personen zijner afgevaardigden naar de kaatsbaan gedrongen. Scheen toen ook nog de gematigdheid te zullen zegevieren, die later in de Girondijnen hare vertegenwoordigers vond, de tegenstand dien men bij den zwakken vorst, bij adel en geestelijkheid ontmoette, lokte uit tot krachtiger tegenstand, waarbij de eischen hooger en hooger werden opgedreven.
Het onvoorzichtig gedrag van het koninklijk echtpaar, het onthaal van de roijalistische officieren, later de welberaamde maar verkeerd aangelegde vlucht, deed die verbittering toenemen, waarbij de tartende houding van de émigré's kwam. Dit verwijdde de klove en wekte het wantrouwen en de ergernis. Een en ander mocht ter eener zijde als pogingen tot zelfbehoud beschouwd worden; in de oogen der tegenstanders gold het als landverraad. Wat op evolutie door de meest rechtschapen en edele voorstanders van recht en vrijheid was aangelegd, liep op revolutie uit, en deze in immer vreeselijker vormen, totdat het uiterste in het Schrikbewind was bereikt. De hoofden van Lodewijk, wiens koningschap zijn grootste ongeluk was, en van Marie Antoinette vielen op het schavot, zij waren de handschoen toegeworpen aan de legitimiteit. Huiveringwekkend werden de gruwelen onder de leuzen van Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap begaan, terwijl zooveel krachtsbetoon, volharding en doodsverachting als het Fransche volk tegen zijne uit- en inwendige vijanden betoonde, onze bewondering wekt.
Dat echter ‘het fatum der geschiedenis zijne ijzeren hand op de rampzalige Bourbons deed nederdalen’ kunnen wij den schrijver niet zoo gaaf toegeven, al boette Lodewijk, gelijk wij zeiden, goeddeels meer de fouten zijner voorvaders dan eigen verkeerdheid. Lodewijk XIII, of liever zijn albeschikkende minister de kardinaal De Richelieu, om zijn voorganger Karel IX en Maria de Medicis niet te vergeten, Lodewijk XIV de echte staatszuchtige, eergierige en ijdele Franschman, in zijn grootheid zoo klein, in zijn hoogheid zoo laag, de Regent, Lodewijk XV, die reeds bij zijn leven een zedelijke masse puante mocht heeten, hadden met ruime hand de zaden gestrooid waaruit zooveel gruwel en
| |
| |
zooveel leed moest opgaan. Ook voor hen had het woord gegolden: - ‘Ik heb u vuur en water, goed en kwaad, dood en leven voorgesteld; grijpt naar hetgeen gij wilt’ - het woord: - ‘Ziet, gij allen, die een vuur ontsteekt, en u met vlammen toerust! wandelt in het licht uws vuurs en in de vlam welke gij ontstoken hebt. Doch dit wedervaart u van mijne hand, dat gij in smarten zult liggen’. - Na en om hetgeen Frankrijk's vorsten en grooten en zijn hooge geestelijkheid geweest en niet geweest waren, kan men de omwenteling in Frankrijk met den Auteur ‘een noodig, onvermijdelijk, een hoogst rechtvaardig kwaad’ noemen, kwaad om de blinde verwoedheid, om de slechtheid en ontmenschtheid van hen die daarbij optraden als de drijvers. Voor ‘martelaren’, gelijk zij bl. 2 en elders, vooral bl. 22 en 37 worden genoemd, waren Lodewijk XVI en Maria Antoinette bezwaarlijk rein genoeg.
Op zeer enkele omstandigheden in zijn leven na, was de koning een toonbeeld van zwakheid, een man die liever en beter sloten maakte en op de jacht ging dan regeerde, wiens dagboek en uitgaafboeken hem ten toon stellen als een pitoijable figuur, weinig berekend voor het hoog en gewichtig standpunt waarop hij was geplaatst. Veel meer belangstelling boezemt zijn gade in, wier fouten meer die waren van haar leeftijd en toestand, maar die opgewogen werden door energie, door vrouwelijk fijn gevoel, door een kracht om te handelen en te lijden, die dikwerf eerbied inboezemt.
Zijn beiden de hoofdfiguren in de Slachtoffers en Helden der Fransche Revolutie, Dr. Ten Brink voert ons in eene galerij van beelden, die de beschouwing waardig zijn, terwijl hij toestanden beschrijft, waarop in de geschiedenis, gelijk die tot hiertoe veelal geschreven werd, minder werd gelet, al bestonden er ook werken die ons de ondervindingen en bevindingen van enkelen deden kennen, en waarin de vraag, hoe de menschen in die dagen van beroering gesteld en gestemd waren, werd beantwoord. Men maakt zich daarvan anders lichtelijk eene onjuiste voorstelling en houdt het ervoor, dat de geheele natie, en althans de bevolking van Parijs in de draaikolk werd rondgevoerd, die niemand eenige rust gunde, die dreigde allen te verslinden. Toch gingen honderdduizenden daar hun meer gewonen gang, wanneer niet de republiek tot viering van feesten enz. riep. De gewoonte verstompte velen voor de indrukken, welke zulke gebeurtenissen als daar dag aan dag plaats grepen anders moesten maken. Als onder het oog van den dood speelde en musiceerde en converseerde men zelfs in de gevangenissen, waarheen men zoo menig adellijke en aanzienlijke had gesleept. Er moest gezorgd worden voor wat men eten en drinken en waarmede men zich kleeden zou. De theaters speelden en de café's waren geopend en werden druk bezocht, gelijk men dit van het Fransche volk kon verwachten. Een en ander wordt ons in het werk medegedeeld op een levendige en aanschouwelijke wijze; zoodat ons de toenmalige toestanden helder voor oogen worden gesteld, en wij menige bijzonderheid vernemen welke men
| |
| |
slechts bij Mercier, Prud'homme en Mary Williams, soms ook bij Carlyle kan vernemen, als hij den vrijen loop laat aan zijne in den grond ernstige en aangrijpende mockery b.v. in zijn verhaal van de vlucht van Lodewijk met zijn gezin naar Varennes, en in de beschrijving van sommige straattooneelen.
Wij spraken van het wufte Fransche volkskarakter, dat in blind zelfbehagen de ernstigste lessen weldra vergeet. Dit treedt op stuitende wijze aan het licht in het laatste hoofdstuk. ‘Tusschen het schrikbewind en het konsulaat’, waarboven wij een motto vinden uit Carlyles werk, dat zoo recht in zijn manier en geest is: - ‘All Sansculottic things are passing away, all things are becoming culottic’. - Het bevredigt eenigermate ons rechtsgevoel, wanneer wij na Robespierre ook een Fouquier-Tinville, Carrier, Lebon het schavot zien bestijgen, waarheen zij zoo menig beter mensch, zoovele onschuldigen hadden gevoerd, gelijk het ons met weerzin vervult, als wij niet slechts op de Terreur rouge de onschuldiger Terreur blanche zien volgen, maar wanneer wij de Muscadin's zien pronken en stolziren, en er een bal des Victimes wordt aangelegd; als wij op vermaak zien zinnen, alsof dit het hoofddoel des levens ware. Het is trouwens de reactie, die bij de Franschen steeds in verhoogde macht volgt. Jammer mag men het keuren, dat deze niet ook op zedelijk gebied plaats vond, waar zij, getuigen dit de 5994 echtscheidingen te Parijs binnen den tijd van vijftien maanden, ruim zoo wenschelijk zou zijn geweest. Inderdaad het was noodig, dat eene krachtige hand het weerbarstig ros bij den teugel greep en zich daarop zette, al werd Frankrijk zoodoende noch voor zich zelf, noch voor andere volken een zegen.
Wij zijn niet blind voor de betere zijden in het Fransche karakter, wij hebben onder hen aangename en ook edelmoedige menschen gevonden, er is iets ridderlijks in die natie, helaas! met de fouten die veelal aan dat ridderlijke kleven. Zij is onder de katholieke volken, wat het meer verlicht gedeelte betreft, mogelijk het minst geschikt naar haar aanleg om roomsch te zijn, er leeft in haar zucht naar vrijheid welke eeuwen van druk niet konden dooven; doch hoe ontbrak haar vastheid en matiging bij haar verzet tegen geestelijke en staatkundige dwinglandij en druk. Door welke valsche voorspiegelingen van la grande nation en het eerste volk der aarde te zijn, liet het zich verblinden en misleiden! En die waan is nog niet geweken. Hoe onzacht vaak uit dien droom gewekt, zet het dien weldra voort, op opnieuw in koortswoede te ijlen, - of zou het eindelijk ontwaken? Wij hopen: ja! doch vreezen: neen! Het voelt zich te diep gekwetst in zijne ijdelheid, het chauvinisme is er vast geworteld, het land is rijk en bezit enorme herstelkracht, bij maar eenigermate gunstige verwikkelingen zal de parti du mouvement zelfs eene anders vredelievende regeering dwingen om revenge te zoeken. En wat het dan kan, leerden de jaren van 1791 tot 1796, toen een deel van het land in openlijken opstand was, het
| |
| |
schrikbewind in Parijs en elders woedde, en men daar toch den tegenstand van bijna geheel Europa tartte en dien overwon.
Al hemelt men de uitwerkselen der Fransche revolutie nu ook niet op, en vereenigt men, ziende op wat men hier te lande, in Engeland en Zwitserland bezat, indien ook niet altijd aanwendde, zich nog niet met de bewering, dat met die omwenteling de tijd van vrijheid eerst aanbrak, en al laat zich afdingen op De Lamartine's gezegde: que les révolutions ont cela de bon, qu'elles mûrissent tous et tout à la fois, dan mag men toch die katastrophe beschouwen als een tocht door een Roode Zee van bloed en tranen, waardoor men eerst naar een woestijn, maar ook het beloofde land van recht en vrijheid nader werd gevoerd. Zondert men de gruwelen van de Commune, die evenwel ras werd beteugeld, uit, dan mag men zeggen, dat latere omkeeringen en opstanden enz. met matiging en menschelijkheid plaats hadden, in vergelijking met hetgeen vroeger gebeurde.
Gaarne kennen wij Dr. Ten Brink den lof toe, dat hij in zijn ‘Slachtoffers en Helden enz.’ een even belangrijk als onderhoudend werk heeft geleverd, al moesten we nu en dan in de beoordeeling van sommige karakters van hem verschillen. Slechts hier en daar is stijl en voorstelling wat overdreven; bl. 195 getuige het! Het ‘Tweede Druk’ bewijst trouwens, dat het boek als zoodanig beschouwd werd en eene gunstige ontvangst genoot.
De correctie laat nu en dan te wenschen over, b.v. bl. 171o; eenige der houtsneden zijn verdienstelijk uitgevoerd, andere in den stijl der kinderprenten van vroeger dagen. In de onze wordt alles mooi, en verlangt men alles mooi. Wat ter versiering moet strekken, wat ophelderen moet, dient dan ook werkelijk te sieren en aanschouwelijk te maken.
|
|