wijsgeerige opvatting, koortsachtige eerzucht, onverzettelijke wilskracht en noeste volharding.
Iets verder genieten wij eene waardeering van Cremer's ‘Hanna de Freule’, welke als fraai gestileerd wordt voorgesteld met uitmuntende episodes en gelukkige grepen in het volle menschenleven, hier en daar tintelend van actualiteit, maar niet zonder hinderlijke fouten in de compositie.
Eene diep gevoelde en van veelomvattende kennis getuigende hulde aan onzen te vroeg gestorven Limburg Brouwer wordt afgewisseld door eene scherpe en ernstige, maar welverdiende terechtwijzing van Busken Huet's ongemotiveerde verheerlijking van Duitschland, ten koste van Nederland, à propos van de uitgave der etsen naar Frans Hals door Prof. Unger.
Vervolgens worden de Fransche toestanden en partijen, in het laatst van '73, met weinige geestige trekken, in het licht gesteld en wordt eene puntige en niet overdreven akte van beschuldiging tegen de Bonapartistische partij opgemaakt, op welker verachtelijke en lage praktijken nog meermalen een helder licht wordt geworpen.
Een weinig verder schetst de heer Ten Brink den toenemenden invloed van de romantiek op de Nederlandsche literatuur en kenschetst hij Stella Oristorio di Frama cantatrice, (Mina Kruseman), even scherp als waar, als een anachronismus met een allerbrillantsten stijl.
Doch wij zouden te uitvoerig worden, als we op deze wijze wilden voortgaan. We gelooven genoeg gezegd te hebben, om een idée te geven van den allerinteressantsten inhoud van de ‘Haagsche Bespiegelingen’. Den fraaien en kleurrijken, nu en dan door een gelukkig archaïsme getinten stijl van den auteur kunnen wij bij de lezers van ‘De Tijdspiegel’ als genoegzaam bekend veronderstellen.
Een andere vraag is, of de zucht voor ongewone, niet alledaagsche stijlvormen niet een heel enkelen keer in gezochtheid en pedanterie ontaardt.
Zoo zouden wij geneigd zijn te vragen, of in den titel het middel-Nederlandsche: ‘dietsche gedachten’ niet eenvoudiger en beter met Nederlandsche gedachten uitgedrukt waren. Maar ubi plura nitent, non ego paucis offendor maculis.
Wilden wij ten slotte eene poging wagen, om het talent van den auteur en den geest van zijn werk in een enkele phrase te karakteriseeren, wij zouden zeggen, dat een zekere hartstocht voor het nieuwe en allernieuwste op letterkundig, politiek en sociaal gebied in eene zelden geëvenaarde mate zich huwt aan helder oordeel en gezond verstand (getuige o.a. de scherpe, maar welverdiende kritiek der huwelijks- [beter: anti-huwelijks-] theorieën van George Sand en Mina Kruseman), terwijl een warm, maar verlicht en niet eenzijdig nationaliteitsgevoel den schrijver, als een goede en vriendelijke genius, op al zijne zwerftochten in den vreemde vergezelt en een humane en echt vrijzinnige geest zijne aesthetische, sociale en politieke beschouwingen met een hoogeren levensgloed doortintelt.