| |
| |
| |
Vertalingen en herdrukken.
Tricotrin en zijn pleegkind - door Ouida, uit het Engelsch vertaald door R..... met een voorwoord van D.C. Nijhoff. 2 Deelen. Deventer, A. ter Gunne, 1875.
Het voorwoord is een pleitrede voor de uitgave der vertaling van een roman die, naar ons inzicht, zulke verdediging minder behoefde dan menige andere. Minder dát men het kwade in wereld en menschen te beschouwen geeft, dan het licht waarin men het plaatst, de wijze waarop men het voorstelt, beslist of men een roman moreel of immoreel moet keuren. - En dan heeft Ouida waarlijk de ondeugd niet verheven, de zwakheden zelfs niet verschoond.
Verplaatst haar werk ons in Frankrijk en naar Parijs, en schetst zij tafereelen van zedeloosheid daar, zij doet dit niet met zulke onbeschaamdheid, met zulk satanisch welbehagen, als wij bij sommige Fransche auteurs kunnen waarnemen. Er mogen over priesters en Kerk enkele harde woorden worden gesproken; gaat men na wat van religie en Christendom vooral door geestelijken werd gemaakt en waartoe al die werden gebezigd, bij allen eerbied voor het heilige, en erkennende dat het zedelijk goede door een zuiveren godsdienst eerst de rechte wijding ontvangt, kunnen wij den afkeer van het kerkelijke bij menschen in den roman en in de werkelijkheid begrijpen. Die bedervers van het verhevenste en heiligste zonden de verdediging, ware die mogelijk, meer behoeven dan een Tricotrin en wie hem gelijken. Uit de diepte van achttien eeuwen klinkt een ‘wee u!’ dat niet verstomde over het volk, dat den Eenige met de lippen eert, maar welks hart ver van Hem is, over lieden die het hemelrijk voor de menschen toesluiten en zelven er niet ingaan willen. Zij zouden iemand Schiller's bekende woorden doen naspreken:
Welche Religion ich bekenne? Keine von allen
Die du mir nenn'st: - Und warum keine? Aus Religion.
De conceptie van den roman, de voorstelling van zijne hoofdkarakters is belangwekkend, hoezeer hij wat den loop en afloop betreft wel zeer roman is. Er zijn incidenten genoeg, de karakters zijn opgevoerd, soms tot overdrijving toe, de figuren hooggekleurd, het goede en het kwade in menschen is ruim kras geschetst, al houden we ook het ‘zedelijk onmogelijk’ terug. Zóo Tricotrin's zelfverloochening en toegevendheid, niet enkel bij den afstand van zijne maatschappelijke positie, maar ook bij de kuren en mispassen van zijne kweekelinge, jegens wie een man van zijn stempel al te inschikkelijk is. Wij zeiden daar van zijn stempel, met zijn vrijheid, geest, kracht en rechtsgevoel, waarbij zijne levensbeschouwing en beoordeeling van menschen, en vooral van vrouwen, noode is te passen. De auteur laat hem haar eigen geslacht beoordeelen op eene wijze, waarom dames boos konden worden, en om zijne verschooningsgronden daarvoor nog éens boos worden. Of het ten eenenmale en van allen onwaar is, zij aan het oordeel der lezeressen overgelaten. - Zijne houding tegenover grooten dezer wereld is bar genoeg en eenzijdig, al vloeit die voort uit zijne ondervindingen en uit hetgeen hij zich mocht voelen. Eenmaal zijne excentriciteit en overdrijving toegegeven [men denke aan Mistigri], kunnen zijne handelingen vrij natuurlijk worden geacht, en hebben zij slechts een slag weg van eene moreele donquichotterie. Zijn dood op de barrikaden is in overeenstemming met zijn leven. Dat zulke republikeinsche preeken te midden van een straatgevecht onmogelijk
| |
| |
en ondenkbaar zijn, hindert menig romanlezer even weinig als die geheele scen à la Sue of Victor Hugo, in wier manier de auteur ook D. I, bl. 151 en in D. II, bl. 17 verviel.
Mochten en moesten eene Coriolis en ook Viva beschouwd worden als de vertegenwoordigsters van haar geslacht, dan was menige invictie van Tricotrin nog niet scherp genoeg. Afstamming, gestel mochten bij het meisje hun invloed uitoefenen, zij vond een tegenwicht in het verkeer met grootje Virolois en Tricotrin. Dit draagt dan ook vrucht en houdt haar tegen aan den rand des afgronds in het decent geschetste tooneel D. I, bl. 254. - Doch zij is en blijft, evenals Parijs, ‘vroolijk, schoon, lichtzinnig, levendig, onbestendig, driftig, schitterend, vol warme geestdrift, maar ook vol wispelturige grillen, steeds graag naar uitspanningen, nooit ten prooi aan droefheid, gereed om terstond te bewonderen, wreed uit loutere onnadenkendheid [D. I., bl. 179],’ - en men had er bij kunnen voegen: zinnelijk, ijdel, van ernst vervreemd, van het hoogere wars, zonder een goed deel van het Parijsche publiek of Viva te kort te doen. - En toch, waarlijk jammer, dat zulk een volk door zijne vorsten, grooten en geestelijkheid zich zoo liet ringelooren en bederven, om er later tegen te woeden. Men beschuldige in dezen niet land en lucht, gestel of oorspronkelijk volkskarakter en afstamming! Waarom blonk hetzelfde Rome eens uit door burgerdeugd, terwijl het later verlamde en een poel werd van zedeloosheid en verderf? Waarom werd Spanje, eens zoo fier en krachtig en de zetel van wetenschappen, later het land der verdomming en dweepzucht? - Voor volken en menschen geldt nog, of de omstandigheden 't ook moeielijker of lichter maken, het woord der Schrift: ‘Ziet, ik heb u vuur en water, goed en kwaad, dood en leven voorgesteld. Grijpt naar hetgeen gij wilt!’ - Viva komt later nog, en dit door Tricotrin's toedoen, goed terecht, wel zeer per varios casus et tot discrimino rerum, na zooveel wisseling en velerlei lotgeval.
Coriolis, de actrice, is eene schitterende dame uit de demi-monde, in goed Hollandsch, eene verleidelijke en verleidende, gevoellooze h..r, in wie luî van haar slag, bijaldien zij Tricotrin ter hand namen, hare eigene niet geflatteerde beeltenis konden herkennen. In de voorstelling van haar leven en doen, waarbij menig Fransch auteur zich lichtelijk zou hebben verloopen, is Ouida decent gebleven, en laat zij zien wat getoond worden mocht en moest, terwijl in de ontmoeting van Coriolis' verlaten echtgenoot en in die van haar eigen dochter aan het licht komt, in welke diepte van misdaad en schande zulke schepsels zich kunnen storten. Dit is een dier schijnbaar minder moreele, en toch inderdaad moreele zijden aan den roman. Een goede greep is het, dat zelfs zulk eene niet geheel van betere aandoeningen, althans opwellingen, verstoken blijft [D. I., bl. 154], ofschoon zij de invective van Tricotrin, eenige bladzijden verder, ten volle verdient.
De Engelsche lord met zijn practisch verstand en zijne aristocratische vooroordeelen, zijne diplomatische helderheid en kalmte, die hem niet voor eene liefde op gevorderden leeftijd vrijwaart, met zijn rechtsgevoel en onbillijkheid, die uit zijn stand en standpunt voortvloeien, zijn goed geschetst. - En nog beter geteekend is grootje Virolois, de oude hard geslagene, in eenvoud vrome, die steeds wil goed doen, en door dit goed doen en hare berusting vrede vindt met God, leven en menschen, moge haar hart somwijlen tegen de laatsten, tegen de slechten daaronder, in verzet komen. Voor ons is zij de liefste figuur welke de verbeelding van den auteur in Tricotrin schiep. Zij is een onbedorven Fransche vrouw, eene levende getuigenis hoe de echte humaniteit in duizenden harer edeler landgenooten bleef zetelen, en eene getuigenis welke inderdaad die der waarheid is. Is eene vrouw, uit welken stand ook, edelaardig, dan zijn zij in den regel beter dan wij mannen, en zij worden engelen tot engelenwerk in staat;
| |
| |
doch wee, wanneer die engel in het groote of kleine ten val komt! Dan zouden we Ouida of miss Louise Ramie [D. I., bl. 257] kunnen nazeggen: - ‘Hoe! - Moeten de menschen nog over een duivel redeneeren, zoolang er vrouwen op aarde zijn?’
De toespraak welke Tricotrin reeds vooraan in 't werk tot de tweejarige vondelinge, en die welke hij tot zijn aapje richt [dat wat het niet verouderen en sterven betreft, bijna een wandelende Jood onder de apen kon heeten], een en ander rekenen we tot iets onachtzaams en excentrieks van de schrijfster, gelijk we ook hier en daar eene uitstalling van belezenheid vonden, die zich wel verraden, niet vertoonen mag. Wat zij Tricotrin op bl. 198, D. I. laat zeggen: - ‘dat de Schrift der Christenen de ware handleiding van het socialisme is’ - had wel eene toelichtende en verbeterende commentaar noodig. Marat's woord aldaar aangehaald, is ook eene onwaarheid.
Een harer grootste verdiensten achten we een tal van opmerkingen, die van wereld- en menschenkennis getuigen. Velerwege ontmoet men lessen van levenswijsheid, die verdienen ter harte te worden genomen. Menig beeld en menige vergelijking is even fraai als verrassend, terwijl daaronder maar enkelen loopen, die van valsch vernuft niet zijn vrij te pleiten. Naar haar naam te oordeelen, zouden wij van haar als van haar werk kunnen zeggen: - ‘een Engelsche loot geënt op Franschen stam.’ Ouida heeft ons in haar Tricotrin een naar stof Franschen roman geleverd, waaraan Fransche schrijvers een lesje mogen nemen.
De vertaling is verdienstelijk. Op bl. 288 D. I. is ‘nooit’ overtollig, en D. II., bl. 17 moet ‘heft’ wel zijn ‘lemmer.’
In de Voorrede is bereids iets openbaar gemaakt wat de schrijfster met kunst en wel opzettelijk verborgen had gehouden, en waardoor spanning en illusie lijden. De heer Nijhoff klapte hiermede uit de school.
| |
De Dorpsnotaris. Roman van Josef Vrijheer von Eötvös. Naar den derden Hongaarschen druk uit het Hoogduitsch. III Deelen, Deventer, A. ter Gunne, 1874.
De lezers ontvangen in bovengenoemd werk een der beste en degelijkste romans die den referent sedert jaren onder de oogen kwamen, al blijft het een buitenlandsch gewas, dat in den vreemde niet al de kleur en geur en ook niet al de geneeskrachtige eigenschappen behoudt, waardoor het zich in zijn vaderland aanbeveelt.
Het beschrijft Hongaarsche toestanden en menschen, niet zóó als een oppervlakkig of brutaal liegend Fransch of Duitsch schrijver dit zou doen; maar als iemand die land en volk kent, die maatschappelijke standen en instellingen gadesloeg, als een man van een helder hoofd, juisten blik en warm hart, die moedig en vrijmoedig den vinger op de wonde plekken durft leggen, zoo mogelijk ter genezing.
En die plekken zijn daar. Er mogen sedert de dagen waarin de roman ons verplaatst, verbeteringen zijn gekomen die op verbetering doen hopen, Oostenrijk's druk zij verzacht, men ruimt in weinige jaren niet op wat men sedert eeuwenlang samenbracht en opeenhoopte, en op het Fransche: ‘les révolutions ont cela de bon, qu'elles mûrissent tous et tout à la fois’, valt vrij wat af te dingen. Ingewortelde vooroordeelen, burgerlijke en rechterlijke instellingen, aanmatigingen van den adel en hoogere standen, verwaarloozing der lagere maatschappelijke klassen, brengen toestanden teweeg, die zich niet als met een tooverslag laten veranderen. En deze waren en zijn gedeeltelijk nog in Hongarije van dien aard, dat wij onze
| |
| |
welverzekerde rechten, onze maatschappelijke en persoonlijke vrijheid, onze volksontwikkeling, hoeveel er aan deze ontbreke, leeren op prijs stellen en zegenen. - Was veel daarvan niet op waarheid gegrond, Eötvös had niet alzoo durven schrijven; en wij rekenen het hem tot eene eer, dat een zijner recensenten hem beschuldigde, ‘dat hij het lagere in de glorie des martelaarschaps deed verschijnen [III D. bl. 109]’, al wordt hij in dit opzicht geen Eugène Sue. - Zijn boek is een daad, een daad der humaniteit, die den schrijver als eene verdienste mag worden toegerekend. Het is eene akte van beschuldiging tegen hooggeborenen, maar die zich laag en kleingeestig, tegen genadige heeren, maar die zich hoogst ongenadig betoonen, wier voorrechten onrecht zijn, die zulk een misbruik maken van instellingen en sleur, dat het spot mag heeten met de gelijkheid voor de wet, waardoor deze eerst in den beteren zin wettig wordt. Men bespeurt dat men in de nabijheid is van het land, waar nog in de vorige eeuw de boer die, hoe ook getergd, een edelman een slag toebracht met den dood, die een edelman dreigde met het afhouwen der hand werd gestraft; terwijl de edelman die een boer dood sloeg eene boete van weinige dukaten betaalde.
Wij zijn geenszins vijanden van een adel, die het ‘noblesse oblige’ ter leuze heeft. Wij achten geboorte en afstamming niet onverschillig. Enkelen mogen zich verdiensten jegens den lande verwerven, groot genoeg om die ook in hunne waardige zonen en nazaten nog te erkennen; het wordt iets bespottelijks en inderdaad een schimp, wanneer aan loutere geboorte zooveel wordt gehecht, als daarop rechten en aanspraken worden gebouwd, die in het individu volstrekt geen grond hebben. En voor hoevelen evenwel was hooge geboorte met den aankleve van dien méér een slaapdrank of bedwelmende teug, dan een heilzame prikkel! De natuur of de schepper stoort zich niet aan adel van geslacht, en men vindt onder dezen evenzeer gebrekkigen, dommen, leelijken, als onder ons, burgercanaille. En waarvoor al werden geslachten geadeld, waarvoor al titels verleend? Lola Montes werd gravin e.z.v. Wie meer daarvan wil weten sla het artikel op, dat de wetenschappelijke bladen in de eerste helft van het vorig jaar op dat punt ten beste gaven, dat inderdaad stichtelijk of ergerlijk mocht heeten.
Zóó als het daarmede in Hongarije is gesteld kan het wel niet anders, of die hooggeborenen en genadigen worden als de parasieten, die op het ziekelijk, kwijnend volkslichaam azen en zich mesten, zoolang daarin nog sap en kracht overblijft, de kwaal verergerend; tenzij het wordt gereinigd en gezuiverd. Het land is door de natuur rijk gezegend; doch onderwijs, rechtspleging, armwezen bieden, evenals de toestand van den bodem en de middelen van gemeenschap, een tooneel aan van verwaarloozing, dat schromelijk en ergerlijk mag heeten. Enkele Duitsche volkplantingen daar en in naburige streken, hoezeer van dien druk niet geheel vrij, bewijzen wat er beters van kon worden.
Een en ander wordt in den Dorpsnotaris, wiens functiën uitgebreider zijn dan die van dien stand onder ons, alzoo zij eenigermate kantonrechters zijn, ons als voor oogen gevoerd; wel in een roman, doch die dikwijls meer waar wordt dan de op menig punt verknoeide en tot logen verwrongene officieele geschiedenis. Adres aan de verschijning van Maria Therezia met haar kind, Josef II, op den arm, in de vergadering der Hongaarsche magnaten en edelen, en dezer: ‘Moriamur pro rege nostro!’ - een verdichtsel dat bijna een eeuw lang geschiedkundig waar heette. De schrijver verdedigt zijne behandeling in dezen vorm D. III, bl. 142.
De in- en omkleeding is belangwekkend. Men leeft in - en met den notaris, die Salomo's gemeen-wijze les: ‘Wees niet te rechtvaardig noch te wijs, opdat gij u niet verdervet’ - niet ter harte nam, zijne echt vrouwelijke gade en de waarlijk lieve Vilma, met de familie Rety, waar de stiefmoeder eene duivelin is, die haar zwakken echtgenoot naar hare pijpen laat dansen en zich soms zoo mon- | |
| |
sterachtig slecht betoont, dat wij aan overdrijving zouden denken, indien de werkelijkheid ook in dezen niet nu en dan den roman teboven ging, Catharina de Medicis b.v. De vrouwelijke schorpioen steekt ten laatste zich zelve, eerst nog in 't nauw gebracht door haar âme damnée, Mackskahazy, het voorwerp van afschuw bij hare edeldenkende stiefkinderen, dat van haat bij haar gade, en op het punt om zich prijs gegeven te zien aan de algemeene verachting. Akos en Etelma Rety zijn een paar lieve karakters, niet al te sterk geïdealiseerd, maar zooals men ze, gelukkig, nog kan ontmoeten. - Mackskahazy en Nyrizó zijn rechters, die het allereerst over zich zelven moesten terecht zitten, en zich zelven vonnissen erbij. Toch niet geheel uit de lucht gegrepen en onzin, maar soms treurige realiteit, op zooveel kleiner schaal zelfs in ons landje niet geheel zonder voorbeeld. Men kon nu en dan immers rechters hooren vonnis vellen wegens gering misdrijf, verboden sprokkelen, knollendieverij e.z.v., die levende takken van den boom der menschheid hadden gebroken of geknakt, die op privatief jachtveld naar edeler wild hadden gejaagd, doch waartegen bij geen strafwet was voorzien, en ook bezwaarlijk voorzien kon worden. - De oude huzaar is een type, met zijn leven in zijne vroegere ondervindingen, zijn instinktmatige gehechtheid aan zijn jongen meester, zijn slimheid welke hij in den krijgsdienst had aangeleerd, terwijl hij bij alles zijne naïveteit bewaart. De fiskaal Völgyësi is mede een nobel karakter, een
man met een rechtsgevoel dat zelfs door geen studie der rechten kon worden bedorven, en met een moed dien geen gebrekkig lichaam, geen wereldsche bedenkingen aan het wankelen konden brengen; een dier menschen die, in de werkelijkheid ontmoet, ons met het maudite race à laquelle nous appartenons kunnen verzoenen, terwijl Vándory met zijne zelfverloochening bijna tot aan - en daarmede misschien over de grenzen der volmaking komt, ons menschen gesteld. - En Viola en Susi, de roover en zijn vrouw? Hiervan heeft de schrijver gemaakt wat ervan te maken was. Zij zijn behandeld con amore, hoog opgevoerd, treffend, en toch in de grondtrekken zóó geschetst en ontwikkeld, dat wij niet durven zeggen: zulken zijn er niet! Sterk kan het menschelijk hart zich aan anderen hechten, wanneer het weinigen, slechts enkelen heeft, waaraan het zich hechten kan. Als aan velen in de wereld en in den roman blijkt, wat er op de zonnige hoogten des levens aan menschen kan worden bedorven, aan die beiden heeft de schrijver willen aantoonen, hoeveel goeds en groots er kan worden gekweekt en bewaard in sommige harten, ook wanneer lot en menschen schijnen als samen te spannen om al het goede en humane daaruit te verbannen. De oude min en Peti hebben daarvan mede hun deel, en onrecht aan den joodschen glazenmaker gepleegd zou het zijn, bijaldien wij ook die figuur vergaten. Ook bij hem gloeit de vonk onder de asch der treurig verwoeste menschelijkheid, en de schets van zijn laatste uren mag eene pleitrede heeten voor de humaniteit.
Met de genoemden en nog anderen brengt Eötvös' roman ons in kennis op eene wijze die boeit. Men ziet hen zich bewegen en krijgt de roerselen waardoor zij worden gedreven onder het oog, men neemt deel in hun lot, leeft en lijdt met hen; op goeden en kwaden valt een helder licht. - Het is een werk, waaraan niet enkel de dichtende verbeelding, het denkend verstand, maar meer nog het edel gemoed en het warme hart deel hebben, den man waardig die, na zijn vaderland in aanzienlijke betrekkingen rechtschapen te hebben gediend, nu nog aanwijzingen en lessen geeft ten aanzien van datgene, wat tot welzijn van dat vaderland en zijne bewoners kan strekken. Hij is als de geneesheer die, ook wanneer hem de behandeling van den kranke niet langer wordt vergund, zijn opvolger zulke inlichting geeft als dezen ten regel kan strekken. - Op zijn tijd is hij teergevoelig en week zonder zwakheid, hard maar zonder haat, al ontvalt hem nu en dan een bitter woord, doch dit niet ten onrechte. In beeldspraak en combinatie geeft hij blijken van gezonden humor, zonder daarop bepaald jacht te maken, en
| |
| |
aan den prikkel der satire ontbreekt het hem niet, zoodat zij wien het aangaat dien wel zullen voelen. De voorstelling is levendig en trouw, zonder dat die stijgt of daalt tot het minutieuse of plat realistische. Bij sommige tooneelen zouden wij meenen met het werkelijk gebeurde te doen te hebben. - Men leze de voor den vreemdeling althans wel wat uitgebreide schets van de verkiezingen, alsook die van de in 't belachelijke vallende verwelkoming van den palatijn, ook door de verwisseling van den mantel, en daarmede van de aanspraak van den Hongaarschen Demosthenes Zsolvay bij die gelegenheid. Een en ander moge ons minder belangstelling inboezemen en gerekt voorkomen, men vergete niet dat Eötvös oorspronkelijk voor Hongaren of nader Magyaren, waaronder men ook de meeste Protestanten telt, schreef. D. I, bl. 169. In het latere gesprek van den Palatyn met Tengelyï, gaf Eötvös wel zijne eigene zienswijs op met betrekking tot het landsbestuur.
Wij zouden den auteur tekort doen, wanneer wij niet ook wezen op het fraaie van menige natuurbeschrijving, waarin hij de klip voor menig auteur, de al te groote uitvoerigheid die den lezer verwart, heeft vermeden. Het wassen en de overstrooming van de Theiss, de beschrijving van vlakten, bosch en berg, de invloed van de beschouwing der natuur op onze stemming zijn goed voorgesteld. - Zijne inleidende beschouwingen op de meeste hoofdstukken, die slechts nu en dan wat gerekt of gezocht zijn, kunnen strekken als proeven van wereld- en menschenkennis.
Dat nu alles bij zoo iemand zich couleur de rose zou vertoonen, laat zich niet verwachten. Het ontbreekt dan ook niet aan scherpe afkeuring, en hij geeselt slechtheid en misbruiken naar verdienste. Trouwens het volk waarbij zulke anomalieën heerschen, waar de rechtspleging op die wijze wordt gevoerd, het gevangeniswezen op zulken voet is ingericht, waar jegens den geringere zulk een roof aan zijne rechten wordt gepleegd, waar de jood zoo wordt teruggezet en mishandeld, verdient dit en meer. Daar mag men hooger en lager geplaatsten het woord toeroepen, dat Vándory [D. II, bl. 261] op de lippen wordt gelegd: - De waarde des menschen ligt in hem zelf’.
Hongarije is thans van Oostenrijk losser en meer op autonomie gewezen. De druk van buiten is minder knellend en belemmerend geworden, het kan zich vrijer ontwikkelen. En er is inderdaad reeds verbeterd, hoewel er nog veel kan en moet geschieden, alvorens land en volk worden wat zij worden kunnen. Ook daar zullen priesterinvloed en priestermacht, die er waarlijk niet ten zegen werkten, ook invloed en rechten des adels, moeten worden beperkt en belet, alvorens daar vrijheid en welvaart kunnen zetelen. Schromelijk is de onderdrukking, welke het protestantismus moest ondergaan, nadat het wel schoonen voortgang had gemaakt; en nog erger het geweld aan joden gepleegd, door den schrijver terecht gegeeseld. Echt humaan en heerlijk is der joden achterlijke toestand gemotiveerd in het onderhoud van Vándory met den jood. D. III, bl. 184 en volgg.
Minder begrijpelijk komt het ons voor, dat er van - en voor den adel geen matrikel, geen register of iets dergelijks bestaat, en alle bewijs in dezen zou afhangen van losse papieren, die op allerlei wijze kunnen verloren gaan; en dit in een land waar zoovele adellijken zijn, en onder die adellijken velerwege een spilen pronk- en speelzucht heerscht, die vele geslachten - de hoogstgeplaatsten daaronder leerden het - tot verval en ondergang moest voeren, zoodat het ons niet behoeft te bevreemden, dat wij in den Dorpsnotaris eene verarmde vorstin en een adellijken kok ontmoeten, die zich evenwel op hunne afstamming laten voorstaan.
Dat de schrijver enkele malen woorden des Bijbels te onpas en onjuist aanvoert [D. I, bl. 17 en 32 en elders], kunnen wij minder goed keuren. Hij had dit niet noodig, en het is een te goedkoop vernuft.
De vertaling laat zich wèl lezen. Enkele misvattingen, ‘gevreesd aangezicht,’
| |
| |
in plaats van ‘gerimpeld’ of met ‘groeven’ [gefürcht], ‘verstoord’ in plaats van ‘verwoest’, kunnen der pen lichtelijk ontglippen. Op bl. 197 van het derde deel staat Vándory voor Bántorny.
Onze wat uitgebreide aankondiging wordt gerechtvaardigd door het werk, dat wij gaarne aanbevelen, ook omdat het ons land en volk hier gelukkig doet prijzen, en het menig knorrepot en kleinzeerige de hand op den mond kan doen leggen.
| |
Moest het zijn? Roman van Karel Detlef. Uit het Hoogduitsch. Haarlem, W.C. de Graaff.
Telang bleef het boek op de schrijftafel liggen eer wij het aankondigden.
Er kunnen redenen bestaan om bij het verschijnen van een boek zoo spoedig mogelijk voor de lezing en aanbeveling ervan te waarschuwen, maar ook om er spoedig oplettend op te maken en het zijne ertoe bij te dragen, dat het niet achter boeken met wijdsche of pikante titels verschoven, of onder den stroom van luchthartige en onstichtelijke libellen bedolven wordt.
En omdat het laatste hier het geval is, hebben we telang met de aankondiging van dit boek gewacht.
‘Moest het zijn?’ bevat veel karakter- en menschenkennis. Het boek heeft een goed moreele strekking, en het behoort tot de lectuur, die niet alleen degelijk is, maar die men ook gaarne herhaalt.
Niemand, als hij van moraal en degelijkheid hoort, meene daarom dat hij hier met een droog, betoogend, niet voor zijn ontspanning geschikt boek te doen heeft. Het tegendeel is waar: we hebben hier een roman, wel zonder excentriciteit, maar boeiend van het begin tot het einde.
De handelende personen leven; het tooneel, waarop ze verschijnen, verplaatst ons in het oord waar ze tehuis behooren; de toestanden zijn zoo natuurlijk geschetst, dat we ons werkelijk erin tehuis bevinden. Het geheel houdt ons belangwekkend bezig. De ontknooping is verrassend; niet echter in dien zin, dat, gelijk in zoovele romans, alles ten leste terecht komt en de uitkomst de wenschen en de verlangens der hoofdpersonen bevredigt.
Dat in het koude Rusland - we hebben hier met een Russischen roman te doen - ook warme harten kloppen, hebben we wel nooit betwijfeld, maar dat in het hooge Noorden zulk een diep, innig, levendig, hartstochtelijk gevoel, bij nog zooveel ruwheid in zeden, in veler boezem leeft en zich zoo aandoenlijk openbaart - dat deed ons aangenaam aan en stort over dezen roman een liefelijken geur uit, die niet bedwelmt, maar ons als in een welriekende atmosfeer doet verwijlen.
Gelijk we hier een plastische beschrijving van kleine Russische steden aantreffen, vinden we in den postmeester, den grijzen, onderdanigen, maar trouwhartigen Gabriël, den veerman en diens vrouw, den stokouden, diep rampzaligen Porphyreus en anderen, echt Russische typen, waarbij we echter niet moeten vergeten, dat we ons voor ruim 16 jaren in Rusland bevinden.
De hoofdpersonen in den roman zijn geen standbeelden, die we wegens de schoone vormen, de juiste lijnen, de gracieuse houding, en sprekende gelijkenis, of wegens hunne wanstaltigheid en ongemanierdheid bewonderen of verafschuwen, - neen, ze zijn levende menschen met al wat menschelijk is, die we hooren spreken en zien handelen, voor wie we innige sympathie gevoelen, of die ons afstooten. Ze zijn menschen met diep gevoel; met groote zielskracht; met zwakheden, gebreken en zonden, zelfs van de ergste soort; - menschen, in één
| |
| |
woord, zóó natuurlijk geschetst, en zich zóó ongedwongen bewegende, dat we met hen leven en in hun midden ons bewegen.
Wij zouden, als er ons de ruimte voor gegund was, tafereeltjes kunnen afschrijven, die de begeerte om het geheel te lezen niet weinig zouden opwekken, maar ze passen zóó in het geheel van den roman, dat ze zonder dat geheel, hoe schoon ook op zich zelve, door de licht- en schaduwtinten die er zijn aangebracht, in waardeering zouden verliezen, evenals het bijwerk op eene schoone schilderij verliest, als 't uit het geheel wordt weggenomen.
‘Moest het zijn?’ Ja, zeggen we, en wij gelooven, dat dit het meest bevredigende antwoord is, waarop de schrijver aanspraak kan maken. Ja, zeggen we nog eens, hoeveel strijd er ook gestreden, hoeveel leed er ook geleden moest worden.
Het heeft ons bevreemd, dat de auteur met geen enkel woord iets mededeelt van den broeder van Helena, den leerling evenzeer als zij van Melanie Paulowna.
De Hollandsche vertaler heeft zijn taak uitstekend volbracht.
h.
|
|