menschelijkheid ontbreekt, in den regel niets anders dan aangekleede ondeugden.....
Over 't geheel zijn dan ook de karakters, die door den heer D. sprekende en handelende worden voorgesteld, goed opgevat, menschen van vleesch en bloed, en voor het doel van zijn verhaal duidelijk genoeg geteekend. Ze zijn niet van de conventioneele soort; maar eene onpartijdige kritiek mag niet ontkennen, dat zij niet altijd praten en spreken, zooals wij dit in het dagelijksche leven gewoon zijn. Zelfs hebben zij hierdoor den schijn van niet geheel uit de werkelijkheid te zijn gegrepen. Hunne taal is te mooi, te veel boekstijl; hier en daar worden hunne redenaties zelfs kleine verhandelingen of al te fraai klinkende redevoeringjes, soms in oogenblikken waarin niemand eigenlijk redeneert. Ik weet ook niet, of de heer D. in zijn kring vele van zulke geduldige luisteraars ontmoet, die de met hen sprekenden altijd toelaten hunne gedachten zoo geregeld uit te spinnen, als in zijn verhaal geschiedt. Gewoonlijk wordt bij gesprekken veel meer in de rede gevallen en maken zelfs de beschaafdste heeren en dames zelden achtereen zulke goed afgeronde volzinnen; of als zij behooren tot diegenen, die in gezelschap gaarne zich zelf hooren praten en de gewoonte hebben op min of meer magistralen toon hunne opmerkingen, hunne denkbeelden en húnne verhalen van stukje tot beetje mede te deelen, zijn zij van eene zeer vervelende soort, en ik geloof niet, dat den auteur dit type voor den geest heeft gestaan. Zijne menschen mogen misschien elkander een beetje verveeld hebben, mij deden zij 't echter niet; wat zij zeiden was goed; en ik kom alleen op tegen de wijze hoe zij praten, als niet levendig, niet natuurlijk genoeg.
Met dit, wat den vorm of het dramatische betreft, staat in het nauwste verband wat het schilderachtige of plastische der tafereelen genoemd kan worden; en ik geef den heer D. in bedenking, of hij niet te veel beschrijft, te weinig schildert. Zou zijne novelle niet veel gewonnen hebben, als hij meer aanschouwelijk had voorgesteld, wat hij nu verhalenderwijs aan zijne lezers mededeelt? Ik spreek hier uit naam van de kunst, en, onverschillig wie hare voorschriften opvolgt wie niet, onverschillig, of wie als kriticus optreedt zelf hierin te kort komt of niet, - zij eischt: wees waar, wees natuurlijk, wees dichterlijk, als gij dichtgaven hebt, maar vooral: schilder met de pen! Stel uwe tafereelen zoo voor, dat ieder ze ziet, in zijne verbeelding er bij tegenwoordig is. De heer D. deed dit naar mijn oordeel te weinig. De vinding van zijn verhaal, de omstandigheden en toestanden, waarin hij zijne dramatis personae brengt, de karakters, welke hij ten tooneele voert, hij zou er een goeden roman van hebben kunnen maken, niet in drie of vier, maar in twee deelen, groot 8o, als hij bijv., getrouw aan zijn titel, den ‘ouden knecht’ werkelijk tot hoofdpersoon verheven en ettelijke gebeurtenissen uit zijn leven geschilderd had, zoodat hij geheel op den voorgrond trad. Nu krijgen wij van 's mans verleden slechts