niets onder u te weten dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd’; - doch wij zouden het ne quid nimis ook op het heilige willen toepassen en in bedenking geven, of niet ook die woorden met de noodige wijziging moeten worden verstaan. Immers zij zijn ontleend aan een brief, waarin Paulus zich misschien het meest als een christenwijsgeer doet kennen, niet in dorre abstractiën, maar in meesterlijke voorstelling en ontleding van wat in het gemoed des menschen kan en moet leven en in daden uitgedrukt worden, alsook in hetgeen mag heeten Natuurphilosophie. Onze lezers begrijpen, dat wij hierbij het oog hebben vooral op den eersten brief aan de Korinthiërs, en meer bepaald op het XIII en XV hoofdstuk daarin.
Dat wij ruim dertig stukken van meerdere of mindere uitgebreidheid achtereenvolgens zouden monsteren, kon onze aankondiging allicht vervelend maken, al ontbrak ons ook de ruimte niet. Over het algemeen laat zich, al nemen wij gehechtheid waar aan leerbegrippen die door de Kerk zijn vastgesteld [bl. 77], al ontmoeten wij wat wij mystieke moraal zouden willen noemen in Christine's ‘aanmerkt de leliën’, al nadert Tryfosa in ‘overgave’ een lijdelijk christendom, al is het voor ons en veler oor kras genoeg, als Gunning bl. 77, zegt wat elders veelmalen wordt uitgesproken,’ dat men tot den heiligen God niet naderen kan dan door den dood van vleesch en bloed [des offers] heen’ - toch vindt men hier over 't geheel iets beters dan het zeulen met dat leerstuk, en minder ziekelijk zeuren en vroom gebeuzel, waarin sommigen nog altijd het dierbare, godzalige zoeken, en dan ook vinden. Het is niet maar een enkel flauw koozen met den lieven Heer, den bruidegom der ziele.
Ook bij orthodoxen raakt de orthodoxie met hare stellingen en leerbegrippen, zoolang men ze niet opzettelijk behandelt of verdedigt, wat meer op den achtergrond. Het is met die zaken als met het water dat, geroerd wordende zich troebel vertoont, maar dat, stil gelaten, van zelf bezinkt en klaarder wordt. Er gaan in de zee der meeningen ook onderzeesche stroomen, en de geest des tijds laat zijn invloed gelden, dáár ook, waar oppervlakkig gezien, de winden aan de wateren een tegenovergestelde richting geven. Er is veel in Magdalena wat wij beamen, al zouden wij het juist niet in die termen hebben uitgedrukt. Zoo zouden wij zelfs de laatste bladzijden uit de ‘Steenen des tempels’ van den heer Beijnen volgaarne onderschrijven.
Mag het meeste in ‘Magdalena’ tot het middelmatige behooren, wij hebben weinig gevonden wat zijn plaats hier niet waardig was. Tot dat middelmatige rekenen we ‘Een verloren leven’, dat een krachtiger penseel vroeg. Ook ‘En Petrus’, bij wien wij gaarne wilden gewezen hebben op diens eersten brief, waarin hij zich eenvoudig een ‘mede-oudste’ noemt, een van hen die ‘niet over het volk heerschen, maar voorbeelden der kudde’ zijn zouden. Iets anders, ook in geheel anderen geest en toon, is voorzeker in dien brief, dan die in den syllabus e.z.v.