| |
Verleden en heden.
Een togt langs de kusten van de Zuiderzee door Henry Havard. Uit het Fransch door Mej. S.M. Campbell, met een woord vooraf van Dr. Jan ten Brink en een naschrift van Mrd. Cohen Stuart. Met 10 platen. Haarlem, J.M. Schalekamp.
De heer Henry Havard, de bekende Fransche kunstkritikus, bewonderaar en kenner van de Oud-Hollandsche schilderkunst, kwam op het denkbeeld, met een door hem zelven gehuurd tjalkschip, onder bestuur van een door hem zelven aangestelden schipper, de eilanden en de kuststeden der Zuiderzee te bezoeken.
In gezelschap van onzen zeeschilder Van Heemskerck van Beest maakte hij in 1873 het voorgenomen zeereisje, bezocht, van Amsterdam vertrekkende, het eiland Marken, de stille en als uitgestorven steden Edam, Monnikendam, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, het alles be- | |
| |
halve stille, maar integendeel van opkomst en bloei getuigende Nieuwe Diep en den Helder, het eiland Texel, Harlingen, Leeuwarden, Hindeloopen, Molkwerum, Stavoren, het eiland Urk, Kampen, Zwolle en Amersfoort.
Hij heeft dit reisje onder den titel van: ‘Les villes mortes du Zuiderzee’ beschreven, welke beschrijving eerst in de Revue Britannique en daarna afzonderlijk in het licht is verschenen.
Van dit werkje ontvangt het Nederlandsche publiek, door de zorg van Mej. Campbell, eene nauwkeurige en vloeiende vertaling in een net uitgevoerd, keurig boekdeeltje, dat met tien fraaie steendrukjes versierd en bovendien nog verrijkt is met een naschrift van den heer Cohen Stuart, bevattende een zeer aannemelijke conjectuur naar de ware oorzaken van het verval van de weleer zoo bloeiende, thans zoo doodsche en kwijnende Zuiderzeesteden Edam, Monnikendam, Hoorn, Medemblik en Enkhuizen, en een praktisch middel om, door middel van de geheele of gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee, in verband met aan te leggen scheepvaartkanalen, de genoemde steden uit haren doodslaap te wekken en met een nieuw en krachtig leven te bezielen.
Om de beschrijving van een reisje naar ten deele zoo bekende en ten deele zoo weinig merkwaardigs, ten minste voor den gewonen reiziger, opleverende plaatsen, aantrekkelijk en interessant voor den lezer te maken, is voorwaar geen gemakkelijke taak. Die haar met goed succès wil ten uitvoer brengen, moet over vele kundigheden, talenten en gaven beschikken, die maar zelden in één en denzelfden persoon vereenigd worden aangetroffen. Hij moet de verborgene, zich niet altijd op den eersten blik verradende schoonheden van het eenvoudige, schijnbaar eentoonige Hollandsche landschap weten te bespieden, hij moet voor het bescheiden-schuchtere, zedig-aandoenlijke dier natuur een open oog en een ontvankelijk gemoed hebben en den lezer daarvoor met geestdrift weten te bezielen. Hij moet de duizenderlei tinten en kleuren van lucht en licht weten op te merken en in woorden eenigszins den indruk kunnen weergeven van de licht- en luchteffecten door onze Oud-Hollandsche schilders, onze Ruijsdaals, Hobbema's en Cuijps zoo meesterlijk op het doek getooverd. Hij moet de verhevenheid en majesteit van de Gothische kathedralen, evenzeer als het karakteristieke en schilderachtige van onzen eigenaardigen, burgerlijken bouwstijl der XVIde en XVIIde eeuw gevoelen en den smaak voor het eigenaardig-schoone van onze Hollandsche stadsgezichten weten op te wekken. Hij moet de rijke en belangwekkende geschiedenis onzer steden kennen en uit den schat van hare historische herinneringen eene gelukkige greep weten te doen, om hare stille straten met de woelige tooneelen van weleer te verlevendigen. Hij moet bovenal de gave bezitten van levendig en con amore te kunnen vertellen en het schijnbaar onbeduidende door stijl en inkleeding te releveeren.
| |
| |
Dat de heer Havard op uitnemende wijze aan de gestelde eischen voldoet, toont zijn werkje op iedere bladzijde.
Indien het mogelijk is, de onverschilligheid van ons publiek voor de St. Bavo's en andere schoone monumenten van gothische bouworde, die onze vaderlandsche steden versieren, voor hare teekenachtige poorten en huizen uit de zestiende en zeventiende eeuw, voor de rijk gebeeldhouwde en van eigenaardige kunstopvatting getuigende kasten en andere meubels uit dien tijd, in waardeering en bewondering te doen verkeeren, zal aan de lectuur van het werkje van den heer Havard, dat van zooveel liefde en kennis van de oude architectuur en kunstindustrie getuigt, naar ik mij voorstel, een groot aandeel in de verdienste van die weldadige aesthetische hervorming moeten worden toegeschreven.
Wij Nederlanders nemen immers van ouds, ook al uit kracht van ons gebrek aan nationalen zin, de waarheid liever aan uit den mond van den vreemdeling, dan van den landgenoot. Wat derhalve geen Vosmaer, geen Victor de Stuers en andere verdienstelijke landgenooten wisten te bewerken, gelukt misschien aan de scherpe, maar altijd humane en van welwillendheid voor Nederland en zijne bewoners getuigende kritiek van den Parijzenaar Henry Havard.
Doch, ook afgezien van alle andere consideratiën, vestigen wij de aandacht op zijn werkje als op een prettige en onderhoudende lectuur en omdat het den lezer menige onbekende of min bekende bijzonderheid leert aangaande het door den schrijver bezochte gedeelte van ons vaderland.
Het is toch een bekende karaktertrek van den beschaafden Nederlander der negentiende eeuw, dat hij in de meeste landen van Europa beter t' huis is, dan in zijn eigen. Hoe weinigen onzer landgenooten is het bekend, dat Hoorn b.v. een der schoonste en merkwaardigste steden is, die men ergens vindt, een geheel antieke stad, welker huizen een oud, doch koket voorkomen bezitten en versierd zijn met fraai beeldhouwwerk en bevallige bas-reliefs, terwijl zij overdekt worden door puntige, in trapjes uitloopende daken, die allen meer of minder overhellen en zich schijnbaar buigen, om beter te zien en beter gezien te worden. Overal groote luifels en stoepen van hardsteen, overal gesneden hout en uitgehouwen steen, afwisselende met gebakken metselsteenen in warme, vriendelijk roode kleur, welke aan deze bevallige woningen eene vroolijkheid en frischheid verleenen, die zonderling afsteekt bij haar ouderdom en antieken vorm. Het is niet één, het zijn geen tien van deze soort van huizen, die men daar op zijn omwandeling ontmoet, allen zijn ze zoo, van het eerste tot het laatste, van het eene einde der stad tot het andere, en men komt zich zelf belachelijk voor, wanneer men in het nauwe kostuum en in de stijve houding onzer dagen in die oude straten rondwandelt. Er bestaan enkele plaatsen die men niet doortrekken, - enkele steden die men
| |
| |
niet bezoeken moest, dan met een kastoren hoed met pluimen op het hoofd, hooge laarzen aan en een rapier op zij; Hoorn behoort bepaald onder het getal van deze. Of wie richt zijne schreden naar Edam en Monnikendam, om in de laatste stad de fraaie gothieke kerk en den prachtigen klokketoren en in de eerste de grootste en schoonste kerk van geheel Noord-Holland en de allerliefste woning te zien en te bewonderen, met twee verdiepingen, die uit de zestiende eeuw dagteekent en in lagen van gebakken en gehouwen steen, met gebeeldhouwde nissen en een achtkanten toren, op zij van de kerk, tegen den hoofdingang aan, gebouwd is? Dit huis is een der bevalligste en meest merkwaardige gebouwen van geheel Nederland.
Of wie eindelijk gaat naar Kampen, om er de Broeders- en Cellebroederspoort, in hare rijke ornementatie en karaktervollen bouwtrant te bestudeeren, om er de beide schoone gothische kerken te bezichtigen, en vooral, om de paarl der stad: het stadhuis, een klein wonder van smaakvolle en fraaie architectuur, te bewonderen?
Het stadhuis te Kampen vindt in den heer Havard een hartstochtelijken vereerder, die er de volgende warme en welverdiende lofrede aan wijdt:
‘Verbeeld u een bevallig gebouw, in den smaak van de kanselarij te Leeuwarden, met een groot dak, waarin zich tal van dakvensters bevinden; een voorgevel van gebakken steen, van twee verdiepingen boven elkander, met een kleinen stoep, die naar de verdieping gelijkvloers geleidt. Boven de vensters bevinden zich gewelfde bogen, die op vroolijk gebeeldhouwde versieringen rusten en tusschen de vensters vertoonen zich uitspringende nissen, met spitsbogen en tinnen, welke beelden beschutten, werkelijke beelden van de zestiende eeuw! die door de beeldstormers geëerbiedigd zijn. Het is eene ware verlustiging voor de oogen, die hoek van het stadhuis. Het is een genot voor den kunstenaar, die bevallige, vromelijk behouden reliquiën zoo te mogen zien, als ze er in hun besten tijd uitzagen.
Ongelukkig is het stadhuis in een nauwe, druk begane straat gelegen. In de veertiende eeuw dacht men er meer over om fraaie zaken te vervaardigen, dan om ze te doen bewonderen.
Doch binnen in het Stadhuis wachten ons nog geheel andere wonderen. Laten wij dus niet langer op den drempel blijven staan. Over het nieuwere gedeelte behoef ik eigenlijk niet te spreken. Het bestaat sedert het einde der zeventiende, of den aanvang der achttiende eeuw en bezit geene hoogere maar ook geene mindere waarde dan de meeste stedelijke gebouwen van onze dagen, doch het is net, gemakkelijk en eenvoudig, in één woord, zeer behoorlijk ingericht. Doch ik haast mij te komen tot twee vertrekken, zoo eenig in hunne soort, welke zich in dat hoogst gelukkige gemeentegebouw bevinden.
Het zijn twee rondom met hout beschoten kamers, die nog geheel gebleven zijn, zooals ze in de eerste jaren van de zestiende eeuw
| |
| |
waren. Deze beide vertrekken dienden tot de raadsvergaderingen en als vierschaar. In de eerste kamer bevonden zich dan de advokaten en het publiek, de belanghebbenden en de beschuldigden. Ofschoon op betrekkelijk eenvoudige wijze versierd, maakt deze zaal, geheel bekleed met antiek houtwerk, dat in vakken afgedeeld is en omgeven met banken van massief gesneden hout, die met haken aan den muur bevestigd zijn, een buitengemeen grootsch effect en hare ernstige versiering is in den fraaisten stijl. Men heeft de wanden georneerd met vlaggen en vaandels, met pertizaans, pieken en hellebaarden, allen glorierijke getuigen uit de worstelingen van den ouden tijd; ik merkte zelfs boven de deur eenige geweldig groote spuiten van gepolijst koper op, welke als goud schitterden en die eertijds bij oorlogen dienden, om de aanvallers, welke zich te dicht in de nabijheid van den vijand waagden, met kokende olie te bespuiten. Een overschoon hekwerk, overschaduwd door eene opengewerkte gaanderij met bevallige kolommetjes, die gewelfde bogen steunen, scheidt deze eerste zaal van de tweede af. Door deze fraaie openingen heen, deden de advokaten zich eertijds hooren en drong hunne overtuigende welsprekendheid in de raadzaal door. Om een juist denkbeeld te geven van deze tweede zaal, wil ik naar een boek verwijzen, dat gij misschien wel kent, de Praxis criminis persequendi, auctore Joanne Milloeo Boio (Parijs 1541). Die groote en verheven gravures welke de gerechtshoven van de zestiende eeuw voorstellen, met hunnen voorzitterstoel, hunne banken voor de raadsleden, hunne stoelen met lage leuningen en de groote tafel in de raadzaal, kunnen alleen een begrip geven van de zaal te Kampen. En toch wijst geene van die platen op zulk eene prachtige ordonnantie. Te Kampen bevindt zich geheel in de rondte van de zaal eene breede gebeeldhouwde bank, in zitplaatsen afgedeeld door uitspringende voetstukken, die elk eene bol uitstaande kolom met Ionisch
ondergedeelte en kapiteelen van gemengde bouworde dragen. De lijst die, boven de kolommen vooruitspringende en boven de zitplaatsen achteruitwijkende, de zaal omgeeft, voltooit deze soort van hooge balustrade, welke de raadsheeren van het overige publiek afscheidde en verleent er eene statige elegantie aan, die een grooten indruk maakt en te gelijkertijd zeer behaagt. Men voelt het hier, in welke plaats men zich bevindt. De bestemming er van is geen geheim en het is niet om maar wat te willen zeggen wanneer men de onvergelijkelijke harmonie van die prachtige bouworde roemt. Dit is echter nog niet alles. Aan het einde van het vertrek verheft zich een prachtige schoorsteen, op zich zelf een waar monument, dat vier verdiepingen heeft. Te zeggen dat hij van 1543 dagteekent, zou reeds voldoende zijn om de schoonheid van uitvoering en de sierlijkheid der lijnen van dit prachtstuk aan te duiden. Ik wil evenwel de inrichting er van beschrijven. Twee cariatiden, waarvan de beenen in versierde scheeden gevat zijn, ondersteunen eene gebeeldhouwde lijst; de fries daarvan is door eene
| |
| |
neut in twee gelijke deelen gescheiden. Op het linkergedeelte is de rechtspraak van Salomo in bas-relief voorgesteld en aan de rechterzijde bevindt zich op gelijke wijze eene afbeelding van Mucius Scaevola die zijne hand in het vuur steekt. Aan de twee uiteinden van de lijst en op de neut in 't midden. verheffen zich drie beelden met nedergehurkte kinderfiguren aan hunne voeten. De twee beelden aan de uiteinden stellen, naar ik meen, de godsdienst en de wet voor en het middelste beeld, dat zich nog verheft op een klein voetstuk, met een opschrift voorzien, is eene voorstelling van de weldadigheid. Tusschen deze drie beelden en boven de bas-reliefs, steken, uit twee boogvormige vensters, in haut-relief, twee koppen uit. Zóó is de eerste verdieping.
De tweede wordt gevormd door vier nissen, ingesloten tusschen twee cariatiden en onderling gescheiden door versierde pilasters en eene groote cariatide, die het middenpunt uitmaakt. In de twee buitenste nissen ter linker en ter rechterzijde, bevinden zich twee beelden die het geloof en de waarheid voorstellen. De twee nissen naar het midden toe bevatten heraldieke leeuwen, die tusschen hunne klauwen standaards met het wapen van de stad bevestigd houden. Boven deze nissen, pilasters en cariatiden, loopt eene tweede lijst met zeer smalle fries, waarop zich aan de beide uiteinden vazen bevinden en in het midden staat eene vierkante nis, overschaduwd door een attiek, terwijl aan elken kant een faun staat. Deze nis die in haut-relief gebeeldhouwd, de rechtvaardigheid bevat, welke de misdaad bestraft, vormt de derde verdieping. Onder de nis en de twee faunen die haar insluiten, loopt een soort van voetstuk, dat het volgende opschrift draagt: Justitia gladio martis violētia cessit.
De nis die deze derde verdieping vormt springt sterk vooruit; achter haar wijkt de bouw terug, terwijl hij daar een dak vormt dat sterk afhelt. Boven het dak verheft zich als laatste verdieping een breed lofwerk, eveneens bekroond door een attiek, die het wapen van het keizerrijk draagt benevens een lang opschrift, dat wij, door de hoogte waarop het staat, niet konden ontcijferen.
Die schoorsteen is een wonder van schoonheid; hij is een weinig zwaar wellicht in de hoogste gedeelten, doch ontegenzeggelijk een van de schoonste kunststukken, die zich in geheel Europa bevinden.
Geheel ter zijde van dezen schoorsteen en als voltooiing der meubileering van de zaal, die letterlijk eenig in hare soort is, verheft zich een ontzettend groot spreekgestoelte met twee zitplaatsen, ingesloten tusschen drie grootere en drie kleinere kolommen en overdekt door een zeer uitgestrekt, verwelfd klankbord dat uitloopt in eene attiek, welke tusschen twee schoone, flink gebeeldhouwde kinderen geplaatst is. Vóór het dubbele spreekgestoelte bevindt zich een groote, doch eenvoudige lessenaar. Met drie treden beklimt men het gestoelte, dat op alle gedeelten met wonderschoon snijwerk, van de fijnste bewerking en den meest volkomen smaak versierd is; van de voetstukken, die de
| |
| |
kolommen dragen, tot aan de lijst die onder deze langs loopt, is dit stuk een wonder van schoonheid te noemen. In den rug van het gestoelte prijken heerlijke bas-reliefs, welke van kolommetjes vergezeld gaan, die met engelen-kopjes en saterkoppen versierd zijn; de bas-reliefs zijn twee bevallige allegorische voorstellingen van de rechtvaardigheid en de liefdadigheid. Voeg nu aan dit alles nog toe een elegant, gewelfd houten plafond, dat smaakvolle bogen vormt met vergulde bloemen, waarvan de door de eeuwen verbleekte tinten toch nog enkele lichtstralen aantrekken, en gij zult u eene voorstelling kunnen maken van deze overschoone zaal, die gewis in Holland door geene andere geëvenaard wordt.’
Indien wij den lezer van deze aankondiging wat lang in de zalen van het raadhuis te Kampen hebben doen vertoeven, het is in de hoop, dat de nauwkeurige en smaakvolle beschrijving er van door den heer Havard hem zal opwekken met diens reistochtje kennis te maken, dat in schoonen en aanlokkelijken vorm de beschamende waarheid verkondigt, dat menige schaars bezochte Nederlandsche stad onwaardeerbare, maar miskende en verwaarloosde schatten bevat van de artistieke opvatting en de bekwaamheid onzer vroegere bouwmeesters, houtsnijders en schrijnwerkers. Ja, wij durven zelfs de verwachting koesteren, dat de lezing van het werkje van den geestig koutenden Parijzenaar een krachtig wapen zal blijken tot bestrijding van het vandalisme en de ijskoude onverschilligheid, die ten onzent in hoogere en lagere regeeringskringen nog maar al te veel aan de orde van den dag zijn ten aanzien van de overblijfselen van vroegere kunst, welke meedoogenloos aan den moker van den slooper, aan den vernielenden tand des tijds of aan de begeerigheid van den vreemden opkooper worden prijs gegeven.
|
|