| |
Onderzoek naar de rechtmatigheid der aanspraken van Don Carlos op den troon van Spanje.
Wat is de legitimiteit? roept de later zoo ongelukkig gesneefde aartshertog uit het Habsburgsche huis, Maximiliaan, uit in zijn aphorismen, Souvenirs de ma vie, Mémoires de Maximilien, traduits par Jules Gaillard, deuxième édition, Paris, 1868, II, pag. 317, en antwoordt: ‘De gewoonte, tot een heilige wet verheven. Daar de wereld zich alleen in stand houdt door de kracht der gebruiken of gewoonten, is die wettigheid een zeer nuttige instelling. De gewoonte sluit,
| |
| |
zooals vanzelf spreekt, een verleden in zich, mitsgaders de proef van den tijd. Haar gewelddadige uitdelging brengt een ledige ruimte te weeg, die moeielijkheden baart en gevaren schept en die slechts het toeval kan aanvullen. Wat de hervormers betreft, de ledige plaats, het gewrocht hunner werkzaamheid, doet tegelijk den grondslag wegzinken, waarop zij hadden kunnen opbouwen: ook is er in de paleizen van bordpapier, door hen opgetrokken, niets duurzaams. Alleen het toeval kan een nieuwe legitimiteit in 't leven roepen.’
Treffende en gulden woorden, een les behelzende, welke voorzeker niet in allen deele is betracht door den man, die ze terneerschreef. Of meende hij, dat hij de persoon was, op den wenk van Napoleon III door het toeval geroepen, om de grondlegger en de drager dier nieuwe legitimiteit in Mexiko te wezen? Hoe het zij, de uitspraak moge eenigermate sceptisch zijn, wie den oorsprong der meeste regeerende huizen heeft gadegeslagen kan niet anders, dan er mede instemmen.
Terwijl don Carlos, evenals eens, in een anderen hoek van Europa, Willem de veroveraar, bij voorkeur het zwaard bezigde en de kanonnen liet bulderen, om het begrip der wettigheid van het door hem in Spanje te vestigen bewind gereeden ingang in de gemoederen te verschaffen, was elders, hier en daar, het vreedzamer werktuig, de pen, met dezelfde bedoelingen werkzaam.
J. de Vries, de schrijver van een artikel in de volksalmanak voor het jaar 1875, uitgegeven door de maatschappij tot Nul van 't Algemeen, getiteld Spaansche zaken, houdt zich zeer in de ruimte.
‘De vraag,’ zegt hij blz. 130, 131, ‘was in 1830 en blijft nog thans, wie de rechtmatige opvolger was van Fernando VII. Was 't zijn dochter Isabella, dan is ook haar zoon Alfonsus tot den troon gerechtigd; was 't zijn broeder Carlos (zoogenaamd V), dan zijn diens (of zijn?) nakomelingen, de graaf de Montemolin (Carlos VI), don Juan en eindelijk ook de tegenwoordige don Carlos (Carlos VII) ten onrechte buitengesloten. Doch dit is een van die vragen, die moeielijk zijn uit te maken: 't is namelijk de vraag naar de geldigheid van de zoogenaamde Salische wet in Spanje. Eenige vaste bepaling is in Spanje niet gemaakt. Soms hebben vrouwen geregeerd over de verschillende koninkrijken, b.v. over Castilië, Leon en Arragon; doch 't geldt thans niet een dezer rijken, maar geheel Spanje. Felipe V heeft in 1713 de Salische wet in Spanje ingevoerd, en Fernando VII heeft haar ten bate van Isabella afgeschaft: wat de een instelde, vernietigde de ander. In één woord, het is een netelig vraagstuk voor alle beoefenaars van het Spaansche staatsrecht. Het zwaard moest hier noodzakelijk tusschen beiden komen. Waar de wet, waar de traditie de schouders ophaalt, moet het zwaard het weten.’
Deze redeneering, getoetst aan de historie, kenmerkt zich, zoo ik mij niet bedrieg, door zekere leemten. 1o. Wat beteekent de uitdrukking ‘eenige vaste bepaling daaromtrent is in Spanje niet gemaakt’?
| |
| |
Zijn er in dat rijk bepalingen over vastgesteld, dan zullen zij wel even vast zijn, als die, welke men elders voor geldend heeft verklaard. Zij zullen toch niet in Spanje, bij wijze van uitzondering, zijn ontworpen en ingevoerd, teneinde tot tijdverdrijf te dienen, met de bedoeling, om ze geenszins tot richtsnoer te nemen. Is een vroegere bepaling door een latere van haar kracht beroofd, die vroegere heeft toch als ‘vaste bepaling’ dienst gedaan in den tijd van haar aanzijn. En waar is niet evenzeer hetzelfde verschijnsel aanschouwd? Men lette b.v. maar op de wijze, waarop in Frankrijk de salische wet, als rijksgrondwet, is ontstaan.
2o. ‘'t Geldt thans niet een dezer rijken, maar geheel Spanje.’ Staat dus die vroegere gesteldheid van zaken in Castilië, in Leon, in Arragon, in niet de minste betrekking tot den toestand van later tijden in 't ééne en vereenigde koninkrijk? Zoodanige leer zou in strijd zijn met den gewonen loop der wereldsche zaken, op welk gebied ook. Hoeveel te meer in dat Spanje, dat zich, boven andere landen, tot op dezen tijd kenmerkt door zijn taaie gehechtheid aan middeleeuwsche gebruiken en gewoonten; in dat Spanje, dat, één geworden, na de aaneenvoeging der vroeger zelfstandige staten, thans deelen van 't geheel, nog een paar eeuwen lang zijn troon zag beklimmen door de spruiten van hetzelfde huis, hetwelk voorheen in een enkele dier staten den schepter had gevoerd.
Voorzeker, niet zóó los van het verleden is immer in Spanje het heden geweest. En hoe was dan nu dat verleden ten opzichte van de troonopvolging? Ten allen tijde schier heeft in vroegere tijden in Spanje de regel gegolden, dat de kroon erfelijk was in de beide liniën. Daardoor juist is, zoovele eeuwen lang, dat rijk een tegenvoeter geweest van b.v. Frankrijk.
Het stelsel dier opvolging is intusschen niet opgekomen in het driehonderdtal jaren tot 712, gedurende welke de West-Gothen in Spanje het heerschend volk waren. Bij dat volk werd de koning gekozen. Maar reeds gedurende den allerlaatsten tijd van de heerschappij dier natie, en nog meer, na den slag in den omtrek van Kaap Trafalgar, in 712, werd het beginsel der verkiesbaarheid langzamerhand verdrongen door dat der erfelijkheid.
Evenals in de meeste overige staten van Europa, werd, in de tiende eeuw onzer jaartelling, de kroon in het Christelijk gedeelte van het schiereiland Spanje een wezenlijk vorstelijk erfgoed. In 't begin dier eeuw, in 910, verdeelde een der opvolgers van Pelagius, koning van Asturië, n.l. Alphonsus III of de groote, zijn rijk, als een domein, onder zijn zonen. Stap voor stap was men zoover gekomen. Van het verkiezen uit onderscheiden familiën was men overgegaan tot het doen der keuze uit een en hetzelfde huis, van het kiezen uit één huis tot het rechtstreeksch overdragen der kroon op de mannelijke leden, die er toe behoorden. Hierop deed men nog een schrede verder door, in
| |
| |
plaats van den troon uitsluitend aan mannen te gunnen, ook vrouwen daarop toe te laten.
Die overgang greep plaats in 1037, bij het uitsterven der reeks van de mannelijke nakomelingen van Pelagius. Sinds dat oogenblik was het opvolgen van vrouwen iets, dat meermalen voorkwam.
In 1109 werd Uracca, een dochter van Alphonsus VI, koning van Castilië en van Leon, koningin dier rijken. In 1137 erfde Petronilla, een dochter van Ramiro, Arragon. In 1274 besteeg Johanna I, na den dood van haar vader, Hendrik I, den troon van Navarre. Wel ging in de niet bij de wet, doch krachtens het gebruik vastgestelde orde van opvolging, in dezelfde lijn, de man de vrouw voor; daarentegen werden de vrouwen uit de rechte lijn voorgetrokken boven de mannen der zijlijn.
Dat gewoonterecht werd geschreven recht in 1260, toen voltooid werd het wetboek, dat genoemd wordt het wetboek der siete partidas, d.i. van de zeven deelen, in 1253 aangevangen door Alphonsus, den wijze of den geleerde, koning van Castilië, zeven jaren daarna ten einde gebracht. Was dit stuk, hetwelk de aloude gewoonten in één geschrift samenbracht, aanvankelijk slechts een boek, koning Alphonsus XI kende er in 1338 in een verordening, opzettelijk te dien einde uitgevaardigd, de kracht van een wetboek aan toe. Bevestigd werd die verordening door de Cortez, bijeengeroepen te Toro (aan de Duero, niet ver van de grenzen van Portugal, in 't n.w.) in 1505, na den dood van koningin Isabella, toen haar dochter, Johanna, de echtgenoote van Philips den schoone en moeder van Karel V, het bewind aanvaardde, of liever heette te aanvaarden. Een tweede bekrachtiging verkreeg de verordening, toen Philips IV in 1640 alle wetten van Castilië in één verzameling bijeenvoegde.
Talrijk zijn, na het tot wet verheffen der bedoelde artikelen van 1260, de bewijzen, èn van het stellige voornemen om ze na te leven, èn van de werkelijke toepassing. In 1474 erfde Isabella Castilië van haar vader, Johan II. Toen in 1526 Karel V den koning van Frankrijk, Frans I, verplichtte, den vrede te Madrid te sluiten en terzelfder tijd dien vorst liet trouwen met zijn zuster Eleonore, koningin-weduwe van Portugal, behield hij Eleonore al haar rechten opzettelijk voor op de opvolging in de landen der Spaansche kroon, voor 't geval hij zelf, Karel, en zijn broeder Ferdinand mochten komen te overlijden. Eveneens richtte zich Karel V stipt naar den inhoud der Spaansche grondwet, toen hij, bij zijn testament, gedagteekend van Brussel, den 6den Juni 1554, tot erfgenaam der kroon benoemde: eerst zijn eenigen zoon, Philips II, met zijn nakomelingen; dan Maria en Johanna, zijn dochters, met haar afstammelingen; ten laatste Ferdinand, zijn broeder.
Ook Karel's zoon, Philips, gedroeg zich, tegen 't einde der 16de eeuw, in zijn testament overeenkomstig dezelfde grondwettige bepalingen.
Dit dan was het in Spanje heerschend stelsel, een stelsel, dat nie- | |
| |
mand eigenlijk heeft ontworpen, doch dat de omstandigheden als noodzakelijk en wenschelijk hadden doen kennen en het verloop der jaren grondvestte. Moge het geen andere verdiensten hebben, deze kan er geenszins aan worden ontzegd, dat het er krachtig toe heeft bijgedragen, om de wording mogelijk te maken van de eenheid van 't Spaansche koninkrijk.
Niet vóór het begin der 17de eeuw hield de gestelde regel op, in volstrekten zin te worden gevolgd. Twee groote bezwaren, begon men toen te vinden, kantten zich tegen zijn toepassing aan. Het een rustte op den grondslag der billijkheid, het andere op dien van 't politiek belang. Men meende, dat het passend was, het beginsel eener stipte wederkeerigheid te moeten doen eerbiedigen, zoo vaak er een huwelijk werd gesloten tusschen het Fransche en het Spaansche vorstenhuis; dat men alzoo niet behoorde te gedoogen, dat een Spaansche infante staten kon aanbrengen aan de kroon van Frankrijk, hoedanige een dochter van een Fransch koning, ‘une fille de France’, uit hoofde van het beletsel der salische wet, niet aan die van Spanje kon toevoegen. Hierbij kwam, dat men inzag, dat het streed met de eischen van het staatkundig evenwicht in Europa, waarvan de noodzakelijkheid zich in de oorlogen der zestiende eeuw zoo sterk had doen gevoelen, dat men de mogelijkheid in de hand werkte, dat twee zulke uitgestrekte en nabijgelegen rijken door een of meer huwelijken onder een en denzelfden schepter konden worden vereenigd.
Aan den indruk dier overwegingen is het toe te schrijven, dat voor 't eerst in 1612 het recht eener infante op de Spaansche kroon nauwer werd omschreven. Ten einde een dreigende, vernieuwde uitbarsting te voorkomen van den krijg tusschen Frankrijk en Spanje, dien de dood van Hendrik IV eer had geschorst, dan doen staken, en om den vrede van Vervins van 1598 te bevestigen en te bestendigen, kwam men overeen, den jeugdigen Lodewijk XIII in 't huwelijk te laten treden met Anna van Oostenrijk. Doch tegelijker tijd nam men voorzorgen tegen een toekomstige vereeniging der beide rijken door de Spaansche grondwet bij het huwelijksverdrag te wijzigen. In dit verdrag toch, opgesteld den 12den Augustus 1612 te Madrid, deed Anna van Oostenrijk, naar behooren gemachtigd door Lodewijk XIII, voor zich en voor haar afstammelingen afstand van alle aanspraak op de staten der Spaansche kroon. Er bij werd bepaald, dat, vermits zij slechts elf jaar oud was, zij, tot den leeftijd van twaalf jaar gekomen, aleer het huwelijk werd voltrokken, dien afstand bij eede en op schrift moest bekrachtigen. Daarenboven was zij gehouden, na de voltrekking van het huwelijk, gemeenschappelijk met haar echtgenoot, Lodewijk XIII, op nieuw afstand te doen, van welken afstand de akte op de gebruikelijke wijze zou worden geregistreerd bij het parlement van Parijs. Van zijn kant moest de katholieke koning zijn zegel hechten aan dien afstand en aan die bekrachtigingen zijner dochter en ze insgelijks bij den staatsraad van Madrid laten registreeren.
| |
| |
Al die formaliteiten, waardoor geheel werd afgeweken van de voormalige orde in de troonopvolging, en die, bij wijze van bijzonder verdrag, inbreuk maakten op een staatswet, sinds onheugelijke jaren in acht genomen en bij herhaling met nieuwe bolwerken voorzien, werden nauwkeurig nagekomen. Bij open brief van den 12den November 1612 bekrachtigde Lodewijk XIII de artikelen van het huwelijksverdrag. Den 16den October 1615 hernieuwde Anna, voordat zij het gebergte overstak, om zich naar Frankrijk te begeven, den afstand te Burgos. Den 26sten September 1620 bevestigde Lodewijk XIII dien nogmaals te Bourdeaux. Zeven dagen daarna volgde er wederom een bekrachtiging te Soissons van de zijde der jonge koningin. Met goedvinden der Cortez verhief tevens de koning van Spanje al die akten tot rijkswet.
De inbreuk, in 1612 en volgende jaren gemaakt op de aloude grondwet, diende later als voorlooper en model, toen Lodewijk XIV de infante Maria Theresia huwde, hoewel de akten dier vernieuwde inbreuk niet zoo volledig waren, noch de voorwaarden even stipt werden nagekomen. Een vreemde tegenstelling was er tusschen dat huwelijk en de bedoelde akten. Het oogmerk dier stukken was tegen te gaan, dat de beide rijken immer in één hand kwamen. En Mazarin, bij wien het denkbeeld van het gepaste van zulk een huwelijk het eerst opkwam, hield het aan, juist omdat hij daarin de kansen gelegen zag, om de Spaansche erfenis eens aan het in Frankrijk regeerend huis toe te voeren. Veertien jaren voordat het werd voltrokken, bedacht de kardinaal het ontwerp. In 1646, te midden der onderhandelingen over den Westphaalschen vrede, schreef hij reeds in dien zin aan Frankrijk's gevolmachtigden te Munster en toonde vooruit te zien, dat, indien het ooit tot zoodanig huwelijk kwam, men naar de opvolging der Spaansche rijken kon staan. Immers, voegt hij er bij, akten van afstand behoeven geen hinderpaal te wezen, en lang zal de prinses niet behoeven te toeven, want het is slechts het leven van den prins, haar broeder, dat aan de vervulling mijner verwachting in den weg staat.
Zooals men weet, maakte de vrede, die te Munster en te Osnabrück werd gesloten, geen einde aan den oorlog tusschen Frankrijk en Spanje. Intusschen wenschte Anna van Oostenrijk, de regentes, vurig, dat evenzeer de goede verstandhouding werd hersteld tusschen het land, dat haar geboortegrond was, en dat, hetwelk haar tweede vaderland was geworden. In 1656 werd de Lionne, de staatkundige vertrouweling en de gewone onderhandelaar van Mazarin, naar Madrid gezonden, om de onderhandelingen over den vrede weder aan te knoopen. Tevens werd hem opgedragen, evenwel niet dan met de grootste behoedzaamheid en op een wijze, die verried, dat het Fransche hof weinig rekende op een bevredigenden uitslag, nogmaals eenige openingen te doen met betrekking tot de zaak van het huwelijk. Destijds had Philips IV, de koning van Spanje, geen zonen, en was Maria Theresia, de oudste
| |
| |
zijner dochters, verwekt uit het huwelijk met zijn eerste gemalin, Isabella, een dochter van Hendrik IV van Frankrijk, de aangewezen erfgenaam van het Spaansche rijk. Deze omstandigheid, die juist de beweeggrond was van Mazarin's voordracht, wekte den afkeer van den koning van Spanje en van zijn staatsraad, om er gehoor aan te geven.
De Lionne spande zich zeer in, om zich naar behooren van zijn tweeledige taak te kwijten. Hij hield talrijke bijeenkomsten met den Spaanschen minister, Lodewijk de Haro. Men had te Madrid de goedheid, hem gelegenheid te geven, de infante meermalen in persoon te zien. Den 4den Augustus 1656 schreef hij aan de regentes: ‘Ik weet niet, mevrouw, of ik u mag verzoeken, voor den koning dit schrijven verborgen te houden, daar het zijn spijt licht zou doen toenemen over de beletselen, welke redenen van staat schijnen in den weg te leggen aan de fraaiste huwelijksvereeniging, welke immer zou kunnen plaats grijpen. Zeker is het, dat ik nooit iemand heb gezien, die meer uitmunt door schoonheid, door bevalligheid van houding en door goed voorkomen, dan de infante. Melk kan niet blanker zijn dan zij, en in gelaatstrekken heeft zij de meeste gelijkenis met den koning.’ Den 24sten September van 't zelfde jaar laat dezelfde gezant op dezen brief een anderen volgen aan de koningin-regentes, waarin hij, na de infante van naderbij te hebben in oogenschouw genomen, een deel zijner loftuitingen herroept. Dit trof uitermate goed, want de waarschijnlijkheid der mogelijkheid van het huwelijk was op dat tijdstip uitermate gering.
Kort daarna verliet de Lionne Madrid en kreeg de koning van Spanje twee zonen, van welke de oudste in 't begin van 1658 werd geboren. Nu was Spanje minder afkeerig van een huwelijk der infante met Lodewijk XIV en meende tevens, zoodanig huwelijk als een middel te kunnen bezigen, om gunstiger vredesvoorwaarden van Frankrijk te bedingen. Den 14den December 1658 kwam een der secretarissen van staat van Philips IV, geheeten Antonio Pimentel, door dien koning afgevaardigd, om over de vredespraeliminairen te onderhandelen en de hand der infante aan te bieden, te Lyon aan. Van Lyon vertrok Pimentel naar Parijs en zette er de onderhandelingen voort, waarvan de zaak van 't huwelijk de grondslag was. Den 4den Juni 1659 werden de praeliminairen geteekend. Artikel 23 dier praeliminairen bepaalt, dat het huwelijk voortgang zal hebben. Metterdaad volgden dan ook op de praeliminairen èn de vrede der Pyreneën, èn het huwelijk. Het sluiten van 't laatste ging vergezeld van de formaliteiten, voorgeschreven ten aanzien van den afstand, die echter niet alle werden voltrokken, omdat Philips IV, van zijn kant, al dadelijk zich nalatig betoonde in de verplichting, die op hem rustte, om een deel van den bruidschat uit te keeren. - Doch genoeg is aangevoerd, om aan te toonen, hoe geleidelijk de grondwettige bepalingen, betrekkelijk de opvolging op den troon in 't koninkrijk Spanje, waren voortgesproten uit de artikels der vroegere wetten.
| |
| |
In 1701 voerde, met andere gronden en drijfveeren, mede die, aan de artikelen der oude grondwet ontleend, den kleinzoon van Lodewijk XIV, Philips van Anjou, nu Philips V, op den troon van Spanje. De afstand, gedaan bij een huwelijksverdrag, moest onderdoen voor het grondwettig recht. Maar dezelfde Philips, die zijn kroon ten deele verschuldigd was aan de aloude wet omtrent de troonopvolging, stiet ze zelf omver. Onder voorwaarde dat er stellige waarborgen werden verstrekt, dat de kroon van Frankrijk en die van Spanje nimmer op één hoofd zouden worden vereenigd, verklaarden zich in 1712 de met Oostenrijk verbonden zeemogendheden bereid, Philips V als koning van Spanje te erkennen. Ten einde een plechtigen vorm te geven aan den afstand van alle aanspraken van zijn zijde op de opvolging in Frankrijk, riep Philips deswege de Cortez bijeen. Den 5den November 1712 begonnen hun beraadslagingen, waarvan de uitkomst was, dat de afstand van den troon van Frankrijk werd bekrachtigd.
Doch nog een ander onderwerp was hun voorgelegd, n.l. een verandering in de voormalige orde der troonopvolging, zoodat werd bepaald, dat van nu aan de verst verwijderde mannelijke nakomeling zou voorgaan voor de naaste vrouwelijke afstammeling. Die verandering werd voorgeslagen door den koning, in overeenstemming met zijn staatsraad. De goedkeuring van den raad van Castilië had hij vervolgens met geweld afgeperst. Naar 't schijnt, hechtten ook de Cortez er niet dan ongaarne hun zegel aan. Naar 't schijnt, want hoe zeldzaam het moge klinken, tot nog toe is de loop der zaak niet op geheel bevredigende wijze toegelicht. Toch is het boven allen twijfel verheven, dat het ontwerp, hoe dan ook, in die vergadering doorging en kracht van wet erlangde.
In een geschrift, vertaald door Dr. Nuyens, 1875, getiteld: Het Spaansche vraagstuk, Don Carlos, wettig koning, I, de pragmatiek van 1713 door Henry Lemoine; II, de pragmatiek van 1789 en het testament van Ferdinand VII door Victor Gay, wordt, blz. 10, beweerd, dat de bovenstaande wet of wijziging in de troonopvolging, ingevoerd door Philips V en de Cortez, bij de internationale verdragen van Utrecht, Rastadt en Baden door alle onderteekenende natiën werd aangenomen. Het zou door de Europeesche mogendheden zijn gewaarborgd. Deze bewering is ten eenenmale ongegrond. In geen dier verdragen van de jaren 1713 en 1714 wordt de bedoelde wet herdacht of op eenige wijze aangeduid. Door niemand ook schijnt het verlangen te zijn kenbaar gemaakt, dat zoodanig artikel in de vredesverdragen mocht worden ingelascht. Geen spoor van dergelijken wensch hebben de vorschers in de meest geheime briefwisseling en instructiën kunnen vinden. Terwijl het voor de hand had gelegen, dat, zoo er in de verdragen iets van moest worden vermeld, het ware voorgekomen in die van den 13den Juli, gesloten tusschen Spanje, eenerzijds met Engeland, anderzijds met Savoye, waarin het punt der troonopvolging in Engeland en
| |
| |
de aanspraken van Savoye op den troon van Spanje worden behandeld, is het zeker, dat die verdragen er geheel van zwijgen.
Een tweede dwaling in 't zelfde geschrift, vertaald door Dr. Nuyens, is, blz. 11, dat ‘de erfopvolgingswet van Philips de eerste is en de eenige, die in Spanje werd gemaakt, daar tevoren slechts een heerschend gebruik als wet gold.’ Zij wordt voldoende weerlegd door het bovenstaande.
Na 1712 en 1713 rustte de vraag tot het jaar 1789. In September van dat jaar riep Koning Karel IV de Cortez bijeen, om zijn oudsten zoon, Ferdinand, als vermoedelijk troonopvolger te huldigen. Zoodra de leden der vergadering bijeen waren, deed hun graaf Campomanes, gouverneur van den raad van Castilië en voorzitter, de verrassende mededeeling, dat zij daarenboven zouden hebben te beraadslagen over een pragmatieke sanctie, betreffende de opvolging op den troon. Koning Karel IV wenschte destijds de wet van 1712, 1713 terzijde te stellen, omdat van zijn zes zonen vier reeds overleden waren en de gezondheid der beide anderen, Ferdinand en Karel, van welke prinsen de eerste ruim vier, de tweede ruim één jaar oud was, geenszins zoo hecht was, dat zij alle bezorgdheid overbodig maakte, terwijl daarentegen de vier dochters, die hij op dat tijdstip had, beter bestand schenen tegen de vermoeienissen van het aardsche leven. Van de schrede, die zij deed, onderrichtte de regeering noch het hof der Bourbons te Parijs, noch dat te Napels. Even verrast dus, als de leden der Cortez, waren de gezanten dier twee hoven op het hooren van hetgeen aan de orde zou worden gesteld. Inzonderheid de vertegenwoordiger van het Napelsche huis spande zich daarom zeer in, om het voornemen van het hof van Madrid te verijdelen en de voordracht, indien zij werd ingediend, te doen vallen.
Die tegenwerking noopte den koning en het ministerie, ten einde te slagen, met de behandeling dezer zaak bij wijze van uitzondering een ongewonen weg in te slaan. Zoodra, den 30sten September, de eerste zitting was geopend, waarin zou worden beraadslaagd, vorderde Campomanes, dat de leden zich onder eede zouden verplichten, al hetgeen in deze vergadering werd behandeld, geheim te houden. Nadat allen den eed hadden gedaan, liet hij een ontwerp voorlezen, hetwelk behelsde, ‘dat, zoovaak men had beproefd, de orde der troonopvolging te veranderen, welke steunde op de aloude wet en op de voorvaderlijke gewoonten, dit als ten sein was geweest, om bloedige oorlogen en vernielende woelingen te doen uitbreken, zonder dat het toch was gelukt, de regelmatige opvolging te verhinderen. Vruchteloos was de weerstand geweest tegen het recht van Philips V, aan die voormalige orde ontleend, gedurende den langdurigen successie-oorlog, vruchteloos evenzeer in vroegere eeuwen soortgelijk verzet, waarvan voorbeelden werden aangehaald. Bij gevolg leerde de ondervinding der eeuwen, dat voor Spanje alleen deugde de sinds onheugelijke tijden vastgestelde, in het
| |
| |
“siete partidas” geheeten wetboek neergelegde orde van opvolging. Nu was wel in 1712 beproefd, op gronden, in verband staande met de toenmalige verhoudingen, van die regelmatige gebruiken af te wijken; doch het besluit van dat jaar mocht geenszins worden aangemerkt als een grondwet, vermits het indruischte tegen de toen reeds bestaande en eens bezworen grondwet van den staat; dewijl, bovendien, de Cortez om een dergelijke gewichtige wijziging niet hadden gevraagd, noch er over beraadslaagd. Thans echter, nu tijden en omstandigheden veranderd waren, behoorde men op die wijziging voor goed terug te komen. Nog beleefde men een rustigen tijd, waarin men het kon doen. Verzuimde men het gunstige oogenblik, dan had men eerlang weder onlusten en krijg te duchten, evenals in de dagen van Philips V. Dit waren de redenen, die het welwillend en vaderlijk gemoed des konings hadden bewogen, voor te dragen, dat deze aangelegenheid onder stipte geheimhouding en onverwijld wend behandeld.’
De vorm, waarin de Cortez een ontwerp, hun door de regeering voorgelegd, plachten goed te keuren, was die van een verzoekschrift: zij verzochten alzoo de regeering onderdanig om datgene, dat koning en ministerie zelven wenschten, gelijk de afgevaardigden der Bataafsche Republiek in 1806 te Parijs Napoleon I om datgene vroegen, wat hij zelf, als zijn wil, aan dat gemeenebest opdrong. In overeenstemming met dat gebruik liet Campomanes, na de voorlezing van het stuk, dadelijk aan de Cortez het verzoekschrift voorleggen, hetwelk zij tot den koning konden richten. Nadat hierop de eerste afgevaardigde uit Burgos, zonder een enkel woord te laten verluiden over de troonopvolging, een rede had uitgesproken, waarin hij zijn dank aan het Opperwezen betuigde voor den katholieken koning, in wiens bezit Spanje zich zoozeer verheugde, en voor het vertrouwen, dat die koning in de Cortez toonde te stellen door hen over zulke belangrijke punten te hooren, merkte Campomanes op, dat, daar allen hun verlangen openbaarden, om den koning te gehoorzamen en te behagen, men thans onmiddellijk tot het stemmen kon overgaan. Hierop werd de aanvraag met eenparigheid aangenomen. Den 31sten October werden de Cortez in kennis gesteld van het besluit van Karel IV, waarbij hij hun verzoek inwilligde en het dus de kracht eener pragmatieke sanctie erlangde. Ten onrechte zegt Victor Gay, in Nuyens' vertaling, blz. 19, 20, 21, dat de pragmatieke sanctie niet werd afgekondigd in de Cortez, noch door den koning bekrachtigd. Die kennisgeving ging gepaard met de aanmaning, het geheim nog niet te verbreken, dewijl de dienst des Konings vereischte, dat in dier voege werd gehandeld.
Thans, na afloop der formaliteiten, nu de Cortez en de regeering het met elkander eens waren, had de pragmatieke sanctie kunnen worden verzonden en in het land afgekondigd. Niets van dit alles geschiedde. Dit stilzwijgen was hierdoor te verklaren, dat, vooreerst, de vrees nog steeds bestond voor te hevige tegenkanting van de zijde
| |
| |
van Frankrijk en van Napels; vervolgens, de omstandigheden verkeerden, die den stoot hadden gegeven tot het nemen van den maatregel. In plaats nl. dat de beide prinsen zwakker werden, groeiden zij stevig op en kwam er in 1792 nog een derde zoon, Philips, later, in 1794, een vierde, Frans, bij. Te meer achtte het kabinet het ongeraden, veel vertooning van het stuk te maken, nu de gevaren van den eersten coalitie-oorlog andere onderwerpen aan de hand deden, die meer onmiddellijke afdoening vereischten. Zoo geraakte de pragmatieke sanctie van 1789, toch slechts in zoo enge kringen bekend, weldra in zoo goed als volslagen vergetelheid.
In 1805 lieten Karel IV en zijn minister, Godoy, de vorst des vredes, een nieuwe verzameling der wetten aanleggen. Daarin werd het besluit van 1713 wel, de pragmatieke sanctie van 1789 niet opgenomen. Men gaat evenwel te ver, wanneer men met Victor Gay, bij dr. Nuyens, blz. 20, voor zeker stelt, dat met opzet zóó is gehandeld. Onbekendheid met de sanctie kan even goed de oorzaak zijn.
Inmiddels kwam het jaar 1812 opdagen, en daarmede de vergadering der Cortez te Cadix, die de grondwet opstelde, den 19den Maart van dat jaar afgekondigd. Op zeer nadrukkelijke wijze nam deze staatsregeling de grondbeginselen der aloude orde van opvolging over. Ook hier werden de beraadslagingen over dit punt in gesloten zittingen gehouden. Doch zeer stellig luidde de uitkomst der beraadslagingen in artikel 176: ‘De mannen hebben in dezelfde lijn de voorkeur voor de vrouwen, de oudere steeds voor den jongere; doch de vrouwen uit de naaste lijn gaan voor de mannen uit de volgende liniën.’ Doordien intusschen die grondwet eerst in 1814, vervolgens in 1823 door Ferdinand VII werd opgeheven, droeg zij er slechts toe bij, de heerschende verwarring te vermeerderen.
Bij zijn terugkeer naar Spanje, in 1814, was koning Ferdinand VII kinderloos, en don Carlos alzoo de vermoedelijke troonopvolger. Toen echter zijn tweede gemalin, Maria Isabella Francisca, een dochter van Johan VII van Portugal, den 21sten Augustus 1817 een dochter ter wereld bracht, aan wie men den naam Maria Isabella gaf, was het oogenblik gekomen, waarop men had te beslissen, of aan deze infante, krachtens de pragmatieke sanctie van 1789, de bevoegdheid zou worden toegekend om op te volgen, dan of don Carlos, overeenkomstig het in 1713 bepaalde, zou worden gehandhaafd. Destijds - zóó bericht de gezant, welke in die dagen Pruisen vertegenwoordigde aan het hof te Madrid, von Liebermann, - helde de koning er toe over, de rechten van don Carlos te eerbiedigen. Ook kon men de oorkonde van 1789 toen niet vinden. Eerst in 1819 werd zij, met andere papieren van Karel IV, uit Rome naar Madrid gezonden. Doch op dat tijdstip was de infante reeds overleden: dit was den 9den Januari 1818 gebeurd.
Hiermede was echter de zaak niet voor goed uit de wereld. Opnieuw kreeg later het hof het vooruitzicht, dat het koninklijk gezin eerlang
| |
| |
met een spruit stond te worden verrijkt. De straks genoemde gemalin van Ferdinand VII had het tijdelijke met het eeuwige verwisseld in December 1818. In 't volgend jaar trouwde Ferdinand voor de derde maal met een Saksische prinses, die Amalia heette en in 1829 stierf. Daarop ging hij in December 1829 een vierde huwelijk aan met Maria Christina, een dochter van Frans I, koning der beide Siciliën. Alreede in Februari 1830 verspreidde zich het gerucht en werd weldra door niemand meer betwijfeld, dat binnen een zestal maanden de vermeerdering der koninklijke familie voor de deur stond. Den 31sten Maart beleefde Madrid het merkwaardige schouwspel, dat vier alcalden of rechterlijke beambten van het hof, in voorouderlijken dos, voorafgegaan door een wapenheraut, door trompetters en trommelslagers, omstuwd door een drom van alguazils of gerechtsdienaars, de stad doorreden en op het groote plein voor het slot, alsmede aan de poort van Guadalajara, zooals van ouds bij het afkondigen van gewichtige verordeningen gebruikelijk was, een koninklijk besluit van den 29sten Maart voorlazen, hetwelk de pragmatieke sanctie van Karel IV van 1789, betreffende de troonopvolging, van kracht verklaarde. Drie dagen daarna verscheen hetzelfde besluit in de courant onder dezen titel of met deze inleiding: ‘Pragmatieke sanctie, die op verzoek der Cortez van het jaar 1789 door koning Karel IV is vastgesteld, als kracht van wet hebbende, en welker bekendmaking is verordend door Zijn Majesteit, den regeerenden Koning, ter naleving voor eeuwig van de wet der siete partidas, welke de regelmatige opvolging op den Spaanschen troon heeft geregeld.’
Dat besluit kon met recht worden aangeduid als plotseling uit de lucht gevallen. De omstandigheden, waaronder het voor den dag kwam, maakten het tot een bedenkelijke gebeurtenis. Men ging daarbij vrij onbedachtzaam van de veronderstelling uit, dat aan de wet van 1789 niets ontbrak, dan dat zij nog niet ter kennis van het volk was gebracht. Men telde nu niet alleen, gelijk in 1789, te gering de zwarigheid, dat Frankrijk en Napels er niet over waren gehoord, maar verloor bovendien geheel uit het oog, dat men met dit stuk in de hand een rechtstreeksche uitdaging deed toekomen aan een in Spanje zelf invloedrijk persoon, aan don Carlos, 's konings broeder, geboren in 1788. Men sloot er moedwillig zijn oog voor, dat don Carlos sedert een reeks van jaren voor den erkenden troonopvolger was doorgegaan, en dat het de vraag was, of zelfs de wet van 1789 bij machte was, het door don Carlos in 1788 verworven recht te niet te doen.
In stede van tevoren te trachten, door overleg met don Carlos, door den steun der volksvertegenwoordiging of anderszins tegenover dien berg van uit een nabijzijnd verschiet dreigende zwarigheden eenig steunpunt te verkrijgen, had de regeering noch de belanghebbende leden van 't huis Bourbon, noch den staatsraad geraadpleegd, alleen maar de inwilliging van den raad van Castilië slechts als bij verrassing afgeperst. De man, die deze plotselinge omkeering teweegbracht, was, naar men,
| |
| |
vooral voorgelicht door von Liebermann, meent, de minister Calomarde, die overhoop lag met don Carlos, en, bij den zwakken gezondheidstoestand van koning Ferdinand VII, zich èn voor de koningin, èn voor zichzelf van de toekomst wilde verzekeren.
In de maand September 1830, toen de pragmatieke sanctie een voldongen feit was, wachtte het hof, alsmede geheel Madrid in groote spanning af, wat de tijd zou baren. Men wist, dat het teeken der geboorte van een infant zou wezen een roode vlag, van het paleis geheschen, dat der geboorte eener infante een witte vlag. Tegen 't einde van die maand zag men eensklaps de roode vlag. Alles vloog het paleis binnen, om zijn gelukwenschen aan te bieden. Doch 't was een kleine vergissing. De officier, die voor het uitsteken der vlag had te zorgen, had gedacht, dat het goed was, eens een proef te nemen met het geven der signalen, ten einde, wanneer de tijd dáár was, gereed te zijn. Welhaast vernam men, dat het een dwaling was, doch zag er, gelijk uit allerlei voorbereidselen bleek, tevens een gunstig voorteeken in. Doch dit voorteeken bleek bedrieglijk te zijn geweest. Den 10den October, des namiddags te half vijf uur, kwam een dochter ter wereld, de latere koningin Isabella.
Sedert den morgen, omstreeks drie à vier uur, hadden de ministers, de leden van het corps diplomatique en andere hooggeplaatste Spanjaarden, gezamenlijk ruim een honderdtal personen, in de voorzalen gewacht, daartoe uitgenoodigd door den koning, ten einde als getuigen te dienen. Na een twaalftal uren te hebben heen en weer geloopen, begon het hen te verdrieten en kregen de afgematheid en de honger het overwicht over de etiquette. Ongeveer vier uur des namiddags liep, op 't voorbeeld der ministers, de een voor, de andere na weg. Slechts een twintig heeren hadden zich niet verwijderd, als de nuntius, een paar gezanten, b.v. van Rusland, en eenige Spanjaarden. Aan deze overgeblevenen werd het te half vijf uur des namiddags geboren kind in tegenwoordigheid des konings op een zilveren schotel vertoond. Ferdinand was bij die ontmoeting zichtbaar aangedaan. Hij beproefde te spreken; maar de stem weigerde hem den dienst. Ter vergoeding schreeuwde haar ternauwernood op dit aardrijk verschenen koninklijke Hoogheid des te luider. Middelerwijl waren er in Spanje, die zich voor de tweede maal bedrogen. De officier had, overeenkomstig het uitgevaardigd bevel, de witte vlag ten top geheschen. Doch de gloeiend ter kimme neerdalende zon gaf er een rooden weerschijn aan. De artillerie, hierdoor misleid, liet de voor de geboorte van een prins bestemde salvo's weerklinken, en nog eens verheugden zich de meeste Spanjaarden over een gebeurtenis, die hun jaren van ellende en kommer zou veroorzaken.
Gedurende den zomer van 't jaar 1832 werd de koning, terwijl hij in het slot la Granja te St. Ildefonso vertoefde, aangetast door aanvallen van jicht, die dreigden zijn toch reeds zoo bouwvallig lichaam geheel- | |
| |
enal te sloopen. In September nam de ziekte zulk een ernstige wending, dat men voor 't behoud van zijn leven bezorgd werd. In die hachelijke gesteldheid van zaken wanhoopte de koningin, Maria Christina, aan de mogelijkheid, zoo het ergste geschiedde, de pragmatieke sanctie te kunnen handhaven. Wien zij ook om raad of bijstand vroeg, nergens vond zij ze. Zoo gevoelde zij zich gedrongen, op den namiddag van den 18den September, zelve den koning te verzoeken, het stuk terug te nemen. Calomarde en de biechtvader van Ferdinand ondersteunden de aanvraag. Daarop onderteekende de koning, in tegenwoordigheid van een paar ministers, een soort van codicil, toe te voegen aan een vroeger, 10 Juni 1830, opgesteld testament, waarin de koningin tot voogdes over Isabella en, staande de minderjarigheid dezer dochter, tot regentes over het rijk was benoemd. In het zich thans hierbij aansluitend codicil herriep hij, willende een groot offer brengen aan de rust der natie, de pragmatieke sanctie van den 29sten Maart 1830, en tegelijk de beschikkingen van het testament met betrekking tot het regentschap. De akte behelsde eindelijk nog de bepaling, dat de herroeping tot het tijdstip van zijn dood een volstrekt geheim moest blijven. Zoo weinigen intusschen hadden er niet van vernomen, of het geheim lekte uit en werd door de Carlisten heinde en ver verbreid.
Tot verbazing van ieder toonde de gunstige omkeer in 's konings ziekte, die zich den 20sten September openbaarde, dat zijn laatste uur nog niet had geslagen. Den 30sten was zelfs alle gevaar geweken. Zonder geleidelijken overgang begon nu de wind weder uit den tegenovergestelden hoek te waaien. Den 31sten December 1832 werd, te 12 uur des voormiddags, in het paleis te Madrid een plechtige vergadering gehouden, alwaar, behalve de koning en de koningin, tegenwoordig waren de kardinaal aartsbisschop van Toledo, als eerste geestelijke waardigheidsbekleder, de president van den raad van Castilië, de ministers, de zes oudste leden van den staatsraad, eenige leden der Cortez, enz. enz. Zoodra zij bijeen waren, beval de koning den minister van justitie, Zea Bermudes, een door hemzelf, Ferdinand, op schrift gebrachte, alzoo eigenhandige verklaring voor te dragen, welk vrij gerekt vertoog hierop neerkwam, dat de onderteekening van het stuk van den 29sten Maart 1830 in een oogenblik, toen hij, op het punt schijnende, uit deze wereld te scheiden, geen vrije beschikking over zichzelf had, bij overrompeling van hem was verkregen; dat het te dien aanzien door hem opgelegd stilzwijgen verraderlijk was verbroken; dat het niet zijn verlangen was en in 't geheel niet in zijn macht stond, de grondwetten des rijks uit te delgen en zijn eigen nakomelingschap van zulke belangrijke en wettige rechten te berooven; dat hij daarom op dezen dag, vrij van allen vreemden invloed en dwang, uit eigen beweging en met volle overtuiging verklaarde, dat het codicil of besluit van den 29sten Maart 1830 van nul en geener waarde was, omdat het zich aankantte tegen de grondwetten van den
| |
| |
staat en in strijd was met de verplichtingen, die hij, als koning en als vader, had tegenover zijn afstammelingen.
Na het stuk te hebben voorgelezen, reikte de minister het den koning over, die het onderteekende. Hierop vroeg Zea de aanwezige heeren, of zij den inhoud der verklaring hadden gehoord, welke vraag met ‘ja’ werd beantwoord. Den volgenden dag, den 1sten Januari 1833, werd de koninklijke verklaring in de courant afgekondigd. Den 20sten Juni van 't zelfde jaar kwamen de Cortez te Madrid bijeen, om, naar oud gebruik, den eed van trouw aan Isabella, als erfgenaam van den troon, af te leggen. Het formulier was vervat in deze woorden, dat trouw werd beloofd aan de infante en zij als erfgenaam erkend voor 't geval van ontstentenis van een man (niet van een mannelijk kind).
Deze wijze van formuleeren deed ieder, ook de Carlisten, zonder bezwaar over den eed heenstappen, welken de laatsten nu als toch niet bindend aanmerkten. Behalve de leden der Cortez, zwoeren ook hooge geestelijken en adellijken. Alleen don Carlos had een stellig protest ingezonden en week naar Portugal. En de kardinaal aartsbisschop van Toledo, een dweepziek voorstander der zaak van dien infant, verwijderde zich uit de stad en weigerde hardnekkig mede te doen.
Geen drie maanden daarna, den 12den September, werd Ferdinand, die sinds geruimen tijd eigenlijk niets anders was dan een wrak lichaam, met pleisters overdekt, op nieuw door een heirleger van hevige ongesteldheden overvallen. Weldra nam de ziekte een bedenkelijke, onheilspellende wending. Desniettegenstaande verkondigde het bulletin in de officieële courant telken dage: ‘de koning zet den loop zijner gewichtige gezondheid onveranderd voort’. Doch dit voortzetten hield eensklaps op. Onverwachts bezweek hij den 29sten September, tegen 3 uur, zonder te hebben gebiecht of de heilige sacramenten deelachtig te zijn geworden. De burgeroorlog stond voor de deur.
De bovenstaande uiteenzetting der hoofdtrekken van de wijzigingen, voor en na aangebracht in de orde der troonopvolging, stellen, geloof ik, ieder in staat, de aanspraken van Isabella en die van den eersten Don Carlos (Karel V) aan de grondslagen te toetsen. Reeds eenigen tijd geleden is Dr. Nuyens hierin voorgegaan. In de Nieuwe Noord-Hollander van Zondag 17 Januari 1875, no. 5, heeft hij een betoog geplaatst, waarin hij o.a. het volgende zegt: ‘wij verklaren op historische gronden voor zeer twijfelbaar, zoo niet voor geheelenal onjuist, dat het historisch recht voor Don Carlos (d.i. voor den laatsten of voor Karel VII) is. Ferdinand VII had de salische wet opgeheven, tot hetwelk hij even bevoegd was, als zijn voorvader, Filips V, bevoegd was geweest die uit te voeren. De groote meerderheid des Spaanschen volks erkende dan ook de dochter van Ferdinand VII, Isabella, als Spanje's koningin. Nu valt het niet te loochenen, dat alle historische traditiën der Spaansche monarchie zijn voor de vrouwelijke erfopvolging. Wanneer derhalve ettelijke bladen don Carlos “wettige koning”
| |
| |
van Spanje noemen, moge dit voor hunne rekening blijven; maar ieder, die van de historie slechts eenigermate iets weet, zal hun dit nog niet zoo gaaf toestemmen. De uitspraak van sommige Fransche bladen behoeft dan ook volstrekt maar niet zoo dadelijk als een onwederlegbaar iets aangenomen te worden. Naar ons inzien is dan don Alfonso XII, ten wiens behoeve zijn moeder Isabella afstand van haar rechten op den Spaanschen troon heeft gedaan, wettig door erfopvolging.’
Dit schreef Dr. Nuyens den 7den Januari 1875 en werd publiek gemaakt den 17den. Wat er is geschied in het tijdvak tusschen dien datum en October 1875, is mij onbekend; maar zeker is het, dat in die maand October, waarin de heer Nuyens heeft onderteekend het Voorwoord der vertaling van 't geschrift ‘het Spaansche vraagstuk, don Carlos, wettig koning’, hij het tegenovergestelde gevoelen voorstond. In dit Voorwoord spreekt hij van ‘de rechtmatige aanspraken op den troon’, die don Carlos wil doen gelden; beweert, dat don Carlos ‘een rechtvaardige zaak’ verdedigt; noemt hem ‘wettig koning’ en zegt, de vertaling van het kleine werkje te hebben ondernomen, met den wensch, de weldenkende katholieken, die de rechtmatigheid der zaak van don Carlos miskennen, tot een andere meening te brengen.
Utrecht, Maart 1876.
j.a. wijnne.
|
|