| |
| |
| |
Djidda, door A.J.A. Gerlach, Gepensioneerd Kolonel der Artillerie.
(Vervolg.)
II.
Aan het havenhoofd teruggekeerd, waar steeds een honderdtal samboeks gereed zijn om de gemeenschap met de ter reede liggende schepen te onderhouden, bevinden wij ons te midden van een door elkander woelenden hoop menschen die weinig degelijks uitvoeren. Veel orde heerscht er niet, op wat men het voorportaal van Djidda zou kunnen noemen. Hier, ziet men groote hoopen steenkolen in de open lucht opeengestapeld die òf aan het Turksche gouvernement, òf aan de Egyptische-stoomvaartmaatschappij (Poste Khédive), òf aan verschillende kooplieden toebehooren. Ginds, liggen duizenden balen graan, rijst, koffie, dadels en andere handelswaren op en door elkander, voor het vervoer naar de stad of naar de reede bestemd; en iets verder, houden eene menigte bedevaartgangers zich onledig hunne goederen te ontschepen. Eindelijk zijn wij een der poorten genaderd, die, in de richting der vier hoofd-windstreken in den ringmuur aangebracht, toegang verleenen tot de stad. Het is de westelijke, Bab-el-Zala, ook wel de poort der douanen genoemd, en merkwaardig, omdat zich daarboven de kiosk bevindt, waar op den 15den Juni 1858 het vonnis over de consuls en verdere Christenen werd uitgesproken; een vonnis, dat tot het bloedbad of den moord van Djidda aanleiding gaf, welk drama ons later zal bezig houden. De andere poorten zijn die van Mekka, van Medina en van den Sherief, ook wel van Jemen genoemd. Buiten de eerstgemelde, zullen wij het graf van ons aller moeder, de goudlokkige Eva, bezoeken en eene karavaan naar de heilige stad zien vertrekken.
Terwijl wij de Bab-el-Zala binnentreden, voorafgegaan door de twee kawassen (ordonnancen) van den consul, die hem met den drogman (tolk) vergezellen, deelt hij ons mede, dat men op de ongeveer 18000 Arabieren die de bevolking van Djidda uitmaken, 2000 Indiërs telt met een duizendtal Turken en Perzen. De Europeanen worden slechts door de consuls en eenige kooplieden vertegenwoordigd, benevens een paar dozijn Italianen, Malthesers en Grieken die veelal sluikhandel
| |
| |
drijven in opium en sterke dranken, ofschoon er onder hen ook bakkers, kruideniers, herbergiers en roulettehouders gevonden worden.
Pleit het reeds weinig voor eene getrouwe opvolging der koranische geboden en 't gezag van het orthodoxe geloof dat op den drempel van Mekka diende te heerschen, er de arak in doorschijnende flesschen te zien ronddragen, nog minder zou men verwachten in de heilige stad zelve een goed beklante fabriek van ‘araki’ (soort van anisette) te vinden.
Niettegenstaande herhaaldelijk op afkeurende wijze over het gebruik van sterke en bedwelmende dranken in den koran gesproken wordt, schijnt dit niet alleen thans nog vrij algemeen in zwang, maar bood reeds in de allereerste tijden van den Islam zooveel bekoorlijks aan, dat menig Muzelman er een aantal geeselslagen voor over had.
Dr. Keijzer deelt ons de hoogduitsche vertaling mede van een lied, dat, slechts 4 of 5 jaren na Mohammeds dood, door den Arabischen dichter Mihdjan zijn lievelingsdrank werd toegezongen.
Schliesst einst der Todesengel meine Augen,
So sei ein Weinberg mein Begräbnissplatz.
Ruht mein Gebeine auch im Schoos' der Erde,
So wird ihm Labung doch durch Rebensaft.
Begrabt mich nicht auf unfruchtbaren Boden,
Sonst wird der Tod mir schrecklich und verhasst,
Den ohne Furcht und Bangen ich erwarte,
Wenn mich erquicket noch der Traubenduft.
De Fransche vertaling van een drinklied door den Perzischen dichter Hafiz (de nachtegaal van Sjirâz geheeten), levert almede het bewijs dat de geloovigen alles behalve wars zijn van het edele druivennat en den kâfirs daarin niets toegeven.
Het zou goedschiks menig drinklied uit de leelijke libretto's van onze hedendaagsche opera's kunnen vervangen.
Porte ces verres à la ronde
Enfant, et remplis-les de vin;
Tous les maux dont la vie abonde
Sont guéris par ce jus divin.
Si ton front a déjà des rides,
Si tu crains la longueur des nuits,
Jette dans ces flammes liquides
Tes souvenirs et tes ennuis.
Loin de nous ce buveur morose
Qui pleure toujours ses vingt ans;
Ces vins, couleur d'ambre et de rose,
Voilà les fleurs et le printemps!
Tout est fané dans nos parterres?
Le rossignol fuit nos berceaux?
| |
| |
Trinquons! le cliquetis des verres
N'est-ce pas le chant des oiseaux?
Laissons la fortune traîtresse
Chez les sots et les méchants;
Que nous donnerait la richesse?
Voici du vin, voici des chants!
Chaque nuit je revois en songe
Une ingrate qui m'a trahi:
O vin! rends-moi ce doux mensonge,
Verse moi l'amour et l'oubli.
.......en er staat geschreven: dat wie hier van het sap des wijngaards gedronken heeft, daarboven den wijn der gelukzaligheid niet drinken zal.
De gouverneur-generaal van Hidjâz bevindt zich gewoonlijk te Mekka, hoewel Djidda door het Turksche gouvernement als zijne standplaats is aangewezen, en laat er de zaken door een caïmacam (plaatsvervanger) waarnemen. Het eigenlijke bestuur berust bij den medjlis, een soort van stedelijken raad, uit dien caïmacam als voorzitter en een twaalftal der meest gegoede en gezeten inwoners (Turken en Arabieren) samengesteld, waaronder de representant van den groot-sjerief, Omar Nassif Effendi, een voorname plaats bekleedt. Door dit vreemdsoortige regeeringslichaam wordt een nog vreemdsoortiger recht gesproken, met geen enkel Europeesch wetboek te vergelijken, en dat bezwaarlijk den toets van eenig rechtsbegrip zou kunnen doorstaan. Het is geheel op vrees, omkooping en winstbejag gegrond, waarbij persoonlijke invloed den hoogsten zetel inneemt.
Zij die zich tot geen consul kunnen wenden, zijn genoodzaakt in de functiën van advokaat en procureur, door baksjîsj en nogmaals baksjîsj te voorzien. In Djidda toch, wijkt alles voor dat tooverwoord; alles is ervoor te verkrijgen; 't is de sleutel die deuren, vensters, harten en geheimen ontsluit, elk gewetensbezwaar opheft, een onbegrensden invloed uitoefent en zelfs het fanatisme beheerscht. Men zou de provincie Hidjâz met evenveel recht het land der baksjîsj als het Heilige land kunnen noemen. Zelfs de hoogst geplaatste ambtenaren zijn er niet ongevoelig voor, men verkrijgt dikwerf wat onkoopbaar moest wezen, en 't gaat hiermede als met die soort van zaken, waarvan de kardinaal De Richelieu spottenderwijze zeide: ‘le tout dépend du prix que l'on y mette’.
De Bab-el-Zala verschaft den toegang tot een vrij breede straat, links door de douanen, en aan de rechterzijde door een lange rij koffiehuizen ingenomen, waar de Arabieren een deel van den dag met rooken en drinken op van matwerk gevlochten divans doorbrengen. Het schijnt hun een waar genot bij 't snorkend en gorgelend geluid
| |
| |
der nargileh, het uitblazen van dunne rookwolkjes, van tijd tot tijd, door een teugje zwarte koffie uit kopjes als eierdoppen te kunnen afwisselen.
Het douane-huis is eene echt Turksche inrichting, algemeen veracht en gehaat, aangezien de hebzucht van den douanier geene grenzen kent en tot de ongeloofelijkste knevelarijen in staat is. Na het innen der rechten ten behoeve van het gouvernement, begint hij met het innen der zijne; hij beschouwt zulks als een personeele belasting ten behoeve van de 1000 pond sterling waarvoor hij zijn betrekking te Constantinopel heeft gekocht, en die hem een ruim bestaan behoort op te brengen. Men is er niet aan de Heidenen maar aan de Turken overgeleverd, 't geen in douanezaken gelijk schijnt te staan, met op allerlei wijzen beet genomen en bestolen te worden. 't Eenigste middel om recht te verkrijgen of zoekgeraakte goederen terug te bekomen, bestaat in de kunst, om staande voets handtastelijk te werk te gaan en zijn eigen rechter te wezen, althans wanneer men vermeent de sterkste te zijn. Een beroep op den rechter of hooge autoriteiten heeft geen de minste waarde.
Het gebeurde met den heer Bourgarel, een geacht Fransch koopman te Djidda, (bereids overleden) kan als voorbeeld strekken. Door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil, was er een som van 4000 francs te veel aan rechten betaald; al de bewijsstukken waren in orde, en er ontbrak niets aan de noodige formaliteiten, om het geld terug te kunnen ontvangen. Toch weigerde de douanier die restitutie. De heer Bourgarel schrijft hierover naar Constantinopel en ontvangt een copie van de vizieriële order aan de douane, om het geld te restitueeren. Verheugd over dien gelukkigen uitslag, spoedt hij zich derwaarts om het te veel betaalde in ontvangst te nemen. Hij heeft echter buiten den waard of liever, buiten den douanier gerekend die hem zeer laconiek toevoegt:
‘Al komen er nog een dozijn vizieriële orders, wat eens in mijn zak is, komt er niet meer uit’, en het huis Michel Bourgarel wacht nog steeds op het geld.
Verder voortgaande, komt men aan een overdekten bazaar of markt, eene straat vol winkels en allerlei uitstallingen. Elken avond wordt ze door een corps vegers van vuilnis gereinigd, zonder dat die soi-disant schoonmakers daarom ooit eenig blijk van goedkeuring van eene Hollandsche vrouw zouden verwerven.
Men vindt hier van alles; tot eene apotheek toe, die hare onfeilbare (?) geneesmiddelen voor alle mogelijke kwalen onder het uithangbord Hyppocrates heeft uitgestald. Al is nu die straat niet vroolijk en verlicht zooals onze Europeesche met glas gedekte passages en galerijen, zoo beschutten de daarvoor gebezigde planken, wel niet op zulk eene elegante, maar stellig doelmatiger wijze tegen de verzengende zonnestralen, en temperen eenigszins de ondragelijke hitte die in de
| |
| |
straten heerscht. Al schijnen ons die winkels donkere cellen, waar de Muzelman achteloos en zwijgend de klanten afwacht hem door Allâh toegezonden, toch zouden sommigen, bij een nader onderzoek, de kostbaarste goederen aan het licht kunnen brengen.
Dit is benevens eenige zijstraten de hoofdader der stad die uit een paar duizend huizen bestaat, waaronder het caïmacamaat en de moskeeën tot de voornaamste gebouwen behooren. De meeste huizen zijn hoog en van zware steenen opgetrokken, de houten gedeelten, deuren en vensters, met fraai snijwerk voorzien dat hun een eigenaardig middeleeuwsch aanzien geeft. Hier en daar is het beeldhouwwerk met de uiterste zorg afgewerkt, en zou zelfs in eene Europeesche stad de aandacht trekken. Aan het einde van dezen bazaar bevindt zich de Turksche wacht, die, bij het zien naderen der kawassen met de attributen hunner waardigheid (een stok met zilveren knop en kromme sabel), komt uitgeloopen om voor den consul het geweer te presenteeren.
Is men de Turksche en Arabische talen machtig, en nieuwsgierig naar Djiddasche nieuwtjes, dan begeve men zich - na een bad genomen te hebben - naar een barbierswinkel waar ruimschoots aan die nieuwsgierigheid zal worden voldaan. De barbier zal bovendien - terwijl zijn patient onder het scheren de tranen over de wangen loopen - niet nalaten zich, bij voorkomende gelegenheid, ook als heelmeester en geneesheer aan te bevelen.
Mocht op de verdere wandeling ons reukorgaan onverwacht op de heerlijkste wijze worden gestreeld, 't is een bewijs dat wij den bazaar naderen, waar de fijnste parfumeriën en de zoo beroemde rozenolie te koop worden aangeboden. Wordt daarentegen ons gehoor door een akelig gebrom als het gonzen van duizenden bijen gekwetst, zoo zijn we in de nabijheid van eene school waar Djidda's jeugd door een imâm of sjaich in 't lezen van den koran wordt onderwezen. Wie ooit de Turksche school, door het fijne penseel van Decamps als op het doek getooverd, aanschouwd en bewonderd heeft, onthoude zich, met die school in natura kennis te maken. Eene aangename herinnering zou allicht verloren gaan, voor een kriebelig gevoel plaats maken en een nieuw bezoek aan de welriekende winkels noodzakelijk worden.
Weldra zijn wij aan het consulaat, dat een goed aanzien heeft. Had Dr. Keijzer het mogen beleven, hij zou zijne overtuiging bewaarheid hebben gezien, dat eenmaal de bezwaren tegen het aanstellen van een consul te Djidda zouden worden uit den weg geruimd, en de Nederlandsche vlag, als een gevolg van de ordonnantie van 6 Juli 1859, van diens woning zou wapperen.
't Is een hoog gebouw van grijze steen met een menigte groote en kleine vensters, welker kozijnen en stijlen met arabesken zijn versierd. Er binnentredende, komen wij door eene vrij ruime vestibule, met receptiekamer voor autoriteiten en vreemdelingen, langs een paar trappen, waarboven het wapen van Nederland prijkt, in een vertrek
| |
| |
met steenen plaveisel, waarin het zonlicht door twee groote en meerdere kleinere ramen vroolijk naarbinnen dringt. Toch is het er vrij koel, en verscheidene medjlis - lage tegen de wanden aangebrachte divans - lachen ons zoodanig toe, dat wij niet beter kunnen doen, waarde lezer, dan er ons op neer te vlijen en eene welverdiende rust te genieten.
Eene groote tafel in 't midden, 's Konings borstbeeld boven de deur en eenige schilderijen aan den muur, voltooien het eenvoudige maar nette ameublement. Een petroleum lamp, boven de tafel opgehangen, en tal van candelabres moeten het vertrek des avonds een gezellig aanzien geven als men uit de donkere straat erbinnen treedt.
Nauwelijks hebben wij plaats genomen of de geurige Jemen-koffie wordt ons in zeer kleine kopjes aangeboden, die wij gebruiken zonder ze door bijvoeging van melk en suiker te bederven; en, nadat de nargileh of turksche pijp is aangestoken, zou men zich in deze Arabische stad al spoedig vrij wel te buis gevoelen. Er zijn evenwel vele en groote onaangenaamheden aan het verblijf te Djidda verbonden. Het familieleven is genoegzaam onbekend, daar geene Europeesche vrouw het op den duur er kan uithouden. Meest alle levensmiddelen zijn hoog in prijs en schaars te bekomen; het dagelijksch gebruik van zuiver drinkbaar water kost gemiddeld f 50 in de maand.
Gezellig verkeer of publieke vermakelijkheden bestaan er niet; na zonsondergang is de stad als uitgestorven; men sluit zich in zijne woning op, en in de donkere eenzame straten wordt niets dan het blaffen en huilen der honden gehoord, die elkander een afgekloven been betwisten.
Over 't algemeen is Djidda, al laat het klimaat veel te wenschen over, niet zóó ongezond als het gewoonlijk wordt afgeschilderd. Pest en cholera deden zich sedert 1865 niet merkbaar gevoelen, welke geruchten dienaangaande ook verspreid werden, 't geen in de eerste plaats is toe te schrijven aan de verordening, dat de overblijfselen van de op het groote feest van Arafa geslachte schapen en andere offerdieren, die vroeger in hoopen bleven liggen, thans afgevoerd of begraven moeten worden.
De onder een verpestenden stank zich uit die rottende massa ontwikkelende gifhoudende gassen, door den semoen (giftwind) overgebracht, verspreidden ziekte en dood onder de pelgrims en de naburige bevolking, vooral wanneer de bedevaart tijdens het heete jaargetijde plaats vond.
Gedurende den kortstondigen winter is het weder onbestendig en guur. De thermometer wijst eene afwisselende temperatuur aan van tusschen de 10 en 25 centigraden, terwijl de maanden Mei, Juni, Juli, Augustus, September en October meestal onverdragelijk heet zijn en de kwik tot over de 40 graden kan stijgen. Gelukkig zijn de nachten dan veeltijds vochtig of koud en verkwikt een overvloedige dauw
| |
| |
het naar water dorstende land, totdat de eerste zonnestralen die schitterende zee van dauwdruppels al spoedig doen verdampen. Wanneer de wind het zand der woestijn voor zich uitdrijft en de semoen zijn doodenden adem doet gevoelen, dan worden deuren en vensters voor dien vreeselijken vijand gesloten en niemand waagt het den giftigen luchtstroom te trotseeren. Daar echter het vensterglas in Djidda onbekend is, worden met het toedoen der luiken tevens het daglicht en de buitenlucht afgesloten. 't Is donker en benauwd in huis, de straten zijn ledig en stil, de stad schijnt als uitgestorven en men heeft een gevoel alsof de hijgende borst door een drukkenden last wordt beklemd. Dan eerst ondervindt men, wat het zegt in zulk een klimaat te moeten wonen. De semoen doet zich tot in de Roode Zee gevoelen, en niet zelden gebeurt het dat bij de daar heerschende hitte de arme schepeling zijn leven of 't verstand verliest.
Eene benoeming, zelfs tot de hoogste staatsambten, wordt in de havenstad van Mekka dan ook niet gezocht en nog minder benijd. De Turken schijnen in de heiligheid des lands geen voldoende vergoeding te vinden voor wat zij er overigens moeten missen. Toen bijv. de gewezen groot-vizier Mehemed Ruchdi Chirvani Zadi, door het mislukken van eene financieele operatie te Parijs, de hooge ontevredenheid van den Grooten Heer had opgewekt, werd hij tot gouverneur van Hidjàz benoemd, en in Constantinopel achtte men die benoeming volkomen aan een verbanning gelijk.
Niet ver van het huis des consuls bevindt zich een slavenmarkt die wij even willen bezoeken. Noch het tansimaat door de Europeesche mogendheden der Porte afgedwongen, noch de ingebrachte vertoogen hebben dien menschonteerenden handel doen staken. Met verlangen ziet men uit - nu het Engelsche consulaat in Djidda hersteld is, - of Albion bij machte zal wezen ook in het Heilige land den strijd tegen slavenhandel en menschenroof te beginnen, vol te houden en met een gelukkigen uitslag te zien bekroond. Die handel is er inheemsch en maakt als 't ware een bestanddeel uit van het maatschappelijk leven; bijna geen huis zoo arm of klein waar geen slaven worden gevonden. En al zou Beecher Stowe hier geen stof vinden voor een tweeden roman als Uncle Tom, toch worden er bittere tranen geplengd, de handen krampachtig opgeheven en met diepen weemoed of naamlooze smart naar het voor altijd verloren geboorteland uitgestrekt. Zie hoe die negers bij elkander schuilen, door een ruwen Bedowijn als bijeengejaagd vee bewaakt. Ofschoon op de domme uitdrukking van het leelijke zwarte gelaat wel niet veel meer te lezen is dan ijskoude onverschilligheid of een idiotische lach, ze doet pijnlijk aan, bij de gedachte; dat die arme wezens, hoe ook misdeeld, toch denken, gevoelen en lijden; ook zij bezitten een hart,... en God weet wat er in dat hart omgaat.
Aanschouwen wij die andere groep opeengehoopte Abessinische sla- | |
| |
ven, dan vaart ons een rilling door de leden. Zie de regelmatige trekken van die vrouw door smart en wanhoop verwrongen; de gebalde vuist van dien man wiens sombere blik zijn bitter lijden zoo sprekend uitdrukt. Zie!... doch waarom langer te verwijlen? De meesten dier ongelukkigen zitten onder het diepe gevoel hunner onmacht met stomme onderwerping terneer; zij laten het anders zoo fiere hoofd mismoedig op de borst hangen of ondersteunen het met beide handen en wenden het gelaat af; maar als hun zacht, innemend oog het onze ontmoet en als om deernis smeekt, terwijl een ruwe stomp met den voet ze opjaagt, om als beesten te worden verkocht, O!.... dan wordt het ons te bang en wij ijlen van daar. Wij zwijgen liever over de ‘cas réhabilitoires’ die, evenals op een paardenmarkt, den koop vernietigen, en de wijze waarop de harems worden voorzien. Dan stijgt de waar naarmate zij schoon is; en hij die eene Circassische maagd bijna gelijkstelt met een Arabisch paard van edel ras, of voor de vrouw een even hoogen prijs over heeft als voor het redelooze dier, is welkom op de slavenmarkt; welkom zelfs voor de ongelukkige die niets liever wenscht dan uit een hopeloozen toestand te worden verlost.
Nu mogen de ontvangen indrukken verschillen, bij den een de oogen vochtig, bij den ander de wangen beurtelings bleek en rood zijn geworden, zeker is het, dat ieder die de zaak uit een menschlievend en christelijk oogpunt beschouwt, zich met een diep gevoel van schaamte zal verwijderen. Men vraagt zich af, of zoo iets geschieden mag in de door sommigen zoo hooggeprezen negentiende eeuw, of het geduld kan worden waar Europeanen wonen en de meest beschaafde volken zich doen vertegenwoordigen? Is het, zoo vraagt men al verder, met het standpunt door hen ingenomen, met hun rang, eer en waardigheid - waarop zij overigens zoo prat zijn - overeen te brengen, onverschillige toeschouwers te blijven of te wachten tot dat Engeland ook hier zijn invloed zal laten gelden?.... en men blijft het antwoord liefst schuldig.
Toch heeft het tragische schouwspel, dat een slavenmarkt oplevert, somtijds eene komische zijde. 't Zijn de Bedowijnen die de kluchtrollen vervullen. Een aantal slaven is vereenigd en de roep is groot over de ruime keuze. Men spoedt zich naar de markt, een ieder zoekt zijne gading en waarlijk, 't is alsof men de beste monsters van de menschenwaar voor heden heeft bewaard. Onder het gewone goed, dat ter tafel wordt gebracht, trekken al spoedig eenige buitengewone exemplaren de aandacht. Flinke krachtige mannen met forsch gespierde leden, wie men het kan aanzien dat zij - al is de voeding schraal en slecht - voor geen zwaren last of harden arbeid bevreesd zijn, worden het mikpunt der koopers. Het eene bod volgt het andere; men geraakt opgewonden en gaat boven den prik, doch de waar schijnt puik. Eindelijk valt de begeerde slaaf een rijken Turk in handen, en verscheidene nummers worden duur, zeer duur verkocht. 't Is
| |
| |
veel geld, maar 't zal zijn intrest wel opbrengen, denkt de gelukkige eigenaar, terwijl hij schoorvoetend de beurs voor den dag haalt en zich gereed maakt het zware offer te brengen. Nauwelijks echter is de koopsom betaald,.... of weg is de slaaf. Het zijn Bedowijnen, die, als slaven verkleed en vermomd, zich aan de Turken deden verkoopen; en, voor dat de bedrogene zijne klacht heeft kunnen inbrengen, heeft de vluggge woestijnbewoner zijne tent reeds bereikt. De Arabieren lachen in hun vuistje en de beetgenomen Turken wachten zich wel den vluchteling in de woestijn te gaan opzoeken.
Men heeft in Djidda weinig gelegenheid zich van de zóó opgevijzelde Arabische gastvrijheid te overtuigen. Turk noch Arabier ontsluit gaarne zijne woning voor den hem bezoekenden Europeaan, en zij leggen zelden bezoeken af. In de groote vasten evenwel, gedurende de maand Ramadhân waarin, volgens de legende, de koran uit den hemel nederdaalde, de poorten van het paradijs voor den stervenden Muzelman steeds geopend en die der hel gesloten blijven, worden de meeste avonden daartoe besteed. Men bezoekt de autoriteiten, de consuls maken hunne opwachting bij den caïmacam, en onder vrienden of bekenden staan na zonsondergang koffie en tabak voor de af- en aankomenden gereed. 't Zijn vervelende visites; het door den Arabier zoo hooggeschatte doch vervelend zwijgen wordt er door nog vervelender gesprekken vervangen. Punten van aanraking zijn er weinig. Vraag hem naar zijne paarden, muilezels en kameelen, spreek hem over allerlei zaken - waarop hij u meestal zeer kort of met eenig vers uit den koran zal antwoorden - maar nimmer over zijne vrouw en bijwijven of slavinnen. Men moet als Europeaan zeer hoog bij hem staan aangeteekend, zal hij iets omtrent zijne bijzondere of huiselijke aangelegenheden - en dan nog uiterst omzichtig - mededeelen. Verneemt men bijv. de vermeerdering zijner familie, zoo zal hij, op de vraag of hem een zoon geboren is, altijd antwoorden: ‘helaas neen eene dochter; doch Gods wil geschiede’! uit vrees voor wat de Franschen ‘le mauvais-oeil’ zouden noemen. 't Schijnt wel of de onmiddellijke nabijheid van een ongeloovige als een kwaad voorteeken voor een pas geboren zoon beschouwd wordt. Men dient vooral de dames buiten de conversatie te laten, om niet van de grofste onwellevendheid beschuldigd te worden. Er bestaat alzoo geen zweem van eenige toenadering of gezellig verkeer.
Ontvangt men een Arabier bij zich aan huis, hij zal òf zwijgend nederzitten òf den gastheer met tal van overdreven loftuitingen en de meest Oostersche vleierijen overladen; hem bij zijn vertrek - zoo hij niet tot de voorname klasse behoort - ootmoedig de hand kussen, om een oogenblik later onder de zijnen te spotten met den kâfir en te lachen over alles wat hij hem op de mouw spelde. Ontmoet men daarentegen een deftig man uit den eersten stand, waaronder de kooplieden behooren, dan regent het spreuken, koranverzen en
| |
| |
aanroepingen van Allâh, die moeilijk overeen te brengen zijn met de slimme, listige uitdrukking zijner oogen en een zekeren trek om den mond, waaraan men de waarde van al die vroomheid kan toetsen. In zaken, dient men dubbel op zijne hoede te wezen. Zijne vriendschapsbetuigingen worden inniger, en Gods naam komt meer nog over zijne lippen, naarmate hij kans ziet den christenhond te bedriegen. 't Is ook bij hem: ‘hoort naar mijne woorden maar ziet niet naar mijn daden’. Onwillekeurig wordt men herinnerd aan dien vromen witgedasten kruidenier - uit een onzer volksverhalen - die, rechtzinnig in den geloove en godzalig door de genade, zijne dierbare klanten in den Heere op allerlei wijze beet nam, terwijl hij in onvervalschte tale Kanaäns trachtte te bewijzen dat de slechtste waar van hem hun altijd nog beter was of althans liever zijn moest dan de beste van een minder godzalig kruidenier.
Op de gewone vraag naar zijne gezondheid, antwoordt de Muzelman: ‘goed - Gode zij dank’ of ‘redelijk - maar God zal het goed maken’. Bewondert men iets dat hem toebehoort, zoo volgt onmiddellijk - ‘'t is eene gave Gods’, - of wel ‘dat heeft God gemaakt’. Vraagt men hem naar zijne plannen, wat hij doen of laten zal, - ‘mâ châ Allâh’ (wat God wil) is zijn antwoord. Geen handwerksman, die belooft tegen een bepaalden tijd iets af te leveren, of hij zal zijne belofte van een ‘in sjâ'llâh’ doen vergezeld gaan. De bedelaars vooral, wier aantal legio is, en die in het Heilige land niet geweerd worden, bezitten een onuitputtelijken spreukenschat en hebben tal van aanroepingen ter hunner beschikking. Het - ‘Akbar Allâh’, of - ‘God is goedertieren’, - ‘God leeft boven ons’, - ‘God zal voor mijn eten zorgen’ en dergelijke vrome uitdrukkingen zijn in hun mond als bestorven.
Koran en sonna spelen een groote rol in het leven van den Oosterling. Uiterlijk godsdienstig vertoon is hem eene behoefte, hoewel het dertig dagen lange vasten, gedurende de zoo even genoemde maand, - als wanneer het eerst na zonsondergang geoorloofd is eenig voedsel of eenigen drank te gebruiken - eene ware beproeving heeten mag; te meer, nadat ze - bij de instelling van de maanjaren, - ook tijdens het heete jaargetijde kan invallen. Geen druppel vocht mag de brandende lippen of het gloeiend gelaat verfrisschen, geen welriekende geur ingeademd of opgesnoven, geen bad zelfs genomen worden. De nargileh, de omgang met zijne vrouwen, ja ieder genot is den Muzelman ontzegd zoo lang de zon zich boven de kimmen vertoont.
Die maand geeft aan Djidda een eigenaardig aanzien. Over dag, ledige straten, knorrige, ontevreden gezichten; geen handel, geen vertier; des nachts, leven en beweging; in alle huizen en winkels worden de lampen of kaarsen ontstoken, de stad schijnt zich als in een zee van licht te baden en nauwelijks is de zon ondergegaan, of feesten en brasserijen nemen een aanvang; ieder haast zich, door een
| |
| |
overdadig genot van spijs en drank de hongerige maag te believen of andere lusten te voldoen.
Zoodra de negende nieuwe maan van het maanjaar door het hoofd van den godsdienst gezien en begroet is, neemt onmiddellijk de groote vasten een aanvang.
Op zijn reis door het Oosten was de Graaf Von Maltzan getuige hoe Djidda in rep en roer kwam, toen in den laten avond van 23 November een Arabier, per hadjîn, uit Mekka de tijding bracht, dat de maan dáár door de hooge autoriteiten gezien was, terwijl men in de havenstad vermeende nog een dag den tijd te hebben.
Welkom of niet, berijder en kameel, die den langen weg slechts in weinige uren hadden afgelegd, bleven volgens gewoonte de geheele maand de gasten van den caïmacam, welke eer zoodanig wordt gewaardeerd, dat er meermalen valsche nieuwe-maans-tijdingen door valsche koeriers werden overgebracht. Spoedig was zijne aankomst bekend; want daar buldert het geschut! 't Kanonvuur verkondigt den bewoners van Djidda, wat voor hen, wegens de zwaar bewolkte lucht, onzichtbaar was gebleven, en de heilige ramadhân doet van stonde af aan zijn invloed gevoelen. Nog is de morgen niet aangebroken of reeds heerscht eene groote drukte in de stad. Karavanen en scharen Bedowijnen, den rooden doek om het hoofd, het kromme dolkmes in den gordel, kruisen zich met de aanzienlijken, de kooplieden en de bedelaars in straten en bazaars, ten einde alle loopende zaken zooveel mogelijk af te doen en zich voor den nacht van het noodige te voorzien. Van nu af behoort de straat overdag aan het bedelvolk en den gemeenen man, die door twisten, schelden en vechtpartijen het onaangename gevoel eener ledige maag trachten te vergeten. De gegoede klasse blijft te huis en brengt, òf uit behoefte aan rust, òf om niet in verzoeking te komen, het grootste deel van den dag met slapen door, om, zoodra de avond gevallen is, hare gastmalen te beginnen. Het gebrek en de onthouding van den dag worden ruimschoots opgewogen door den overvloed en de uitspattingen van den nacht. De handel staat stil, zaken worden er niet gedaan, er wordt zelfs geen recht gesproken, 't geen voor den beklaagde in den regel minder nadeelig is dan voor den aanklager, en zoo worden vele belangen aan de groote vasten opgeofferd.
Met verlangen ziet men dan ook het einde van deze heilige maand te gemoet, en 't is alsof men uit een benauwden droom ontwaakt, wanneer op den eersten dag der maand Sjauwâl ieder zich gereed maakt het afbreken der vasten (îd-al-fitr), bij de Turken de kleine Beiram genaamd, recht feestelijk te vieren. De bevolking keert tot de gewone levenswijze, de stad tot haar gewoon aanzien terug. Reeds vroeg in den morgen wemelen de straten van fraai uitgedoste menschen die zich naar de moskeeën begeven. Men zou nauwelijks de zich zelf genoegzame Arabieren herkennen die gisteren nog met stoïcijn- | |
| |
sche deftigheid en langzamen tred zich voortbewogen en heden met levendige gebaren van hunne vreugde doen blijken, elkander geluk wenschen en omhelzen....; deftige Arabieren elkander omhelzen.... openlijk op straat!! Wat een geëindigde vasten al niet vermag!
Zoodra de dienst in de moskee is afgeloopen, staan alle huizen voor vrienden en bekenden open; de uitgezochtste spijzen, de geurigste wijnen, de zwartste koffie en fijnste tabak lachen den bezoeker tegen en ook de armen worden niet vergeten. Drie dagen lang verheugt men zich dat de jaarlijksche penitentie weder achter den rug is.
Of zulk een vasten aan het heilige doel beantwoordt om tot inkeer, bekeering en ware vroomheid te stemmen, willen wij als kâfir liever niet beoordeelen.
Nog andere plechtigheden en godsdienstige verrichtingen schijnen in hare toepassing niet gelukkiger te zijn en geven dikwijls aanleiding tot de kluchtigste tooneelen.
Zoo verhaalde de heer Hanegraaff dat kort geleden zijn kok hem met een bedrukt gezicht de alles behalve vroolijke tijding bracht dat er, tengevolge van de droogte, niets meer te eten was. Met ledige handen van de markt teruggekeerd, had hij bovendien de winkels gesloten, en meer dan de halve stad verlaten gevonden. Het laatste gedeelte van deze Jobstijding scheen zóó overdreven, dat de angst voor de aangekondigde geforceerde vasten aanmerkelijk werd getemperd. Dat door aanhoudende droogte het gebrek aan water zich meer dan gewoonlijk deed gevoelen, alles op het dorre veld verschroeid terneer lag, de levensmiddelen schaarscher werden en men de toekomst met zorg te gemoet zag, kon immers nog geen reden zijn om de stad te verlaten. De zaak werd spoedig opgehelderd. Bij groote droogte namelijk gaat de caïmacam, door al de aanwezige priesters en schriftgeleerden omringd, aan het hoofd der bevolking naar buiten, ten einde van Allâh den noodigen regen af te smeeken, bij welke plechtigheid veelal een drietal vrouwelijke kameelen geslacht en met eenige zakken rijst onder de armen verdeeld worden. Is de regen onvoldoende of laat hij wat lang op zich wachten en blijven de gewone gebeden onverhoord, dan moeten de geloovigen zich door een of meer hunner huisdieren doen vergezellen, opdat, worden de verzuchtingen der menschen niet aangenomen, die der beesten althans vrijelijk tot Allâh's troon kunnen opstijgen. Nu had de caïmacam den vorigen dag bekend doen maken dat er om regen zou worden gebeden, en bevolen dat de geheele bevolking, op straffe eener geldboete, zich daartoe buiten de Mekkapoort moest vereenigen. Om aan dit bevel te voldoen, had een Arabier (ook onder hen worden profanen gevonden), in een groote kooi eene kat en een haan medegebracht. Al spoedig werden die twee antagonisten het oneens en er ontstond een hevig gevecht, waardoor de algemeene aandacht niet weinig werd afgetrokken. Een homerisch gelach en luide
bijvalskreten aan de eene, groote opschudding en er- | |
| |
gernis aan de andere zijde. Welk een hemeltergende heiligschennis! ‘Wat zullen’ - riepen de vrome geloovigen uit - ‘de gevolgen ervan zijn èn in de hemelen èn op de aarde’? De gevolgen die zij vreesden dat het in de hemelen hebben zou, zijn niet tot ons gekomen; die op de aarde waren vrij eenvoudig; de oorlogvoerende partijen, onmiddellijk gescheiden, werden op hoog gezag afgemaakt en den kluchtigen Arabier 50 slagen op den bal zijner voeten toegedeeld.
Het Islamisme heeft niet minder dan andere godsdiensten ruimschoots gedeeld in toevoegingen van allerlei aard, die 't er niet beter om hebben gemaakt; en nu moge de godsdienstige overtuiging, van wie dan ook, tot medelijden, toegevendheid of eerbied stemmen, zoodanige plechtigheden kunnen niet anders dan spot- en lachlust opwekken.
Na dit verhaal nam het gesprek eene meer ernstige wending; zeevaart, hadji-vervoer, handel en industrieele ondernemingen traden op den voorgrond, waaraan ik het volgende hoofdstuk wensch te wijden.
(Wordt vervolgd.)
|
|