gelijk die reeds in het wetsontwerp werd voorgeslagen, wenschelijk keuren, zoowel tot prikkels, als om daarin eene pépinière te hebben voor latere gewone hoogleeraren.
Nu zou men verwachten, dat op grond van dien de verheffing van het Amsterdamsch Athenaeum tot den rang, althans tot de bevoegdheid eener hoogeschool, in ons een tegenstander zou vinden; doch dit zijn wij niet. Te recht is in de hier aangekondigde ‘bladzijde’ aangevoerd (bl. 21), dat ‘het niet-tellen van de studie en der studiejaren te Amsterdam, en het besluit, om ook voor de niet-examen-vakken geene testimonia van Amsterdam aan te nemen, gelijk te stellen zou zijn met een doodvonnis over het Athenaeum uitgesproken. Terecht ook wordt de raad van Prof. Donders, om ‘voorshands het Athenaeum op den tegenwoordigen voet te laten voortbestaan, tot tijd en wijle dat de belangen van het hooger onderwijs eene latere regeling na de te verwachten zullen vorderen’, niet aannemelijk verklaard. Het zou waarschijnlijk niets anders en beters worden dan eene droge guillotine voor het Athenaeum.
Of doet Amsterdam een zoo onbillijk verzoek, is hetgeen daar wordt verlangd zoo onredelijk? Het heet de hoofdstad, en draagt als groote stad zwaardere lasten. De baten welke 's Rijks schatkist daaruit trekt zijn aanzienlijk. En welke rijksinstellingen zijn er gevestigd? - Hof, Staten-Generaal, Hooge Raad, enz. zetelen elders, het heeft niet eens een provinciaal gouvernement. Zijn marinewerf is bijna het éénige noemenswaardige wat het Rijk daar heeft. Toch zouden wij dit niet aanvoeren, indien niet andere gronden in dezen voor Amsterdam pleitten. Met recht is in de redevoering gewezen op de gelegenheden welke de stad aanbiedt voor de bekwaming van toekomstige rechtsgeleerden tot hunnen lateren maatschappelijken stand. Dat de Regeering dit mede ten aanzien van de geneeskunde erkende, blijke uit de vestiging aldaar van de militaire geneeskundige school. De aanraking met mannen uit hun vak en met allerlei maatschappelijke standen heeft voor hunne algemeene ontwikkeling zijne goede zijden, hebbe ook het verblijf daar zijne gevaren voor jonge lieden, die zich zonder toezicht daar vrij kunnen bewegen.
Een ander bezwaar tegen de toekenning van het academisch recht tot examen en promotie zou men kunnen ontleenen aan de uitsluitende bevoegdheid hiertoe der bestaande academiën. Wij zijn geen radicalen, doch behooren niettemin tot hen, die niet in de eerste plaats vragen wat oud - maar naar hetgeen nuttig en billijk is. Nu is het publiek, het volk, in onze schatting niet daar om en voor de academiën, maar zijn de academiën om en voor het publiek, voor het volk, waarvan Amsterdam een aanzienlijk deel uitmaakt. Voor hoevele ouders daar heeft het groot bezwaar in om hunne zonen naar elders te laten gaan, om te halen wat men hun te huis kon gunnen, en waardoor de studie zooveel minder bezwarend werd!