De Tijdspiegel. Jaargang 33
(1876)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijEmancipatie van het vleesch.Indische schetsen door J. Groneman, praktizeerend Arts te Jogjåkartå. Zutphen, A.E.C. van Someren, 1875.Er zijn bedenkelijke verschijnselen in onze maatschappij. Nauwlijks heeft de wetenschap, door de natuur geleid, het bijgeloof te niet gedaan, of het ongeloof wappert zegevierend met zijne banier, verklaart aan het christendom als een verouderde leer den oorlog, en keurt op hoogen toon de hieraan ontleende wetten, vormen en gebruiken af. De onthouding, die het christendom predikt, is volgens velen een vergrijp tegen de menschelijke natuur, een miskenning harer rechten. De natuur weet | |
[pagina 357]
| |
beter wat den zinnelijken mensch toekomt, ook was geen godsdienst noch wet ooit in staat deze natuur te beheerschen; integendeel; zij heeft geheerscht, zij heeft de opperheerschappij behouden, de bedekte zonden onzer maatschappij getuigen er van. Weg dus met een godsdienst en een wet, die huichelarij kweeken, onnatuur de hand leenen en menschenrecht verkrachten; weg met alles wat de zinnelijkheid grenzen stelt en het bedekte kwaad voedt! De natuur, die de wetenschap verlicht, zal ook voortaan den mensch zijne ware plaats in de schepping aanwijzen. De mensch zal niet alleen vrij denken, maar ook vrij zijne natuurlijke neigingen opvolgen, niet alleen zijn geest dienen, maar ook zijne lusten; op deze wijze alleen is er harmonische eenheid denkbaar tusschen zijn denken en willen, waarmede de goede Paulus het reeds te kwaad had, en zal er een einde komen aan de vele overtredingen eener onmogelijke moraal. De verkondigers dezer nieuwe zedeleer hebben, eerst in Amerika, later in Engeland en ook in Nederland hun ‘free love’ laten weerklinken. Zelfs hebben zich vrouwen bij hen aangesloten, die door een verkeerden emancipatieijver medegesleept, recht en vrijheid zoeken in nieuwe of liever zeer verouderde toestanden, waarin haar zeker nog oneindig meer vernedering, beschaming en verlaging wacht, dan in het ongelukkigste huwelijk. De schrijver van de ‘Indische Schetsen’ schijnt wat aangestoken door deze free-love-vergoders. De warme atmospheer van het Oosten ontgloeide hem voor Oostersche zeden en gewoonten. De grootsche natuur, die hem omringt en die hij zoo keurig beschrijft, heeft hem echter meer in hare afgronden verlokt, dan hem tot hare onmetelijke hoogten opgeheven. Hij vond er den urmensch en ontstak er voor in geestdrift. In dezen mensch niets van de heerschende zonden, die onze maatschappijen verderven, niets dan natuur, en dus niets, dat er mede in strijd is. Welk een verschil tusschen dezen natuurmensch en de slachtoffers van onze Europeesche beschaving! menschen, die aanhoudend zondigen tegen wet en godsdienst en toch niet anders kunnen, omdat ze aan de natuurwet onderworpen zijn, evengoed als het redelooze dier! Mijnheer Groneman besluit hieruit, dat de wet en de godsdienst niet deugen en kiest tot strekking zijner Indische schetsen ‘free love!’ Een zonderlinge titel voor zulk een min-stichtelijk onderwerp, maar aantrekkelijker dan dit. Dokter Anoe, de held der geschiedenis en een tant soit peu philosoof, reist naar Java. Op 't schip leeren wij hem kennen als iemand, die het duel verfoeit en verveelt hij ons door er een eindeloos gesprek over te houden. Bij zijne aankomst te Batavia, vindt hij zijn vriend Karel Wessels en zijne vriendin Willy, een jong gehuwd en zeer gelukkig echtpaar, maakt oppervlakkig kennis met eenige andere personen, die ons van Indië niets anders leeren dan dat zij er wonen, en houdt ten | |
[pagina 358]
| |
slotte, ten gevolge van Willy's fraai pianospel en zang, een lange verhandeling over de muziek, die aan correctheid wel iets te wenschen overlaat en in Indische schetsen een even zonderling figuur maakt als zijn expectoratie over het duel. Daarna reist de dokter al peinzende en philosopheerende naar het gebergte, legt bij de beschouwing der grootsche natuur zijn geloofsbelijdenis af, beschrijft met veel talent den indruk dien het gebergte op hem maakt, het opkomen en uitbarsten van een onweder, komt te Tjiándjoer aan, waar hij een oude bekende, mevrouw Beek, bij de familie Nuchteren ontmoet, dominé Tuimelaar met zijn dom, verouderd christendom in 't nauw brengt, met mevrouw Beek over het huwelijk philosopheert, om dan, begeleid door deze dame, op wie hij inmiddels verliefd is geraakt, de reis naar hun gezamenlijk bestemmingsoord te vervolgen. 't Is een gevaarlijke reis. Dokter Anoe bemerkt dat zijne gezellin een mooie vrouw is en tevens, dat haar huwelijksgeluk twijfelachtig is. Zal hij zijne liefde verklaren aan de vrouw van een ander? Neen, de wet zou deze vrouw veroordeelen als ze naar hem luisterde, hij bepaalt zich dus voorloopig tot een grimmige bespiegeling over deze barbaarsche wet, die bij elkander houdt, wat niet bij elkander past, en zoekt afleiding voor zijne warme gevoelens in een gesprek over de onwaarheid van het christendom. In dit gesprek lucht hij alles wat hij over de godsdiensten der ouden heeft gelezen en toont zich meer naprater dan theoloog. Mevrouw Beek verneemt, dat Christus mogelijk nimmer geleefd heeft en de moderne Leidsche school ook tot deze erkenning schijnt gekomen te zijn; dat het echter niet in haar kraam te pas kwam om 't heele christendom te verwerpen en ze er daarom op bedacht is den historischen Jezus in den steek te laten en den idealen Christus, als grondslag van haar gemoderniseerde christelijke kerkleer, waarmee ze de kerk kan behouden, aan te nemen. Aldus onderricht komt de ontwikkelde en verstandige mevrouw Beek, wier ontwikkeling en verstand in het opmerkzaam toeluisteren van dokter Anoe schijnt te bestaan, met haren verlichten onderwijzer te Bándoeng aan. Een blik van dezen op haren echtgenoot overtuigt hem onmiddellijk, dat die vrouw onmogelijk gelukkig met dezen man kan zijn. Hij begrijpt haar niet en staat in beschaving en ontwikkeling ver beneden haar. Te Bándoeng maakt dokter Anoe kennis met den ouden heer Poelman - een man van smaak en een musicus - en met den vromen, bijbelvasten Maalman en hunne vrouwen, en bemerkt aldra dat hun huwelijksgeluk al evenveel te wenschen overlaat als dat van mevrouw Beek: dit is te wijten aan den lagen trap van beschaving hunner vrouwen. De verdere personen, die ons worden voorgesteld, gaan we, om niet te wijdloopig te worden, met stilzwijgen voorbij en bepalen ons tot de strekking van het boek. Ze is minstens niet alledaagsch. De ontheiliging van het huwelijk is het noodzakelijk gevolg van onze monogamische wetten, beweert dokter Anoe; ze deugen niet, ofschoon | |
[pagina 359]
| |
niemand beter dan hij, het verkieselijke inziet der monogamie. Dat schijnt een contradictie, maar 't is toch zoo. Een ongelukkig huwelijk (en hoevelen zijn er niet!) leidt tot ontrouw en echtbreuk. Monogamie is een klank, meer niet, daar nagenoeg ieder man er tegen zondigt. Wie 't veroordeelen moge, niet dokter Anoe; hij kent de menschelijke natuur en hare rechten en veroordeelt alleen de onzinnige wet, die dwang pleegt, waar de natuur vrijheid eischt. Dat deze wet zijne vereeniging met mevrouw Beek in den weg staat, dat ze Karel's verbintenis met eene vroegere geliefde belet, als Willy (o gebrekkige kennis van het vrouwenhart!) uit louter kunstliefde, voor haren echtgenoot begint te verkoelen, dat ze in één woord de ‘free love’ wil weren, schijnt den dokter een vergrijp tegen het natuurrecht, en om dit zoo treffend mogelijk te bewijzen, onthaalt hij ons op een chronique scandaleuse van Poelmannen en Maalmannen en andere verzinnelijkte mannen, en op een schat van bespiegelingen over het onhoudbare der monogamie en het wenschelijke der polygamieGa naar voetnoot(*). Ziedaar dan den Gordiaanschen knoop doorgehakt. De oplossing der vrouwenvraag komt ons onverwacht uit Jogjåkartå en nog wel van een geneesheer, wien 't om ons physiek belang te doen is. Beklaagt de vrouw zich over haar lot, ijvert ze voor hare menschenrechten? 't Is omdat zij niet huwt, wij sluiten haar op in een harem en ze is goed geborgen. Een jammerlijke feil is het van menschen, die waarheid en recht zoeken, dat zij dit veelal op verkeerde wegen doen. Het bedekte kwaad in onze maatschappij is bedenkelijk en onze wetten zijn gebrekkig, wie zal 't ontkennen? De echtscheiding b.v. kon gemakkelijker gemaakt worden, dat geven wij gaarne toe. Maar zullen er betere toestanden geboren worden, als men aan dat natuurrecht grooter plaats inruimt? Meent de dokter werkelijk, dat de zedelijkheid met de bigamie en polygamie ten troon zal worden verheven? De geschiedenis leert het anders en daarnaar hebben wij ons te richten. Duidelijk heeft ze getoond, dat de Staat verplicht is in toom te houden wat de zedelijke verbastering der volken ten gevolge heeft. Met de opheffing van het huwelijk wordt er van de maatschappij een woeste warboel. Daarvoor bewaart ons de wet, hoe onvolmaakt die ook zij. Dat deze wet het kwaad niet met wortel en tak kan uitroeien, moge gedeeltelijk aan hare onvolmaaktheid liggen, maar zeker toch nog meer aan hare overtreders. Bereikt ze ook maar half haar doel, dan sticht ze nut en is niet verwerpelijk. Dat ze den schijn redt en de zedeloosheid noodzaakt zich te bedekken, is reeds een harer verdiensten, want welk een walgelijken en onkieschen indruk de naakte zedeloosheid, zelfs met haar prestige van waarheid maakt, hebben wij bij het lezen van dokter Anoe's onoorbare geschiedenissen, zooals die | |
[pagina 360]
| |
van Dientje b.v., weder duidelijk en pijnlijk ondervonden. Dokter Anoe is een dwaalleeraar, maar geen gevaarlijke, zijn sophismen zijn te handtastelijk. Wil men er een proeve van? ‘De polygamie is geoorloofd,’ zegt hij ‘maar geenszins de polyandrie. Wat recht is bij den man is onrecht bij de vrouw, omdat de gevolgen geheel anders zijn en de polyandrie veroordeelen als een onredelijk kwaad.’ De kwade gevolgen ook van de polygamie daargelaten, komt men dan volgens deze theorie tot het resultaat, dat mislukte diefstal en moord geen onrecht is. Gelukkig denken de rechters er anders over. Dokter Anoe's verhaaltrant moge natuurlijk zijn, welvoegelijk is ze niet, omdat ze het kiesch gevoel beleedigt. De gezelschappen, die hij ons binnen leidt, onderscheiden zich, zelfs in 't bijzijn van dames, door kazernetaal. Dit strekt al weder ten bewijze, dat ook het natuurlijke zijne grenzen moet hebben. Al deze stootende gebreken, gevoegd bij een onstichtelijke moraal, drukken op dit boek den stempel van onbedachtzaamheid. Grove materialisten mogen het toejuichen, anderen, bij wie het geestelijk element nog zegeviert over het zinnelijke, zullen erkennen dat dokter Anoe's natuurstudie uitsluitend den dier-mensch ten goede komt en hij ons met zijn polygamie-prediking regelrecht naar het barbarisme terugvoert. Is dit het resultaat van een onvoorwaardelijke verwerping van het christendom, dan pleit het er voor, aan welke oude godsdiensten het dan ook zijn schoone leer mocht danken, en blijven we het, van bijgeloof gezuiverd, ernstig aanbevelen. Zedeloosheid heeft het niet gekweekt, maar ons, hoe men 't ook loochenen moge, beschaving en verlichting aangebracht. De heerschappij der zinnelijkheid moedigt het niet aan, maar daarentegen verheffing van den geest boven de stof, opdat hij er over heerschen zou. 't Is een recht van dien geest, even natuurlijk en heiliger dan des dokter's aangeprezen natuurrecht, dat te meer eischt naarmate men het de teugels viert. 't Is een plicht van dien geest, omdat hij benevens de bevoegdheid, ook de kracht ontving om de zinnelijkheid in bedwang te houden en haar den oorlog te verklaren, zoodra ze oproerig wordt en aflaat zoekt in een reeds voor lang gebrandmerkte polygamie. Het doet ons leed dat wij een boek aan professor Veth opgedragen, moeten afvallen, maar waar de beschaving een slag in 't aangezicht ontvangt, is de critiek verplicht er het anathema over uit te spreken. Wien het waarlijk om de verbetering van het maatschappelijk kwaad te doen is, hij breke niet af voordat hij wat beters kan opbouwen. Dit is een les, die wij nog onlangs van de commune-mannen ontvingen. C. |
|