De Tijdspiegel. Jaargang 33
(1876)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeenzame brieven van een vriend der natuur.XVIII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oorzaak van den honger, want de meeste menschen gevoelen 's morgens bij hun opstaan in den regel geen honger, hoewel de maag dan zonder kijf leeg is. Wordt eene hongerige en leege maag gevuld met stoffen, die niet verteerd kunnen worden, dan kan men den honger wel voor eenigen tijd stillen, maar ongelukkigerwijze keert hij weldra en in meer hevige mate terug. Ook dan wanneer de maag gevuld is met stoffen, die in het bloed kunnen worden opgenomen, kan men honger lijden, zooals bij personen is aangetoond, die eene wonde hadden in het bovenste gedeelte van de darmen, zoodat de gevormde chymus of spijsbrij voortdurend wegvloeide. De gesteldheid van de maag is dus niet de eenige oorzaak van onzen honger; het gemis aan stoffen in 't bloed, die het verbruik der weefsels moeten herstellen, moet als de eigenlijke oorzaak beschouwd worden en doet zijn invloed onmiddellijk gevoelen op 't zenuwstelsel, en vooral op sommige zenuwen, welke zich in en over de maag en de ingewanden verspreiden. Neemt de honger toe, dan kan het zenuwstelsel zoodanig in de war geraken, dat verstandsverbijstering intreedt en den hongerigen mensch de grootste misdaden niet toerekenbaar zijn. In gewone omstandigheden mogen we dikwijls een anderen factor niet vergeten, die bij de gewaarwording van honger kan optreden, 't is de gewoonte. Gemeenlijk voelen wij honger op 't gewone etensuur. Wordt de behoefte niet bevredigd, dan verdwijnt de honger voor tijd en wijle, maar keert dikwijls kort daarna terug. 't Gaat met den honger, Amice, als met den slaap. Heeft men de gewoonte aangenomen op een vastgesteld uur naar bed te gaan, dan zal men op dat uur slaperig worden; tenzij men in zeer opwekkend gezelschap is of, door een poosje te wandelen, of door andere middelen zijn best doet den slaap te keer te gaan; natuurlijk doet zich later de behoefte aan slaap sterker gevoelen. Hoe regelmatiger men leeft, des te meer wordt een mensch slaaf der gewoonte. Dezelfde opmerking geldt van het ontwaken. Menschen, die gewoon zijn op een bepaald uur op te staan, zullen ook dan nog wakker worden, als zij slechts eene korte nachtrust gehad hebben en slaap hun niet te onpas zou komen. Evenals de honger is de dorst eene vrij samengestelde gewaarwording. Wat de maag voor den honger is, is de mond- en keelholte voor den dorst. Is het slijmvlies der mond- of keelholte droog, dan gevoelen wij behoefte om het te bevochtigen: wij hebben dorst. Hebben wij scherpe en prikkelende specerijen gebruikt of lijden wij aan koortsen, dan gevoelen wij de noodzakelijkheid ons dikwijls te laven. Het is hetzelfde plaatselijke gevoel, dat optreedt bij een spreker, die in een warm lokaal zijne longen vermoeit en zijne keel droog spreekt. Het stereotype glas water met suiker doet hem de keel nat houden. Waarom hij gewoonlijk suikerwater gebruikt? vermoedelijk om dezelfde reden waarom men des zomers dikwijls limonade of eenigen anderen slijmigen drank drinkt: d.i. om de snelheid van opdrogen zooveel mogelijk te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verminderen, daar slijmige dranken veel minder snel verdampen dan zuiver water. 't Zou misschien niet onpractisch zijn in gevallen dat men als spreker moet optreden in plaats van suikerwater limonade te drinken. ‘Man kann es probiren’; in het geval, dat men van limonade houdt, is zeker de ruil niet onverschillig. Doch er is nog eene andere oorzaak van onzen dorst, die vooral dàn op den voorgrond treedt, als wij op een vermoeienden tocht of wandeling zeer veel gezweet hebben. - Moet ik ook kieschheidshalve (?) schrijven ‘getranspireerd hebben’? - Het is U zeker even dikwijls als mij gebeurd, dat Ge na een dergelijken tocht te huis kwaamt met droge keel- en mondholte, verscheidene glazen water dronkt, zoo vele, dat uwe maag met water opgevuld was en Gij toch nog dorst hadt? Waarom? omdat de oorzaak van uwen dorst niet in de droogte van uwe keel- of mondholte was gelegen, maar in de water-armoede van uw bloed. Door uw zweeten was er in uw bloed gebrek aan water ontstaan, en niet voor dat het water door de bloed- en chylvaten der maag en ingewanden was opgeslorpt kon de dorst verdwijnen. Honger en dorst zijn de verklikkers, waardoor de mensch het tijdstip leert kennen, waarop zijn lichaam vaste of vloeibare stoffen noodig heeft. Van niet minder belang echter is voor hem de kennis: welk voedsel zijn lichaam behoeft en indien er verschil is tusschen de voedingstoffen en voedingsmiddelen, hoeveel van elke soort. Want het laat zich zonder veel moeite begrijpen, dat niet alles als voedsel voor den mensch geschikt is. Uit het voedsel moet bloed en door bloed moeten weefsels en organen worden hersteld en gemaakt. Om derhalve tot de kennis te geraken van de stoffen, die voor ons lichaam noodig zijn, moeten wij ons de vraag stellen: uit welke stoffen bestaan onze weefsels en organen, òf, wat op hetzelfde neerkomt: welke stoffen komen in ons bloed voor? Zonder in uitvoerige beschouwingen te treden over de bestanddeelen en eigenschappen van menschenbloed, moet ik U toch opmerkzaam maken, Amice, dat het bloed bestaat uit eene waterheldere, doorschijnende vloeistof, bloedplasma, waarin tweederlei soort van schijfvormige lichaampjes rondzweven, n.l. roode en witte bloedbolletjes. Het plasma heeft een aantal stoffen in zich opgelost, waarvan wij in de eerste plaats noemen: de bloedvezelstof of fibrine. Deze stof heeft de merkwaardige neiging om, wanneer het bloed slechts eenigen tijd in de aderen heeft stilgestaan of uit die vaten verwijderd wordt in een onoplosbaren toestand over te gaan: m. a w. te stollen. Bij de stolling slaat de bloedvezelstof in een vorm van kleine schilfertjes en blaadjes neer en neemt dan de bloedlichaampjes mede. Een poosje daarna scheidt zich de bloedmassa in twee deelen: in eene roode, half vaste stof, de bloedkoek, en eene gele vloeistof, de bloedwei. De bloedkoek is, naar het vorige, een mengsel van gestolde bloedvezelstof en van bloedlichaampjes. De bloedwei heeft dan de andere stoffen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloedplasma in zich opgelost en bestaat, volgens scheikundige onderzoekingen, uit eiwit, kaasstof, een aantal vetten (stearine, oleïne en palmitine), eenige verzeepte vetten (d.w.z. vetten verbonden met kali of natron), ureum, druivensuiker en een aantal minerale stoffen, zooals calcium carbonaat of koolzure natron, natriumphosphaat of phosphorzure natron, verbindingen van kalium, calcium, magnesium met chloor- of zwavelzuur enz. en eindelijk een drietal gassen, zuurstof, stikstof en koolzuur, die door het plasma zijn geabsorbeerd. We kunnen, zooals dit uit het bovenstaande blijkt, de bestanddeelen van ons lichaam in eenige hoofdgroepen scheiden, n.l.: eiwitachtige stoffen (verbindingen van koolstof (C), zuurstof (O), waterstof (H), stikstof (N), zwavel (S), in bekende verhouding, zooals eiwit en kaasstof; vetten (verbindingen van C, H en O in vaste verhouding); koolhydraten (verbindingen van C, H en O in eene andere verhouding) zooals de suikers, en eindelijk minerale bestanddeelen, zooals bovengenoemde anorganische zouten en water.Ga naar voetnoot(*) Indien er dus uit het lichaam bestanddeelen verdwijnen of verloren gaan, zullen zij tot een der zoo even opgenoemde categoriën behooren, maar evenzeer zullen wij geleden verliezen met één of meerdere dergelijke stoffen moeten herstellen. Het grootste gedeelte der opgenoemde voedingstoffen wordt uitsluitend in het dieren- of plantenrijk gevonden, en derhalve zal de mensch dáár zijn voedsel vinden. Wij zeggen: in het planten- zoowel als in het dierenrijk worden de eiwitachtige en de andere voedingstoffen gevonden. Er is een tijd geweest, waarin men meende, dat alleen de dieren den mensch de om hun stikstofgehalte zoo belangrijke eiwitachtige stoffen konden geven. Sinds echter de organische scheikunde in de laatste 50 jaren haar veld van onderzoek meer en meer heeft uitgebreid, sinds men de planten heeft leeren beschouwen als organismen, die uit de minerale stoffen van den bodem - water, carbonaten (verbindingen met koolzuur), phosphaten (verbindingen met phosphorzuur), silicaten (verbindingen met kiezelzuur enz. enz.) - en van de lucht zoogenaamde organische verbindingen (eiwitachtige stoffen, vetten, koolhydraten) bereiden; sinds men weet, dat koolzuur, ammoniak en water de grondstoffen zijn waaraan de eiwitachtige stoffen in de planten hun ontstaan te danken hebben, nu men weet, dat daar uit koolzuur en water zetmeel en suiker wordt gemaakt, en zetmeelstoffen en suikerstoffen tot vetten kunnen worden, heeft men de oude meening laten varen en zijn de planten als voedingsmiddelen meer op hare waarde geschat. Nu wij weten welke scheikundige stoffen door den mensch als voedingstoffen moeten gebruikt worden, is het misschien niet van belang ontbloot, Amice, de groepen iets meer van nabij te bezien, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en na te gaan hoe, waar en onder welke vormen zij voornamelijk voorkomen. De stikstofhoudende of eiwitachtige stoffen liggen het eerst aan de beurt. Zij dragen nog wel eens meer in 't bijzonder den naam van bloedvormers, omdat zij voor de vorming van bloed volstrekt noodzakelijk zijn en in 't bloed in drie gedaanten voorkomen, n.l. als de bloedvezelstof of fibrine, de globuline en het zuivere eiwit. Alle organen van het lichaam zonder uitzondering worden gedrenkt door eiwithoudend water, dat door het bloed wordt uitgezweet. Het spiervleesch bestaat voor het grootste gedeelte uit spiervezelstof, die met de bloedvezelstof in eigenschappen veel overeenkomt. Het zenuwstelsel bestaat uit vetten en eiwitachtige stoffen. Onze beenderen zijn, behalve uit phosphorzure en koolzure kalk en magnesia (calcium en magnesium carbonaten en phosphaten) ook uit lijmgevende stoffen samengesteld. Deze lijmgevende stoffen worden hoogstwaarschijnlijk, evenals de horenachtige stoffen, uit eiwit gevormd. De voornaamste deelen van ons lichaam zijn dus uit eiwitachtige stoffen opgebouwd. Aanwezigheid van eiwitachtige stoffen is derhalve een eerste vereischte voor een goed voedingsmiddel. 't Ligt voor de hand, dat het bloed en vleesch van dieren in de eerste plaats in aanmerking komen om het verlies aan eiwit te vergoeden. Maar behalve deze zijn nog een aantal andere stoffen aanwezig waaruit de maag eiwit of aan eiwit verwante organische verbindingen kan opnemen. In het wit der eieren vinden wij zuiver eiwit, dat met kali en enkele andere stoffen verbonden is; ook de dooier bevat eene met eiwit overeenkomstige stof, met eenige oliën vermengd. Melk bevat veel eiwitachtige stof in den vorm van kaasstof of caseine, eene stof die vrij gemakkelijk in eiwit en bloedvezelstof en ook in lijmgevende stoffen wordt omgezet. Hoe zou het anders mogelijk zijn, dat een zuigeling alleen van moedermelk kan leven en daaruit de vezelstof van zijn bloed en spieren, de globuline van de bloedbolletjes, het eiwit van andere organen en eindelijk de lijmgevende stof van de beenderen kan bereiden. Wij spraken, eenige oogenblikken geleden, van de eiwitachtige stoffen, die in het plantenrijk zijn verbreid. Zoo is in het zaad van peulvruchten, in erwten en boonen, eene groote hoeveelheid van eene eigenaardige eiwitstof voorhanden, die zeer groote overeenkomst heeft met de kaasstof van het bloed en van de melk, en om hare bijzondere eigenschappen den naam van erwtenstof of legumine heeft gekregen. Die overeenkomst is zoo frappant, dat de Chineezen uit erwten een soort van gerecht maken, dat zeer weinig van onze kaas verschilt. Vele graansoorten worden door den mensch als voedsel gebruikt; zij bevatten, behalve meerdere of mindere hoeveelheden legumine, eene eiwitachtige stof, die men plantenkleefstof heeft genoemd. Men kan die kleefstof of gluten o.a. verkrijgen door tarwemeel met een weinig water te vermengen en dan onder water uit te kneden. Daardoor wordt het van zetmeel en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere oplosbare stoffen bevrijd en blijft er 12-20 percent eener grijsgele en taaie vloeistof over, die gedroogd zijnde, horenachtig wordt. Dat gluten omgezet wordt in eiwit, kaasstof, melk enz., kan ons menige zogende vrouw uit den minderen stand bewijzen, die zich dikwijls alleen met brood, groenten en aardappelen voedende, niet alleen bloed en vleesch voor haar eigen lichaam, maar ook kaasstof en eiwit voor hare melk bereidt. Niet minder gewichtig voor de voeding van den mensch zijn de vetten en koolhydraten, welke laatste wij ‘vetvormers’ zullen noemen om redenen, die spoedig blijken zullen. Behalve suiker in het bloed der hoogere en celstof in het lichaam van sommige lagere dieren, vinden wij bij de dieren slechts de vetten als de vertegenwoordigers van de niet-stikstofhoudende stoffen. In het dagelijksche leven heeft men zich zoo wat gewoon gemaakt vet als iets overtolligs in het lichaam van den mensch te beschouwen, als iets, dat, omreden het bij de eene persoon in groote hoeveelheden en bij de andere in kleine hoeveelheden of naar men meende volstrekt niet aanwezig is, ook niet noodig is; m.a.w. vet wordt beschouwd als een artikel van weelde, en toch is niets minder waar dan dat. Het weefsel, dat onder alle andere weefsels de eerste plaats inneemt, omdat dáár de plaats is waar wij voelen, leven en denken, het zenuwweefsel, het weefsel onzer hersenen en zenuwen kan zonder vet niet bestaan. Noch zenuwdraden, noch zenuwcellen, noch een van de samenstellende deelen van zenuwdraden, zijn denkbaar zonder vet. De witte bloedbolletjes ontstaan uit vetbolletjes, welke door het voedsel in den kringloop van de stofwisseling worden gebracht. Uit de witte bloedbolletjes ontstaan roode bloedbolletjes. De fijne korreltjes die na de spijsvertering door de melksap- of chylvaten worden afgezonderd en zich tot grootere korrels vereenigen, die spoedig cellen zullen samenstellen, bestaan uit vetbolletjes door een zeer dun laagje eiwit omgeven. Het is eene bekende zaak, dat de room van de melk niets anders is dan eene verzameling van vetbolletjes, welke door een dun huidje van caseïne omgeven zijn, zoodat wij, in aanmerking nemende dat melk het eenige voedingsmiddel is van den zuigeling, wel eenig recht hebben voor de meening, dat vet even goed voor onze voeding noodig is als de reeks der aanverwante eiwitstoffen. Waarvoor de tallooze vetblaasjes onder de huid dienen, kan slechts hij bij ervaring weten, die door eene langdurige en smartelijke ziekte tot op het geraamte vermagerd is. Als hij het bed verlaten heeft en zonder kussens tracht te liggen of te zitten, voelt hij overal pijn maar vooral dáár, waar de lichaamsdeelen aan eenige drukking zijn blootgesteld. Het veerkrachtige en zachte kussen, dat hij op die deelen bij zich droeg, is verdwenen. In 't kort, alle weefsels van het menschelijk lichaam, bijna zonder eenige uitzondering, houden meer of minder groote massa's vet in zich opgesloten, waarvan sommige als volstrekt noodzakelijk moeten be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schouwd worden en zelfs dan niet verdwijnen, - zooals bijv. de vetmassa's waarin de oogbollen draaien - als de mensch den hongerdood sterft. 't Is duidelijk, dat een deel van het vet, dat wij in ons lichaam vastleggen, door ons als vet met andere voedingstoffen wordt opgenomen. Wij hebben dit gemeen met de vleeschetende dieren, die zich voornamelijk met planten- of grasetende dieren voeden. Maar hoe verkrijgen deze dieren hun vet? want de opmerking is niet onjuist, dat de plantenetende dieren gewoonlijk het meeste vet hebben. In het plantenrijk zijn het gewoonlijk alleen de zaden, waarin oliën of vetten aanwezig zijn, die het dier vet kunnen leveren. Toch zien wij de plantenetende dieren naar verhouding al zeer weinig oliehoudend zaad eten: het vermoeden is dus gewettigd, dat er andere stoffen zijn, waaruit het dier vetten kan bereiden en die hij uit de plantenwereld verkrijgt. Dat vermoeden wordt meer waarschijnlijk als we bedenken, dat vele zaden, die olie bevatten als zij rijp zijn, in jeugdigen toestand niets dan zetmeel - een koolhydraat - bezitten. Dewijl nu vetten naar verhouding veel minder zuurstof bevatten dan koolhydraten en de vetten of oliën gewoonlijk het meest aan de oppervlakte der zaden liggen, dus dáár waar door de stofwisseling het meeste zuurstof kan verloren worden (zie brief XIV 1875) kunnen wij ons voorstellen, dat de plant uit zetmeelhoudende stoffen, door afgeven van zuurstof, vetten kan maken. Zou nu iets dergelijks niet in het lichaam der dieren of, om bij den mensch te blijven, in het lichaam van den mensch kunnen gebeuren; m.a.w.: zou het niet mogelijk zijn, dat de mensch uit het zetmeel en de suikers, die in de planten in overvloed aanwezig is, vet maakt, en dat aldus de groote hoeveelheden vet in 't menschelijke lichaam te verklaren zijn? Er is jaren lang een hevige strijd gevoerd over de vraag: of de dieren, die vetgemest worden met meelstoffen, hun vet uit die meelstoffen bereiden, dan wel of zij de vetten of wasachtige stoffen welke, zooals proeven hebben uitgemaakt, in de planten aanwezig zijn wat vervormen en wijzigen tot andere vetsoorten. De strijd is thans beslist. Door duidelijke proeven is aangetoond, dat de ganzen welke in den Elzas en elders worden vetgemest om de bekende pâté de foie gras te verkrijgen, en de varkens, die met aardappelen en meelspijzen worden gevoed enz., hun vet maken uit de suikersoorten en het zetmeel, dat in hun voedsel wordt verstrekt. Maar uit die proeven is tevens gebleken, dat zetmeel en suiker alleen dan tot vet kunnen worden veranderd, indien eene kleine hoeveelheid vet er aan wordt toegevoegd. Varkens, die met spijzen werden gevoed die alleen zetmeel inhielden, werden nooit vet; eenden, welken men niets dan rijst te eten gaf, dat van vet bevrijd was, bleven mager. Het schijnt dus, dat vet als eene soort gist tegenwoordig moet zijn om de omzetting te beginnen. De practijk van de voeding heeft het dus bijv. aan het rechte eind wanneer zij ons aard- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
appelen en brood voorzet en er boter of vet bijvoegt. Het zal nu wel geene nadere verklaring behoeven, Amice, waarom wij de zetmeelstoffen en de suikers, op bovenstaande uiteenzetting vooruitloopende, vetvormers noemden en deze stoffen voor onze voeding van groot belang achtten. Zetmeel of amylum, dat scheikundig dezelfde samenstelling heeft als dextrine, inuline en cellulose of celstof, doch met deze stoffen in eigenschappen verschilt, komt even als die stoffen in bijna alle planten en in de meest verschillende plantendeelen voor. Zoowel in de wortels en wortelstokken als in den stengel, de stam, de takken, de bladeren en de vruchten, overal vinden wij zetmeel en zijne verwanten, zooals dextrine, celstof enz. Al die stoffen vormen eene eigenaardige reeks van verbindingen, die door verschillende invloeden in elkaar kunnen worden omgezet en ten slotte allen veranderen in suikersoorten. Wij zeggen suikersoorten, omdat de scheikundige spreekt van rietsuiker (saccharose) van melksuiker (galacticum) van melicose of eucalyptussuiker enz. enz., want zonder te bout te spreken gelooven wij te mogen zeggen, dat elke zoete stof zijne bijzondere suikersoort heeft. Met uitzondering van kleine hoeveelheden suiker, die blijven bestaan, gaan al deze suikersoorten door gisting in de maag over in melkzuur, dit zuur wordt omgezet in boterzuur en dit wordt eindelijk, hoe weet men niet precies, in vetten vervormd. Na het bovenstaande is het, dunkt mij, niet kwaad, Amice, U eens inzage te geven van eene tabel, waarin het gemiddelde gehalte van de voornaamste voedingsmiddelen aan eiwitachtige stoffen, vetten en koolhydraten of vetvormers is opgegeven. Zij kan U nu reeds een blik doen slaan op de voedingswaarde van sommige spijzen, die wij dagelijks gebruiken. Op 1000 deelen bevinden zich in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve de bovengenoemde en vele andere wordt door den mensch nog één voedingsmiddel gebruikt, dat men vooral in de laatste jaren meer op zijne waarde geschat heeft. In het bindweefsel, dat vleesch en andere dierlijke voedingsmiddelen omhult en in beenderen en knorzel of kraakbeen, (varkenspooten, kalfsooren), bevinden zich stoffen, die bij koking lijm geven en daarom in de scheikunde lijmgevende stoffen worden genoemd. Zij komen zoowel in de dierenwereld als in de plantenwereld voor, doch zijn in de eerste het talrijkste. Meer en meer blijkt uit de nieuwe physiologische onderzoekingen, dat men de lijmgevende stof als voedingstof moet beschouwen. Im Thurn heeft aangetoond, dat lijm, ook eene verbinding van C, H, O, N en S, door de sappen der maag eene groote overeenkomst verkrijgt met eiwit. Door proeven is bewezen, dat honden weken lang van beenderen kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen leven, en beenderen bevatten weinig eiwit maar veel lijmgevende stof. Immers uit het mergvet der beenderen kan de hond geen eiwit maken, omdat er geen stikstof in het vet is; het vermoeden is dus gewettigd, dat in de darmen of in de maag de lijmgevende stoffen in eiwitachtige worden omgezet. De beroemde physioloog Voit heeft een paar jaren geleden aangetoond, dat in de darmen van den hond bijna een derde gedeelte van de lijm gevende stof der beenderen wordt opgeslorpt en door de chylvaten der ingewanden in den bloedstroom wordt gebracht. Dewijl het bloed nu geene lijmgevende stoffen heeft is het, met het oog op de pas vermelde onderzoekingen van Im Thurn hoogst waarschijnlijk, dat wat in de gedaante van lijmgevende stoffen in de maag wordt gebracht, als eiwit in het bloed komt. Talrijke onderzoekingen door Voit en Bisschoff gedaan hebben dan ook bewezen, dat lijmgevende stof beduidende hoeveelheden eiwit bespaart. Tevens heeft de eerste natuurkundige aangetoond, dat uit lijmstof ook vet wordt gemaakt. Me dunkt, Amice, dat U nu de vraag op de lippen ligt, of lijmstof dan in het algemeen kan dienen als plaatsvervangster van eiwit en vleesch en dus of het niet voordeeliger zou zijn in plaats van vleesch, eieren en kaas, erwten, boonen enz., die de eiwitachtige stoffen in ons bloed maken, lijmgevende stoffen te gebruiken? Volstrekt niet. Honden, die met zuivere lijmstof werden gevoed, vermagerden zoodanig, dat men verplicht was andere middelen aan te grijpen om ze in het leven te houden. Bovendien is lijmstof alles behalve gemakkelijk te verteren, en de gemakkelijke verteerbaarheid van voedingsmiddelen mag, zooals we later nog nader bespreken zullen, wel degelijk in het oog worden gehouden. 't Schijnt door proeven bewezen te zijn, dat lijmstoffen, zooals gelatine en andere lijmen, wel eiwit kunnen vervangen, maar dat er dan toch een klein weinig eiwit voorhanden moet zijn, en dat dus de betrekking tusschen eiwit en lijmstof dezelfde is als die tusschen vet en zetmeel; lijmstof kan wel eiwit worden, indien er slechts een weinig eiwit aanwezig is, dat als ferment of giststof kan dienen om de verandering en omzetting te beginnen. We hebben ons tot nog toe hoofdzakelijk met de zoogenaamde organische bestanddeelen van ons lichaam bezig gehouden, maar we mogen de anorganische of minerale bestanddeelen niet vergeten, omdat zij voor ons lichaam van niet minder belang zijn. Op den voorgrond stellende, Amice, dat ons lichaam uit niets niet iets kan maken, en dat derhalve de minerale stoffen, die in ons lichaam en zijne vochten zijn er noodzakelijk door ons voedsel moeten worden ingebracht, wijs ik er op, dat onze beenderen uit calciumphosphaat, calciumcarbonaat en magnesium carbonaat en natrium chlorid of keukenzout bestaan, dat ons bloed ijzer bevat en sommige alkaliën (kalk, natron); dat in al onze afzonderingen en uitwerpselen zooals gal, speeksel, alvleeschsap, urine en faecaliën, minerale stoffen aanwezig zijn, die met het voedsel moeten worden opgenomen. En dit gebeurt dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook. Met drinkwater nemen wij een aantal zouten op, (calcium-carbonaat, calcium-sulphaat enz.); keukenzout wordt in de keuken in groote hoeveelheden gebruikt en is voor den mensch eene behoefte, omdat in de eerste plaats bloed, kraakbeen enz. veel keukenzout bevat, maar ook omdat vermoedelijk door het keukenzout het chloorwaterstofzuur moet bereid worden, zonder welk de vertering in de maag niet kan geschieden. Vooral kinderen hebben groote behoefte aan calciumphosphaat, omdat hun geraamte stevig moet worden en moet groeien. In moedermelk en koemelk zijn belangrijke hoeveelheden calciumphosphaat, kalium- en natriumchlorid. Een kind groeit van melk. Maar ook vleesch, paardenvleesch, ossenvleesch, kalfsvleesch, varkensvleesch, bevat groote hoeveelheden phosphorzuur en kali, minder keukenzout, enz. De kinderen zal dus fijn en kort gesneden vleesch, mits natuurlijk niet te veel, versterken en niet weinig tot hunnen groei bijbrengen. Gebrek aan anorganische zouten in het jeugdige skelet is de oorzaak van de bekende engelsche ziekte of Rhachitis. Krachtige voeding met vleesch, eieren enz., waardoor het gehalte aan zouten in het lichaam verhoogd worden, wordt o.m. aangegrepen, om de stofwisseling meer behoorlijk in orde te brengen. Uit de laatst verkregen uitkomsten en de vorigen laat zich de eenvoudige gevolgtrekking maken, dat onze spijzen uit een scheikundig oogpunt bezien, aan drie hoofdvoorwaarden moeten voldoen: zij moeten 1o eiwitachtige (ook met lijmgevende) stoffen; 2o vetten en vetvormers en 3o water en anorganische of minerale zouten bevatten. Voortdurend gemis van voedsel uit een dezer groepen veroorzaakt noodzakelijk den dood. Honden, die gevoed werden met zetmeel, suiker, olie, boter of vet, stierven den hongerdood, even als andere welken men zuiver water tot eenig voedsel gaf. Voeding uitsluitend met eiwit of bloedvezelstof had, hoewel eerst na geruimen tijd, den dood ten gevolge. Den langen duur laat zich verklaren als men bedenkt, dat elk organisme een grootere of kleinere voorraad vet heeft, welke het in betere dagen, toen het overvloedig vet verkreeg, heeft aangelegd en waarvan het later gebruikte. Het spreekwoord ‘van zijn vet teren’ blijkt dus niet zoo geheel en al uit de lucht gegrepen te zijn. De zoogenaamde vleeschkuur voor menschen, bij welke de vetvorming abnormaal overvloedig plaats vindt, heeft klaarblijkelijk ten doel, het lichaam, door het gebruik van zetmeelachtige en vette stoffen te verbieden, te dwingen zijne voorraadschuren van vet te ledigen en de vetvorming aldus tegen te gaan. Water en anorganische zouten zijn ook onontbeerlijke voedingsmiddelen, want vogels welke geruimen tijd anorganische zouten hadden moeten ontberen, stierven en bij sectie bleek, dat de beenderen van hun geraamte doorboord waren als zeven en slap en week. Gebrek aan water veroorzaakt binnen zeer korten tijd en onder zeer smartelijk lijden den dood. Komen nu al in eene voor voeding geschikte spijs de drie opgenoemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdvoedingstoffen voor, 't is de vraag, of zij in de goede verhouding voorkomen; nl. indien er eene verhouding bestaat tusschen de hoeveelheden van elke soort en die verhouding bekend is. Laten we om een antwoord te krijgen op de vraag: of er eene verhouding bestaat tusschen de stikstofhoudende en niet-stikstofhoudende voedingstoffen ons tot de natuur wenden en wel tot die stof welke de natuur aan - wij zouden wenschen aan al - de moeders heeft geschonken, nl. tot de moedermelk. Nemen wij die verhouding naar de getallen in de vorige lijst, dan krijgen wij als de verhouding der stikstofrijke tot de stikstoflooze voedingstoffen de verhouding 28,11/83,81 of 28/84 = 1/3. Liebig nu heeft door eene vergelijking van de ontvangsten en uitgaven van het menschelijk lichaam, de verhouding trachten te bepalen van de hoeveelheid stikstofhoudende tot de hoeveelheid stikstoflooze bestanddeelen in het omgezette voedsel, dat geschikt is bloed te worden; hij verkreeg als uitkomst 1:4, 7. Ook door andere natuuronderzoekers zijn dergelijke onderzoekingen gedaan, o.a. door Moleschott; deze verkreeg de verhouding 1:3, 8; beide verhoudingen zijn zeker te hoog voor den kinderleeftijd, want dan moet melk het hoofdvoedsel zijn, en in de melk is de verhouding ⅓. Laten we, nu we toch in het bezit zijn van de vorige tabel, eens de verhouding opmaken van eenige der voornaamste voedingsmiddelen; we kunnen er misschien nog wel wat uit leeren. Verhouding der stikstofhoudende en stikstoflooze voedingstoffen:
Indien Ge, Amice, voor U zelven uit deze lijst eenige gevolgtrekkingen wilt maken, dan moogt Ge één ding niet vergeten, nl. het watergehalte van de voedingstoffen; want misschien zoudt Ge al geneigd zijn gele wortels als geen kwaad voedingsmiddel te beschouwen, omdat de verhouding is als 1:6; houdt Ge echter rekening van de hoeveelheid water, die in de wortels aanwezig is, en niet minder dan ruim 85% bedraagt, dan zult Ge wel van die meening terug komen, daar Ge dan - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als ik het eens zoo mag uitdrukken - karrevrachten wortels zoudt moeten eten voor Ge de noodige hoeveelheid stoffen in uwe maag hadt, en dat ware waarlijk te veel geduld van één mensch gevergd! Niet enkel moet de mensch de verkregene verhouding tusschen de voedingstoffen bij zijne voeding in acht nemen, hij mag ook wel letten op de hoeveelheid, die hij gebruikt. Die hoeveelheid is te vinden uit eene bepaling van wat een arbeidend en volwassen man dagelijks verliest. Aldus is door Moleschott uit eene reeks van proefnemingen de dagelijksche behoefte van een dergelijk persoon in de gematigde luchtstreken gesteld op 3,448 Kgr. en wat de verschillende voedingstoffen betreft:
Dat de hoeveelheid voedsel overigens afhangt van geslacht, leeftijd, klimaat, jaargetijde en tal van andere invloeden meer behoeft geene nadere uiteenzetting. Voldoen de voedingstoffen in de eene of andere spijs aan de bovengestelde verhouding, dan zijn we in het hezit van een volmaakt voedingsmiddel. Ongelukkiger wijze is een enkele blik op het laatste lijstje voldoende, om U van de niet-aanwezigheid van eene dergelijke stof - melk misschien uitgezonderd - te overtuigen. Wij moeten dus om ons lichaam naar behooren te voeden een mengsel van eenige voedingsmiddelen tot spijs samenstellen, zoo dat aan de verhouding 1:4 voldaan wordt. Op den duur is geene enkele spijs geschikt om het lichaam behoorlijk te voeden, omdat het tot de vrome wenschen behoort de voedingsmiddelen in de juiste verhouding bij elkaar te voegen. Daaraan is de tegenzin toe te schrijven, welke de mensch ondervindt als hem dag aan dag dezelfde spijs wordt voorgezet; een tegenzin, die gewoonlijk dieper zit dan een verwend gehemelte, maar te zoeken is in het gevoel van het geheele lichaam, dat zich verzet tegen een voedsel, hetwelk niet in zijne behoeften voorziet. In de voeding zij dus afwisseling: ‘verandering van spijs geeft nieuwen appetijt.’ Maar niet alleen zij er afwisseling in de voedingsmiddelen zelven, ook de vorm waarin wij de voedingsmiddelen opnemen is van belang, d.w.z. het is noodig, dat de voedingsmiddelen door tal van bewerkingen - die ons in Aaltje de zuinige keukenmeid, het kookboek van Henriette Davidis en andere keuken-specialiteiten geleerd worden - in zoodanigen toestand worden gebracht, dat zij gemakkelijk oplosbaar en dus verteerbaar zijn. Deels door koken, deels door braden, en door andere keukenmiddeltjes worden de eiwitachtige en stikstoflooze stoffen, voor zoover dit mogelijk is, in gemakkelijk oplosbare vormen gebracht. Voor zoover dit mogelijk is? Ja, want bijv. niet alle stikstoflooze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stoffen kunnen oplosbaar gemaakt worden door bewerkingen, welke in de keuken geschieden. Ik heb hier voornamelijk het oog op een koolhydraat, dat in de plantenwereld veel voorkomt en dat wij ook in het begin van dit schrijven onder de stikstoflooze bestanddeelen der planten hebben opgenoemd: wij bedoelen de celstof of cellulose. Alleen door zeer lang en aanhoudend koken in water, gaat plantencelstof in eene verbinding over, die veel op de vroeger genoemde dextrine en op suiker gelijkt. Voegt men bij dit kokend water verdunde zuren, dan gaat deze omzetting sneller. Dewijl nu cellulose voorkomt in de wanden van bijna alle plantaardige cellen en in de wand van peulvruchten of in de celwanden van erwten, boonen enz., terwijl ook de wanden van nagenoeg alle vruchten die wij gebruiken, hoofdzakelijk uit cellulose bestaan, is het niet moeielijk te begrijpen, dat de cellulose der schillen van al deze vruchten in de faecaliën worden teruggevonden en dus onverteerd het lichaam zijn doorgegaan. Papier, kurk, hout, vlas enz. zijn voor den mensch onverteerbare stoffen, omdat zij nagenoeg alleen cellulose bevatten. Misschien is het niet van belang ontbloot aan de voornaamste der voedingsmiddelen eenige korte beschouwingen vast te knoopen. In het vertrouwen, dat dit U niet ongevallig is, begin ik met een voedingsmiddel waarvan ik - entre nous soit dit - nog al liefhebber ben, ik bedoel: eieren, en bepaald vogeleieren. Uit het ei ontstaat de jonge vogel met veeren, bloed en beenderen, en dus moeten in de eieren al die stoffen voorhanden zijn noodig voor den opbouw van een organisme. Daaruit volgt echter niet, dat de eiwitachtige en stikstoflooze stoffen dáár in die verhouding zijn om de verliezen, welke door het organisme geleden worden, te herstellen. Immers, indien wij al voor den bouw van een zeker huis een zeker aantal steenen behoeven alsmede eene zekere hoeveelheid hout en ijzerwerk, dan zal bij noodige reparatie niet dezelfde verhouding in acht genomen moeten worden, en zullen die bouwstoffen, welke het minst duurzaam zijn en het gemakkelijkst door den invloed van wind en weer worden aangedaan, het eerst vervangen worden. Bij onze eieren mogen wij bovendien niet vergeten, dat de verhouding van de stikstofhoudende tot de stikstoflooze, verkregen door optelling van de bestanddeelen, welke èn in het wit èn in den dooier voorkomen, nagenoeg is als 1:1, zoodat we te weinig vetten en vetvormers krijgen. Dewijl daarenboven in de eieren wel eiwit maar geen lijmstof voorkomt, die naar wij weten, het eiwit kan vervangen, is de meening, die men in 't dagelijksch leven meer dan eens hoort uiten, dat 1 ei in voedingswaarde gelijk staat met een pond (½ Kgr.) vleesch, zeer onjuist. Moleschott heeft in zijn ‘Physiologisches Skizzenbüch’ berekend, dat gemiddeld 7 eieren voldoende zijn om 250 grammen of ¼ Kgr. vleesch te vervangen. Het verschil is dus nog al groot. Men hoort zelfs dikwijls de veel stoutere meening opperen, dat 1 ei voldoende is om een mensch 24 uren te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeden! 't gelijkt er niemendal op. Eene eenvoudige berekening kan het ons aantoonen. Gemiddeld weegt een kippen-ei 60 gram, waarvan 6 voor de schaal en 54 voor den dooier en het wit. In ronde getallen zijn in dooier en eiwit samen ruim 7/10 water, 1/100 zouten, 1/10 vet en 1/10 eiwitachtige stoffen; derhalve in 54 gram zijn 5,4 gram of om een geheel getal te gebruiken, 6 grammen eiwit. Volgens de bovenstaande opgaven heeft een arbeidend volwassen mensch dagelijks 130 gr. eiwitachtige stoffen noodig: wilde hij dus zijn verlies aan eiwitachtige stoffen dekken door het gebruik van eieren, dan moet hij 130:6 = ruim 21 eieren eten: eene hoeveelheid die wel groot mag heeten: en naar wij meenen, niet door één mensch langer dan één of een paar dagen zou verdragen worden. Dit getal zou bijna 4 maal zoo groot moeten zijn om het verlies aan vetten en vetvormers te vergoeden. Hoe voedend nu eieren ook zijn mogen, laten we toch hunne voedingswaarde niet overschatten; alleen dan als eieren met andere stoffen zijn vermengd, kunnen zij geacht worden eene goede spijs te zijn; om stikstofhoudende stoffen in 't lichaam te brengen zijn zij zonder kwestie uitstekend. Als het beste voedingsmiddel in den kinderleeftijd noemden wij boven de melk, eene stof die door sommige physiologen wit bloed is genoemd omdat zij, wat chemische samenstelling aangaat, met bloed eene treffende gelijkenis heeft. Melk bestaat hoofdzakelijk uit water, waarin eene eiwitachtige stof, de caseïne of kaasstof en melksuiker zijn opgelost alsmede vele in het bloed voorkomende zouten, bijv. calciumphosphaat, keukenzout en ijzer. In die doorschijnende vloeistof (melkplasma) drijven kleine vetbolletjes - vet- of boterbolletjes - waarvan het omhulsel een dun laagje kaasstof is. Deze vetbolletjes, welke gelijkmatig in het plasma verspreid zijn en de oorzaak zijn van de ondoorschijnendheid van de melk, komen bij langdurig en rustig staan naar boven en vormen de room. Worden door voortdurend omroeren - karnen - de caseïne-omhulsels der vetbolletjes verbrijzeld, dan klontert het vet tot boterklompen samen en er blijft eene grootendeels van vet bevrijde stof over - karnemelk of botermelk geheeten - waarin de eiwithoudende stoffen alsmede de zouten enz. dus nog aanwezig zijn. Vandaar dat men aan kinderen, die wegens het vetgehalte geen zuivere melk kunnen verdragen, karnemelk als voedsel geeft. Het is U voorts bekend, Amice, dat men door middel van de zure stof of leb in de lebmaag van kalveren, de kaasstof van de melk kan doen stollen en dat aldus de kaas verkregen wordt. Ook het vliesje, dat op gekookte melk verschijnt, bestaat uit onoplosbaar geworden kaasstof; dewijl dat vliesje als het weggenomen wordt, telkens door een ander vervangen wordt, kan men op die manier het gehalte aan kaasstof van de melk zeer langzaam verminderen. Melk, boter, kaas - 't driemanschap van het bekende spel onzer kinderjaren - zijn dus drie voedingsmiddelen, die elk in hunne soort uitmuntend zijn. Bij het tweede treden de vetten, bij het laatste de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eiwitachtige lichamen het meest op den voorgrond. Overigens is het zonder moeite in te zien, dat naar den aard der dieren, de verhouding der voedingstoffen in de melk min of meer verschilt. Uit het volgende tabelletje blijkt, dat de ezelinnen-melk het meest met de moedermelk overeenkomt; tevens kan men de koemelk meer doen gelijken op moedermelk, als men ze met water verdunt en er suiker bijvoegt.
De voedzaamheid en de graad van verteerbaarheid hangen af van het gehalte aan kaasstof en vet. Hoe meer van beide stoffen aanwezig is des te meer voedend is de melk, maar ook des te moeielijker verteerbaar. Vooral de kaasstof is moeielijk te verteren. Kaas behoort dan ook wel tot de zeer goed voedende, maar ook tot de zware spijzen en is door menige zwakke maag niet te verdragen. Vette kaas, verkregen door behandeling van niet-afgeroomde melk, is natuurlijk veel voedzamer dan magere kaas, die bereid is uit afgeroomde melk. Na verloop van tijd - het rijpen - ondergaat bovendien de kaas nog veranderingen, waardoor hij nog moeielijker te verteren wordt. Die verandering bestaat daarin, dat de kaasstof voor een deel in water oplost en voor een ander deel met de boter tot vluchtige vetzuren overgaat, waardoor het aroma van sommige kaassoorten verkregen wordt. Die vetzuren ontstaan ook door de omzetting van de melksuiker in melkzuur, waarbij dan koolzuur en boterzuur gevormd wordt. Aan de wording van koolzuur en ook gewoonlijk van waterstofgas, hebben wij de blazen te danken, die in dergelijke rijpe, vette kaas aanwezig zijn; de blazen ontbreken bij sterk gezouten kaas, omdat het keukenzout de omzetting van melksuiker belet. Ik zou hier nog bij kunnen voegen, Amice, een overzicht van de samenstelling van Limburger kaas, Edammer kaas, Goudsche kaas, Leidsche kaas enz. en indien ge liefhebber zijt van buitenlandsche kaassoorten: van Gruyère kaas, van kaas van Brie- en van Roquefort en van een stuk of wat soorten meer; maar ik vrees, dat Ge reeds genoeg hebt aan de vorige tabellen. Gaarne zou ik nu het vleesch besproken hebben, alsmede boonen, erwten, aardappelen, koffie, thee, bier, wijn enz., maar mijn brief zou dan te lang zijn geworden. Daarom voor heden genoeg, en een volgenden keer de rest. Geloof mij na groeten Arnhem, Januari 1876. tt. max van edijck. |
|