De Tijdspiegel. Jaargang 33
(1876)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijRachel, door Cath. F. van Rees.I.Rachel!.... Schallend heeft de faam dezen naam uitgebazuind, die door de echo's weerkaatst, de aandacht van geheel Europa trok. Menschendrommen zijn toegesneld, verdrongen hebben ze zich naar den kunsttempel waar de nieuwe ster was verrezen, en zich verbaasd over haren schitterenden glans. Groot is de kracht van het genie, overweldigend uitte het zich in Rachel. Geen kunstenaar, die de menschheid meer aan zijne muze | |
[pagina 163]
| |
boeide, dan Rachel vermocht door de toovermacht harer verschijning en de tooverkracht van haar orgaan. Nimmer heeft het luchtruim zoo hevig getrild, de wanden zoo dreigend gesidderd, onder de toejuiching eener van geestdrift opgewondene menigte, dan waar Rachel hare muze diende. Voor een enkel woord van hare lippen stortte men goud, voor een enkelen blik uit hare machtige oogen doorvloog men de afstanden, en toch keerde geen enkele teleurgesteld van haar terug. Allen heeft zij aan haar zegekar verbonden, allen medegesleept door haar genie, allen overweldigd door hare kunst! Kan zulk eene sterven? De ster is ondergegaan, maar de glans, die er van afstraalde werd opgevangen door den genius der geschiedenis en jubelend wijst deze op de vroeg gestorvene koninginne der Tragedie, - Rachel!
De zon droogt het morsig plaveisel en verguldt de hooge tinnen der wereldstad. Van voetgangers wemelt het op de boulevards, onafgebroken rollen fiacres en équipages de straten langs. Restaurants en cafés vullen zich. Orgeldraaiers en straatmuzikanten in soorten dreunen er hunne valsche muziek. Alles wat wind en regen dagen lang van de straten en wegen verjoeg, praal en armoede, schoonheid en afzichtelijkheid, ernst en scherts, treedt weder in het zonnelicht te voorschijn en krioelt daar harmonisch door elkander in zijne treffende disharmonie. Voor een der cafés nabij de Champs Elisées, zitten twee Parijzenaars in levendig gesprek. De oudste, een man van leeftijd, luistert met blijkbaar ongeduld naar den woordenvloed van zijn overbuurman en schudt nu en dan verdrietig het hoofd. Deze man is M. Andrieux, de dichter van de ‘Junius Brutus,’ een tragedie, die eenigen tijd geleden (1830), zeer onverschillig door de Parijzenaars was opgenomen en hen volkomen van de Tragedie had genezen. De persoon met wien hij redetwist en die zich als stichter eener koninklijke academie voor religieuse muziek een naam heeft gemaakt, is Etienne Choron. - En dus beweer ik, vervolgt de laatste met een klinkenden handslag op zijn knie, - dat er eerst weder een Talma moet opstaan, om het gulden tijdperk der Tragedie in herinnering te brengen, tot zoolang blijft ze dood en zal men haar te vergeefs trachten op te wekken. Uw Brutus kan het getuigen! - Ja, ja, dat kan hij! - antwoordt de andere grimmig, - het Drama heeft het tooneel veroverd en de laatste poging, om het weder tot hare classieke grootheid op te voeren, is mislukt. - Wat is natuurlijker? - herneemt Choron, - het Drama kan bevredigen, omdat het niet boven de kracht gaat van onze tooneelisten. De Hernani door mejuffrouw Mars, de welsprekende Dorval in Marion Delorme, Frédérick Lemaître in Ruy Blas, ziet ge, meer verlangt men | |
[pagina 164]
| |
tegenwoordig niet, omdat het tegenwoordige niets anders kan geven en toch juist zooveel aandoening, belangstelling en nieuwsgierigheid wekt, als noodig is om van den avond te genieten. En indien er al zijn, die, even als gij, de helden der oudheid met hunne purperen mantels en stalen harnassen op het tooneel terugwenschen, is 't hun toch onmogelijk die in 't leven terug te roepen en amuseert men zich intusschen met 't geen de tijd oplevert, aan wien mevrouw Volnys hare lauweren dankt. Ah! daar bedreigt ons weder een nachtegalenzang! Voorbij, dames, voorbij! Lachend tast Choron in zijn vestzakje, maar zijn hand blijft steken. Twee armoedig gekleede kinderen van elf en twaaf jaren zijn voor het tafeltje der beide heeren blijven staan en heffen, ondanks Choron's afwijzing, hun lied aan. De welluidende stem der jongste, de gloed in hare donkere oogen, de uitdrukking van haar beweeglijk gezicht en een zeker iets in haar geheele wezen, dat volkomen in tegenstelling is met de lompen waarin haar tenger figuurtje gehuld is, hebben den muziekdirecteur bijzonder getroffen. - Hoe heet gij, kleine? - vraagt hij zoodra ze haar lied geëindigd hebben. - Ik heet Rachel, mijnheer! - Rachel? Dat klinkt te oud-testamentisch; natuurlijk een Jodin? - Ja, mijnheer, maar ik heet ook Elizabeth. - Ei, daar zou men Eliza van kunnen maken. Loop maar vooruit en wijs mij uw woning. Ik wil met uwe ouders spreken. Hij reikt den verbaasden Andrieux de hand tot afscheid en stapt de kinderen achterna. - Zou hij een prima donna in die lompen zoeken? - vraagt de dichter zich af en staart hem glimlachend na. Werkelijk meent Choron een muzikaal talent ontdekt te hebben. Reeds den volgenden dag bezoekt de kleine Rachel, nu Eliza genoemd, zijne klasse, maar als hij na verloop van vier maanden bemerkt, dat haar orgaan beter past voor de declamatie dan voor den zang, draagt hij haar aan de zorg op van Pagnon Saint-Aulaire, die haar voor de Tragedie en de Comedie opleidt. Met Rachel's opvoeding is het slecht gesteld. Maar zelden ging de kunst zoo grillig te werk, als toen ze haren stempel drukte op het jodenkind uit de laagste volksklasse, de tweede spruit van Esther Haya en Felix den marskramer. In een ellendige herberg te Munf, een klein dorpje op de Zwitsersche grenzen van het kanton Aargau, had de geboorte plaats van het kind, dat de wereld zou vervullen met haren roemGa naar voetnoot(*). Zij ontving den naam Elizabeth Rachel, en de ouders gaven zich de moeite niet om haar op eenig geboorteregister te laten inschrijven, maar reisden verder met | |
[pagina 165]
| |
pak en zak, van dorp tot dorp, van stad tot stad, zonder ooit genoeg te verdienen om hunne armoede te boven te komen. Rachel's kinderjaren waren dus bitter. Niets werd haar geleerd dan bedelen langs de huizen die men voorbijkwam, geen hooger doel haar voorgehouden, dan hare ouders door deze min-vereerende broodwinning zooveel mogelijk te ondersteunen, en dat haar dit niet op de zachtste wijze aan het verstand werd gebracht, laat zich denken. Tien jaren lang sleepte men haar mede door Zwitserland en Duitschland, van de eene kermis en jaarmarkt naar de andere, en altijd even erbarmelijk gevoed als gekleed, altijd gebrek lijdend. Esther Haya was een van die volhardende onvermoeide naturen, die zich nooit door tegenspoed laten ontmoedigen. Ze overreedde haren man om zich te Lyon te vestigen, waar hun handel mogelijk beter zou gelukken. Dit geschiedde en terwijl nu vrouw Felix zich met het koopen en verkoopen van oude snuisterijen bezig hield, haar man eenige Duitsche lessen gaf, werden Sara en Rachel met hare guitare naar de cafés gezonden, waar ze door onbeschaamd aanhouden, het publiek eenige sous afpersten. In 1830 verhuisde dit gezin naar de groote wereldstad, weinig vermoedende welke toekomst het daar wachtte. Toen Rachel bij Pagnon Saint-Aulaire kwam, kon ze nauwelijks lezen. De oude professor beijverde zich de groote leemten in hare opvoeding aan te vullen en tevens haar talent zooveel mogelijk te ontwikkelen. Dat zij voor de Tragedie geschapen was, werd hem met iederen dag duidelijker. De Hermione, Iphigénie en Maria Stuart werden bestudeerd en de titelrollen boven verwachting wedergegeven; toch voelde Rachel meer neiging voor de heldinnen van Molière. Nog onbewust van hare roeping, zou ze gaarne de Hermione hebben opgeofferd aan de Dorine (Tartufe), de Iphigénie aan de Philaminte (Femmes savantes) en de Marie Stuart aan de Lisette (Folies amoureuses). Niet zelden geraakte ze hierover in strijd met haren onderwijzer, en wie in 't eind de zegepraal zou behalen, moest de tijd leeren, want niet voordat de ervaring met hare ijzeren roede de weerbarstige Rachel voor hare afdwaling had gekastijd, zou hare ster opgaan. | |
II.Niets boezemt den Parijzenaar meer belangstelling in dan zijne theaters. Ze vervullen een groote plaats in zijne gedachten en gesprekken en ontrooven hem gewoonlijk zijne avonden. De voorbijgangers van het Théâtre-Français vergeten dan ook nooit een vluchtigen blik te werpen op het groote theaterbiljet naast de ingangdeuren. Onder het lezend publiek bevindt zich heden een jong meisje. Volgt men de richting van haren donkeren, beschroomden blik, dan blijkt het echter dat hare aandacht minder het aanplakbiljet dan het fraaie gebouw geldt. Lang staat ze daar te peinzen. Ze ziet er te alledaagsch, te onaan- | |
[pagina 166]
| |
zienlijk uit om opgemerkt te worden en is zelve te diep in hare droomerijen verzonken, om hare af- en toeloopende omgeving eenige aandacht te schenken. Langzamerhand verven zich hare bleeke wangen met een fraai blosje en richt ze fier het hoofd op. Er moet iets grootsch in haar omgaan, iets zegepralends, dat zich aan hare houding en hare sterk sprekende trekken mededeelt. Nu wijkt ze terug, strekt met een onbeschrijfelijke uitdrukking hare hand naar het gebouw uit, glimlacht trotsch en ijlt voort. Mijnheer Védel, kassier van het Théâtre-Français, zit in zijn bureau. Het geluid eener aangrijpende diepe vrouwenstem doet hem opzien. - Is u mijnheer Védel? De aangesprokene knikt bevestigend en neemt nieuwsgierig zijn jeugdige bezoekster op. - Ik kom met het verzoek of u mij vanavond eens wilt komen hooren, - vervolgt ze, - ik ben een élève van Saint-Aulaire. - Zult ge debuteeren in de Salle Molière? - Ja, mijnheer. - En waarin zult ge optreden? - In de Philosophe marié. - Is dat alles? - Ik zal beginnen met de rol van Hermione, maar daar deug ik niet voor. Kom dus liever voor het andere stuk. - Goed; ik zal komen. De bezoekster gaat heen. Met belangstelling staart Védel haar na. - In dat bleeke gezichtje steekt iets meer dan alledaagschheid! - mompelt hij. - Welke oogen!... Ik wil haar gaan zien. Wie weet! wie weet!... Intusschen ijlt de bezoekster de straten door. Voor een café staat ze stil. Een onaanzienlijk man treedt er uit te voorschijn. - Zal hij je schatten, Rachel? - vraagt hij en stapt met haar voort. - Mijnheer wil komen, vader. - Zou 't iets geven? Slappe negotie, kind! zorg en druk, geld, geld! bezorg ons geld! - Ik zal mijn best doen, vader, maar als er geen engagement op volgt.... - Geen engagement? Heb je niets geleerd? Heb ik vier jaren hoegenaamd geen voordeel van je getrokken voor niets? Dat zou me kwaad bloed zetten, Rachel! ik ben een arm man, een ongelukkig man, en op Rachel, mijn trots, mijn oogappel, had ik gehoopt! - Vader, ik zeg u dat ik mijn best zal doen! - herhaalt de dochter met een ongeduldige hoofdbeweging. - 't Zou hard zijn, alweder een mislukte speculatie! - vervolgt vader Felix op denzelfden jammertoon. - 't Lot drukt zwaar op mij, vijf onverzorgde kinderen, Sarah, Rachel, Rébecca, Dinah en Raphaël. | |
[pagina 167]
| |
God! God! Hoe breng ik die groot zonder geld. De kleerennegotie geeft geen droog brood, en Rachel, die in vier jaren geen cent heeft ingebracht, nog al geen engagement!... Terwijl haar vader dus voortjammert, vliegt er een donkere schaduw over het gelaat zijner dochter en knijpt ze de fijne lippen vast op elkander. Nog heeft de arme Rachel niet met hare bittere kinderjaren gebroken! Zoodra het theateruur slaat, begeeft Védel zich naar de Salle Molière, die Saint-Aulaire gehuurd had voor het début zijner élèves. Reeds heeft men daar een begin gemaakt met de Andromaque. Welk een indruk de jeugdige Hermione op hem maakt, blijkt uit den spoed, waarmede hij na het tweede bedrijf de zaal verlaat, een fiacre aanroept en zich pijlsnel naar de Rue Richelieu laat rijden, vanwaar hij met Jouslin, den directeur van het Théâtre-Français, terugkeert. Bij het tweede bedrijf mist Rachel den toehoorder op wiens toejuiching ze hare hope heeft gebouwd. Dat ontzet haar niet weinig, zij maakt er uit op dat Védel haar zijne aandacht niet waardig keurt. - Let nu eens op dit vijftienjarig jodinnetje! - fluistert Védel den theaterdirecteur toe, als ze bij het begin van het derde bedrijf de Salle Molière binnentreden. Verbaasd staart Jouslin naar het tengere wezen met hare gloeiende oogen en machtige mimiek, wier zielvol spel en heerlijk orgaan de gevoelssnaren reeds in beweging brengen. - Met zóóveel juistheid en bewonderingswaardige stembuiging, hoorde ik nog nimmer declameeren! - roept hij opgetogen. - Laat ons dat Jodinnetje ons compliment gaan maken. - Neen, zien we haar eerst in haar soubrettenrol! - zegt Védel. Zoodra echter de indrukwekkende Hermione van daareven in de Philosophe marié optreedt, verlaat Jouslin ijlings zijne plaats, zoekt Saint-Aulaire achter de coulissen op en roept hem grimmig toe: - Saint-Aulaire, scheelt het u in 't hoofd? - Waarom? - vraagt deze lachend. - Wilt ge dat wonderkind bederven met uwe onbeteekenende rollen? - Ik kan er niets aan doen, ze wil die spelen; op dat punt is niet met haar te redeneeren. - Roep dan mevrouw Felix met hare roede te hulp! Die kleine is nog jong genoeg om er mede getuchtigd te worden! - zegt Jouslin, - zal men lijdelijk toezien dat ze haar groot talent verwaarloost? Kom, - voegt hij er lachend bij, - breng dat koppige ding maar eens bij mij, ik zal wel een middel vinden om haar handelbaarder te maken! Spoedig verschijnt Rachel, en ziet beurtelings haar onderwijzer en Jouslin angstig vragend aan. - Als ik u toegang tot het conservatoire verschaf, mijn kind! - | |
[pagina 168]
| |
dus begint de theaterdirecteur vriendelijk, wilt ge mij dan iets beloven? - O jawel, mijnheer! - antwoordt de débutante zacht. - De eerste vraag is of ge gaarne op het conservatoire wilt komen? - Niets liever dan dat. - Zoo, nu, dat kan geschieden, mits ge geene andere rollen meer op u neemt, dan die u worden opgedragen. Stemt ge daarin toe? Rachel zwijgt, ze aarzelt. - Beloof niets, voordat ge het vaste plan hebt om uwe belofte te houden, kindlief! - herneemt Jouslin, - want zijt ge eenmaal op het conservatoire, dan hebt ge met den minister en mij te maken en die verstaan geen scherts. - Ik zal u gehoorzamen, - antwoordt Rachel op vasten toon. - Dan bezorg ik u morgen op het conservatoire, - zegt Jouslin, - en beloof ik mij een gunstig gevolg van onze kennismaking. Met een vriendelijk hoofdknikje wordt de gelukkige Rachel ontslagen. Dien avond jammert de oude Felix niet. Den volgenden dag wordt Rachel, door Jouslin's bemiddeling in de klasse van Michelot toegelaten. Meer kan Jouslin niet voor haar doen. Niet lang daarna wordt hij van zijne betrekking ontslagen en Védel in zijne plaats benoemd tot Directeur van het Théâtre-Français. Onaangenaamheden met zijne begunstigers zijn echter oorzaak, dat hij de jeugdige débutante uit de Salle Molière geheel vergeet, en vader Felix, die met iederen dag ongeduldiger uitziet naar de winsten die zij af moet werpen, begint opnieuw te jammeren. Inmiddels studeert Rachel ijverig voort onder Michelot's leiding. Op een dag vervult ze de rol van Ériphile. Poirson, Directeur van het Théâtre-Gymnase, woont toevallig de voorstelling bij en besluit onmiddellijk deze Ériphile van de Salle Chantereine aan zijn tooneel te verbinden. Sinds eenigen tijd trekken de Vaudevilles van Scribe maar weinig publiek, door Rachel hoopt hij het tekort te dekken, dat hem bedreigt. Hij ontbiedt haar bij zich. - Wat wilt ge verdienen, juffrouw? - vraagt hij, als ze met haren vader bij hem binnentreedt. De jonge kunstenares, die op deze vraag niet voorbereid was, ziet haren vader aan. - We zijn twee duizend frank waard! - antwoordt Felix haastig. Poirson glimlacht. - Ik geef u drie duizend en ieder jaar duizend meer als uwe dochter 't geluk mocht hebben van te réusseeren. De geldzuchtige Jood, die veeleer verwachtte dat men hem zou afdingen, verwijt zich dat hij niet meer eischte. - Neemt ge mijn voorstel aan, ja of neen? - vraagt Poirson ongeduldig. - Gaarne, ik verbind mij dadelijk! - roept Felix. | |
[pagina 169]
| |
Het contract wordt opgemaakt en onderteekend, een nieuw drama besteld voor de nieuwe actrice, de pers in beweging gebracht om haren lof te vermelden, en drie weken later (Mei 1837) de eerste voorstelling aangekondigd van de Vendéenne, drama in twee bedrijven van Paul Duport, en het eerste optreden van Rachel Felix. 't Is maar al te waar, dat het publiek geen oordeel kan vellen over het jong talent. Vol nieuwsgierige belangstelling ging het naar het Théâtre-Gymnase, de wieg van Scribe en mevrouw Volnys, schouderophalend keert het er uit terug. Het stuk, niet slechter dan andere drama's, die met genoegen gezien werden, was niet van Scribe, en de rol van Geneviève niet schitterend genoeg om er een groot talent achter te zoeken. Toch keerden twee personen zeer tevreden van de Vendéenne terug. - Welk een goddelijk orgaan heeft die kleine Felix! - zegt de een, - en welk een uitdrukking kreeg haar gezicht bij hare declamatie: Je croyais encor l'invoquer;
Vers moi soudain elle 's avance,
Et du doigt semble m'indiquer
Une ville inconnue immense....
Un seul mot rompit le silence;
‘Paris!’ et puis elle ajouta,
Comme en réponse à ma prière:
‘Vas-y seule, à pied... car c'est là
Que tu pourras sauver ton père!’
- In die Geneviève schuilt een groote tragedienne, Janin, let maar eens op! - Ik denk het ook! - antwoordt de ander, - maar wij zullen er Parijs op moeten voorbereiden, voordat ze onnadenkend als altijd, dit talent meedoogenloos in haar slijk verstikt. Den volgenden dag leest men een vleiende beoordeeling van de Vendéenne in een der couranten, die met een loftuiting op Rachel besluit.
‘L'Auteur ne voulait pas seulement faire un drame, il voulait encore produire un enfant nouveau-né dans la Tragédie, une petite fille de quinze ans à peine, nommée Rachel. Cette enfant, grâce au ciel! n'est pas un phénomène; elle ne fera jamais crier au prodige. Mademoiselle Rachel joue avec beaucoup d'âme, de coeur, d'esprit et très peu d'habilité; elle a naturellement le sentiment du drame qu'on lui confie, et pour le comprendre, son intelligence lui suffit. Elle n'a besoin des leçons et des conseils de personne. Nul effort, nulle exagération; point de cris, point de gestes; une grande sobriété dans tous les mouvements de son corps et de son visage; rien qui ressemble à la coquetterie, au contraire, quelque chose de brusque et de hardi, de sauvage même dans le geste, dans la démarche et dans le regard; voilà Rachel. Cette enfant, qui a déjà la conscience de la | |
[pagina 170]
| |
vérité dans l'art, s'habille avec une scrupuleuse fidélité de costume, sa voix est rauque et voilée comme la voix d'un enfant, son pied est comme sa main, peu formé encore. Elle n'est pas jolie mais elle plaît; en un mot, il y a un grand avenir dans ce jeune talent, et déjà il y a (pour le présent) beaucoup de larmes, d'intérêt et d'émotion.’
Over deze critiek wordt niet weinig gespot. Men vraagt den recensent of hij een nieuwe ontdekking deed? Of hij mej. Contat, mej. Duchesnois of mevr. Perrin heeft wedergevonden en lacht hem uit. Het publiek laat zich niet tot Rachel bekeeren, en Poirson, die zich gouden bergen van de Vendéenne beloofde, ziet zich weldra genoodzaakt dit drama van het Répertoire te schrappen en der nieuwelinge slechts onbeduidende rollen toe te vertrouwen. Niet gelukkiger loopt haar tweede début als Suzette in de Mariage de raison af. In die rol heeft men Léontine bewierookt, en eene vergelijking met deze Parijsche gunstelinge is Rachel niet voordeelig. Ze begint te begrijpen, wat Saint-Aulaire en Jouslin haar voorspelden; niet in het Drama ligt hare kracht, maar in de Tragedie, en het contract verbindt haar aan de Gymnase, waar ze zich dagelijks meer misplaatst en vernederd voelt. Troosteloos keert ze er op een avond van terug, ze voelt zich mat en lusteloos. Een hevige koorts tast haar aan. Haar leven is in gevaar. Een onuitsprekelijke angst bekruipt hare ouders. Zal ze sterven en met haar de hoop op groot gewin? Neen, goddank, ze herleeft, ze zal de goudbron worden, waaruit hare familie zoo gretig verlangt te putten. Op een winteravond ligt Rachel, omringd van de haren, op de sofa. Buiten loeit de wind onheilspellend, woest beukt hij tegen de vensters, fluitend blaast hij door de reten der deuren. Rachel luistert er naar. Onophoudelijk verandert haar zielvol gelaat van uitdrukking. Daar plotseling doet zij hare omgeving sidderen, want aangrijpend klinkt hare stem:
Une ville inconnue immense
Paris...........
Vas-y seule... à pied... car c'est là
Que tu pourras sauver ton père!
Snikkend drukt ze de handen voor het gezicht. 't Was een pijnlijke, zeer pijnlijke herinnering aan de Vendéenne. Felix buigt zich naar haar toe. - Rachel! - fluistert hij met tintelende oogen. - Beloof mij dat ge uwe tranen met rollen gouds zult laten betalen, als uw roem gevestigd is. De dochter drukt hem zacht de hand. Het verbond is gesloten en het genie zal ontheiligd worden door grenzenlooze hebzucht. Maar nòg is het de kunst die zegepraalt. | |
[pagina 171]
| |
Nauwelijks is Rachel hersteld, of ze staat weder voor het Théâtre-Français. Daarheen dringt haar een onwederstaanbare macht. Daar is haar weg, haar toekomst, ze voelt het. Weder klopt ze bij Védel aan, maar hij houdt zijn deur voor haar gesloten, zelfs haar brief laat hij onbeantwoord. Nu smeekt ze Michelot om zijne voorspraak bij Védel; maar deze, die nimmer veel vertrouwen heeft gesteld in haar talent, wijst haar koel af. Half wanhopig komt ze bij Provost, den eersten komiek van het Théâtre-Français, hij neemt haar van 't hoofd tot de voeten op; verklaart, dat ze geen houding heeft voor het tooneel en maar liever bouquetten moet verkoopen op de boulevards. Gekrenkt maar niet ontmoedigd klampt ze eindelijk Samson aan. - Help mij! - roept ze handenwringend. - Worden wil ik wat ik kan, en iedereen wijst mij af. Hare sonore stem oefent den gewonen aangrijpenden invloed uit. - Hemel! Indien ik eens zulk een orgaan had! - roept Samson - Wonderen zou ik er mede verrichten! - Deel dan van uw genie aan mijne stem mede! - bidt Rachel, - ook ik voel mijne kracht! Samson is overwonnen. Hij trekt zich het lot der smeekelinge aan en, oneindig volgzamer dan vroeger bij Saint-Aulaire het geval was, voegt ze zich naar zijn onderricht, laat hare Soubrettenrollen geheel varen, en legt zich uitsluitend toe op de Tragedie. Na verloop van eenige maanden acht men haar bevoegd om in het Théâtre-Français op te treden. Védel biedt haar voor het eerste jaar vier duizend frank. Poirson laat zich gemakkelijk overhalen om zijn contract met haar te vernietigen, en de voorbijgangers van het Théâtre-Français lezen voor het eerst op het groote theaterbiljet naast de ingangdeuren, den naam, die de Racine's en Corneille's uit hun tijdelijke rust zal opwekken en met frissche lauwren kronen! | |
III.'t Is avond, het weder drukkend. Tusschen de menigte op de boulevards beweegt zich een persoonGa naar voetnoot(*), die nu en dan stilstaat en met kennelijk welgevallen de beweging om zich heen gadeslaat. Hij schijnt het zeer warm te hebben, want meermalen neemt hij zijn hoed af, haalt zijn zakdoek uit den zak en veegt er zijn klam voorhoofd mede af. De lichten worden aangestoken, de drentelaar haalt zijn horologie voor den dag, knikt tevreden en slaat den weg in naar het Théâtre-Français. - Ha, Janin! Komt ge zoo bijtijds van het warme Zuiden, om u door de Parijsche zon nog eens over te laten blakeren? - klinkt het achter hem. Verheugd keert de aangesprokene zich om en strekt de beide handen naar zijn begroeter uit. | |
[pagina 172]
| |
- Véron! roept hij, - kon 't beter treffen! Ik kom vanmorgen hier aan, laat mij oogenblikkelijk naar het Bois de Boulogne rijden en vind er.... - Niemand! - valt de andere in, - zijt gij een Parijzenaar en kunt vergeten, dat de uitgevlogene vogels eerst van de badplaatsen terugkeeren, als hier de zon heeft uitgebrand? Welk een hitte! En nu laten we ons nog wat stoven in het Théâtre-Français, niet waar? - Natuurlijk; ik zou niet rustig slapen, verzuimde ik den eersten avond van mijne aankomst dezen ouden vriend! - antwoordt Janin lachend. - Hebt ge het theaterbiljet gelezen? - Neen. - Wijd er dan eerst een blik aan. De beide heeren blijven voor den ingang van het gebouw staan. - De Horaces en... Rachel Felix? Véron, is dat niet de débutante van den vorigen winter in het Théâtre-Gymnase? - Ja, en die zoo leelijk viel alsof ze beneden critiek was, ofschoon toch onze vleiende beoordeeling geheel anders luidde. - En.... - Oordeel zelf; 't is negen uur, als we nog een kijkje van haar willen nemen, wordt het tijd. De recensenten treden het gebouw binnen. In de zaal vinden ze de meeste plaatsen onbezet, maar het parterre ademloos in de beschouwing verdiept van de jeugdige Rachel. Ook Janin en Véron voelen oogenblikkelijk den diepen indruk dezer buitengewone verschijning, die zonder schoon te zijn, door hare houding, blik en stem, als om strijd schokt, ontroert, verbaast en betoovert. Reeds heeft zij het parterre overwonnen, het hangt aan haar lippen, het juicht haar toe. - Dat is de Tragedie! roept Janin opgetogen. Zijn stem klinkt door tot op het tooneel. Bonzend klopt Rachel het hart. Onstuimig beweegt zich haar boezem. Die stem is van een vereerder van Talma, den grooten Talma, wiens naam nog op aller lippen zweeft. Nu eerst weet ze wat ze waard is, en als ze weder optreedt, is het in 't volle besef harer kracht en stort ze hare gansche ziel uit in haar spel en in haar onvergelijkelijk orgaan. - Dat is de Tragedie! - herhaalt Janin diep ademhalend. - Bij den grooten Talma heb ik het niet duidelijker gevoeld dan bij deze kinderlijke Rachel. Zwijgend volgt Véron hem naar buiten. - We zijn er ver van afgedwaald! - vervolgt Janin, terwijl hij onwillekeurig zijne schreden richt naar den tuin van het Palais-Royal - Frédérick Lemaître heeft Talma doen vergeten, de laatste onzer tragédiennes, mej. Duchesnois, is door de boeiende en welsprekende mevr. Dorval in het niet verzonken; maar deze kleine Rachel heeft beiden weder bij mij in herinnering gebracht, ze zal de oude kunst doen | |
[pagina 173]
| |
herleven en zich daardoor een eereplaats veroveren in de geschiedenis der kunst! 't Is een ster, die door haren schitterenden glans het heldere schijnsel van het Drama zal verduisteren. - Gelooft gij dat werkelijk? - vraagt Véron. - Bedenk eens, hoe gaarne onze tijd zich laat beschijnen door het verblindend licht van een Victor Hugo. Hoeveel genoegen men schept in de phantasie van Alexander Dumas, in de vindingrijkheid van Frédérik Soulié, in de proeven van Alfred de Vigny, in de treffende treurdichten van Casimir Delavigne en in de Vaudevilles van Scribe. Ons tegenwoordig geslacht is moeder en dochter tevens van deze schitterende letterkunde en, mij dunkt, ze zal aan haar moeder- en geboorterecht vasthouden. - Onmogelijk! antwoordt Janin, - het genie zal haar tot de Tragedie terugbrengen en de oude kunst zal zegevieren boven de hedendaagsche, hoe sierlijk, hoe bevallig, hoe onderhoudend ook. Ik denk dat het recht is, en daarom vaarwel, helden van den dag! - glimlachend neemt hij den hoed af, - uit pieteit voor de classieken en hunne geniale vertolkers zijn we verplicht u af te vallen. Herleve de Tragedie door Rachel! Janin en Véron drukten elkander de hand en vervolgen ieder hun weg. Twee dagen later leest men in het Journal des Débats een zeer opgewonden critiek over Rachel Felix in de HoracesGa naar voetnoot(*). Deze recensie | |
[pagina 174]
| |
maakt veel opgang maar weinig geloovigen. Weder bespot men Janin, weder lacht men hem uit. Hij laat er zich niet door afschrikken, Rachel evenmin. Ze heeft nu een machtigen steun, die voortdurend kolommen over haar vult. Onwillekeurig begint men haar meer opmerkzaamheid te wijden, het Théâtre-Français wordt drukker bezocht. Nog aarzelt men om der kunstenares de waarde toe te kennen, die de pers van haar opgeeft, maar reeds begint men over haar te fluisteren, reeds voegt de eene buurman den ander toe: ‘herinnert ge u mej. Duchesnois en de vroeg verlorene mej. Maillard? Die kleine heeft dezelfde oogen!...’ En als nu ook de uitgevlogen vogels, zooals Véron zich uitdrukte, weder naar hunne Parijsche nesten terug vliegen en het Théâtre-Français als hun ouden vriend komen begroeten, wordt het gefluister tot een rumoer en beginnen de ontvangsten aanmerkelijk te stijgen. In October vloeien er 100,000 frank in de theaterkas. Geen wonder dat de belanghebbenden zich verontrusten over de toekomstige eischen van Rachel. ‘Zij verrijkt ons om ons later des te beter te kunnen ruïneeren,’ heet het en waarlijk, aan de aanmoediging harer familie ontbreekt het der tragédienne niet om dit plan te vormen. In zes maanden tijds is ze in verschillende rollen opgetreden. De Camille (Horaces), de Émilie (Cinna), de Hermione (Andromaque), de Aménaïde (Tancrède), de Ériphile (Iphigénie) en de Monime (Mithridate). Nu laat Védel haar de rol van Roxane instudeeren en met ongeduldig verlangen ziet men dus de opvoering van de Bajazet te gemoet. De dagbladschrijvers oordeelen echter de rol van Roxane niet geschikt voor Rachel en beijveren zich om er tegen te schrijven. Janin vooral, die er zich niet weinig op laat voorstaan, dat hij den roem van Rachel heeft helpen vestigen, verzet er zich met kracht tegen. Maar Rachel is reeds zijn steun ontgroeid en blijft op raad van Védel, in haar voornemen volharden. Geërgerd zoekt Janin haar op. - Als gij de Roxane speelt, zal ik u vernietigen! - roept hij dreigend. - Ik zal over u zegevieren! - antwoordt Rachel glimlachend, - die voldoening ben ik u verschuldigd. Op den 13den November staat de Bajazet aangekondigd. De tegenpartij verzamelt zich in het parterre, vastbesloten om de halsstarrige kunstenares te doen vallen. Ze zorgen er voor dat hun ontevreden gemompel tot de eerste rangen doorklinkt. - Welk een dwaasheid van Védel om haar de Roxane te laten spelen! | |
[pagina 175]
| |
- Hij schijnt zijn verstand verloren te hebben. Ze moet er afschuwelijk in zijn! - Bespottelijk! - Ik denk, dat ze niet het minste succès zal hebben! - Succès? Men zal haar siffleeren? - Denkt ge waarlijk? - Ik ben er zeker van. Ze kan niet bevallen. Rachel treedt op. Doodelijke stilte en een gesmoord spotachtig lachen ontvangen haar. Ze verbleekt, daarop had ze niet gerekend. Het parterre was haar altijd wel gezind, zou het haar verlaten hebben? Een min vleiend gemompel trekt haar gehoor, ze wordt verlegen, verliest hare zelfbeheersching en speelt slecht. De tegenpartij zegeviert. Rachel heeft niet het minste succès, zelfs beleedigt men haar door een hoonend siffleeren. - Wat heb ik u voorspeld? - zegt Janin als zij den anderen morgen geheel verslagen bij hem binnentreedt. - Gevallen met uwe Roxane! Uw verdiende loon! - Gevallen door u! - antwoordt Rachel droevig, - uwe wapenen zijn oneerlijk. Laat uwe huurlingen zwijgen en ik zal beter spelen. - Hemel, wilt ge dan nòg niet naar goeden raad luisteren? Ik herhaal u dat ge als Roxane altijd beneden nul zult zijn. Stel toch vertrouwen in een man van kennis en ondervinding! - Ik vertrouw u als ge mij niet tegenwerkt! - herneemt Rachel met haar aantrekkelijken glimlach. - Nu we van opinie verschillen, moet ge grootmoedig zijn tegen uwe beschermelinge en hare beoordeeling alléén aan het publiek overlaten. Wilt ge dat? - Nooit! - roept Janin, terwijl hij zich ongeduldig van haar afwendt. - Zoolang gij de Roxane speelt, verklaar ik u den oorlog, dat is mijn laatste woord! Deze barsche onredelijke afwijzing verandert plotseling de vreesachtige, schuchtere smeekelinge in de koninginne van het tooneel. Fier richt ze het hoofd op, trotsch fonkelt haar blik en met een onuitsprekelijke majesteit in hare houding en handbeweging zegt ze op haar diepen, indrukwekkenden toon: - Mijnheer, ik zal u trotseeren en.... overwinnen! Verrast staart Janin haar na. Is dat hetzelfde teedere kind van daareven? - Braaf zoo, Hermione! - mompelt hij met een glimlach. - Machtig groot zijt ge, daarin heb ik mij toch niet vergist! Maar dat uwe koninklijke majesteit reeds boven de critiek zou verheven zijn, daarin, lief kind, zal ik mij toch wel niet bedriegen! Geen Roxane dus en baat de eerste les niet, dan nog een tweede! De tweede les ontvangt echter Janin. Bij de wederopvoering van de Bajazet, laat het publiek zich door het gemompel en gelach der tegenpartij niet meer in de war brengen. Rachel, nu op alles voorbereid, | |
[pagina 176]
| |
en even vastbesloten om over Janin te zegevieren, als deze om haar nogmaals te vernederen, toont weder het vroegere zelfvertrouwen, de vroegere zekerheid en overrompelt hierdoor het neutrale publiek. De tweede voorstelling is een triomf, naar de derde loopt men storm en de vierde brengt 6000 frank op. De journalisten met Janin aan het hoofd, lijden een gevoelige nederlaag. Rachel wordt met bouquetten overladen en herhaaldelijk teruggeroepen. In hare opgetogenheid gaat ze met deze bouquetten naar Provost, den comiek, die haar naar de boulevards had verwezen. - Mijnheer, - zegt ze lachend - zoudt ge mij nu die bouquetten willen afkoopen? Dan behoef ik er niet verder mede rond te loopen, zooals ge mij hebt aangeraden! - Ondeugd! - roept de geestige Provost, - kom, reik mij de hand. Ik was een valsch profeet, maar ge hebt u grootmoedig op mij gewroken! | |
IV.Zoo heeft de zeventienjarige Rachel dan reeds een zelfstandig standpunt bereikt en haar beschermer met zijne eigene wapenen verslagen. Te jong en te gelukkig om aan wraak te denken, houdt ze de hand vriendschappelijk vast, die zoo grillig haar woû tegenhouden, nadat ze zoo ijverig haar had voortgestuwd, en evenals ze de krenkende minachting van Provost met een scherts had beantwoord, schertst ze met Janin over zijn schromelijke vergissing. In weinig dagen wordt de nieuwe tragedienne het voorwerp der algemeene belangstelling. Overal spreekt men zich over haar, alle dagbladen vloeien over van haren lof, en letterkundigen in getale beginnen zich zeer wijsgeerig in haar talent te verdiepen en door haar een omwenteling in de kunst te voorspellen. Zelfs de beroemde M. Cuvillier-Fleury verlaat voor een oogenblik zijn hooge sfeer en tracht in een feuilleton-artikel een duidelijke verklaring te geven van het wonder Rachel. In de Abbaye-aux-Boix, de verzamelplaats der Parijsche beaux-esprits, waar de aanhangers van het vroegere keizerrijk en de vrienden der restauratie elkander broederlijk de hand drukken, de wereldlijke en kerkelijke macht evenzeer vertegenwoordigd is en mevrouw Récamier als koningin heerscht, wordt dit artikel levendig besproken. - Dus heeft mijnheer Fleury ons eigenlijk aan 't verstand willen brengen, dat we de betooverende Rachel te hoog schatten? - vraagt mevrouw Duchâtel, een der warmste vereersters der tragedienne. - Ik vermoed het, mevrouw, - antwoordt Chateaubriand. - Volgens hem is haar succès daarom vooral zoo groot, omdat zij de oude Tragedie weder uit haren doodslaap opwekt. - Maar is dat niet reeds een groote verdienste? - Zeer zeker, ook ontkent Fleury dit geenszins, maar alleen dat de buitengewone vereering, waarvan zij plotseling het voorwerp is, min- | |
[pagina 177]
| |
der wordt opgewekt door dit talent, dan door de kunst waaraan het gewijd is. En om dit te bewijzen vertelt hij, dat mejuffrouw Contat, toen zij in 1776 débuteerde, de tegenwoordige Rachel in talent ver overtrof. - Onzin! - bromt een der heeren van het gezelschap. - Mej. Contat heb ik bewonderd, maar Rachel heeft mij betooverd! Ook heeft men volstrekt niet zoo gedweept met die Contat. - Juist; - vervolgt Chateaubriand - volgens Fleury zijn de tijden sedert 60 jaren aanmerkelijk veranderd, en het feit dat men bij een Contat onverschillig bleef, terwijl men Rachel vergoodt, verklaart hij dus: In 1776 was de classieke Tragedie in vollen bloei en krachtig genoeg in zich zelve om met middelmatige vertolkers te kunnen voldoen. Daarom stelde men aan het werkelijk talent de hoogste eischen, daarom was men zeer streng voor mej. Contat. In 1838 kon men de classieke Tragedie als gestorven beschouwen en alleen geniale acteurs zijn bij machte haar weder spraak en beweging te geven; daarom is men Rachel zoo erkentelijk. Door haar hoopt men te herwinnen wat men verloren heeft. - Dus is onze ingenomenheid met Rachel eigenlijk meer een protest tegen het moderne Drama en een petitie voor de classieke Tragedie? - vraagt een der heeren. - Dat juist niet, mijnheer, - met dergelijke geleerde vraagstukken houdt zich het publiek niet op, 't volgt slechts de ingeving van het oogenblik, en daar dit oogenblik der nieuwe tragedienne gunstig is maakt ze fureur. - Ik moet erkennen dat ik zulke redeneeringen niet begrijp! - zegt mevrouw Récamier lachend, - het publiek, waaronder ik mij bepaald reken, wordt medegesleept door het genie van een jonge kunstenares; wat is natuurlijker dan dat men storm loopt om haar te hooren, en wijl ze ons een onvergelijkelijk genot bezorgt, in het hart sluit? Maar neen, der geleerde wereld is deze uitleg veel te eenvoudig, er moet een andere oorzaak voor gezocht worden, de onderscheiding, die der tragedienne te beurt valt is te groot, te onnatuurlijk, er moet dus afgedongen worden op haar genie, en o dwaasheid! de kunst zelve roept men te hulp om den roem harer gunstelinge te verkleinen. Ze is nog te jong, - zegt de diepdenker of de betweter, beken, mijnheer, dat deze beiden vaak niet van elkander te onderscheiden zijn - hare physieke middelen zijn middelmatig, hare gevoelsuitdrukking beperkt, hare stem hard, haar spel soms onfijn! Slechts in zeven rollen van het Répertoire is ze opgetreden, waarvan de Andromaque algemeen bekend is, terwijl de andere, zooals de Horaces, vreeselijk verouderd zijn! Och, och, welke sophismen om onze Rachel zooveel mogelijk te ontluisteren! Maar 't publiek wil er nu eenmaal niet aan gelooven, omdat het gevoeld heeft welk een tooverkracht er in dat kind steekt. Dat klinkt zeer ongeleerd, niet waar, mijnheer? Een gevoelstheorie naast eene diepzinnige wetenschappelijke kunstbespiegeling! Ze maakt bij u zeker een klagelijk figuur. | |
[pagina 178]
| |
Welnu, laat ons een weddenschap aangaan dat ze er over zal zegevieren, dat het geleerde artikel van M. Fleury hoegenaamd geen invloed zal uitoefenen op de ongeleerde hoofden van het gevoelig publiek, en hij binnen weinige jaren zal ervaren, hoe dit publiek beter oordeel velde over het genie, dan de man der wetenschap met zijne wijsgeerige bespiegeling over de oude Tragedie en het moderne Drama! - Ik heb slechts herhaald wat Fleury betoogde, mevrouw! - zegt Chateaubriand lachend, - maar wil hem gaarne uwe meening overbrengen. Voor het overige kan ik u betuigen, dat ik uwe vereering voor Rachel deel en geen artikel, van welke kracht ook, mij uit het Théâtre-Français zal verdrijven! - In dit geval moet ge ons bijstaan, mijnheer, - zegt mevrouw Duchâtel. - Wij hebben het plan opgevat om de jonge kunstenares tot onze kerk te bekeeren. - Waarlijk? - Zou zulk een genie niet zuiverder schitteren als het door het licht des Christendoms werd beschenen? - vraagt een der prelaten. - Mevrouw Récamier heeft daareven te kennen gegeven dat ze het volkomen achtte, - antwoordt Chateaubriand ontwijkend. - Volkomen wat haar talent betreft, - zegt deze haastig, - maar waar het christelijk element ontbreekt, kan de kunst nooit het ideale standpunt bereiken. - Ik denk dat vader Felix hier nog al tegen zal hebben! - zegt een spotvogel, - hij heeft, meen ik, een geheel andere opvatting van het ideale in de kunst. Tenzij ge hem dus een goùden Christus aanbiedt, is uw bekeeringswerk, vrees ik, ijdel! Allen lachen. - Ik mag dus hoop voeden hier den volgenden keer persoonlijk kennis te maken met dezen rechtgeaarden zone Abrahams? - schertst een ander. - Met de beroemde tragedienne, die het ongeluk heeft zijne dochter te zijn! - antwoordt mevrouw Récamier. - Ik denk niet dat zij in dezen kring misplaatst zal zijn. - Zijne Majesteit heeft plan om een voorstelling van de Cinna bij te wonen! - zegt een hoveling. Dit nieuws verwekt niet weinig opschudding onder de aanwezenden, want de koning heeft in geen drie jaren het Théâtre-Français met een bezoek vereerd. Als het gezelschap uiteen gaat, zijn mevrouw Récamier en mevrouw Duchâtel dan ook vast besloten om Rachel, als blijk van hoogachting, toegang tot dezen eerekring te verschaffen. Indien nog iets aan Rachel's roem ontbreekt, dan is het de belangstelling des konings. Zijne Majesteit toch geldt voor een kundig beoordeelaar der classieke kunstwerken. Voltaire acht hij, Corneille bewondert hij en Racine roemt hij als den grootsten schrijver. Hij kent het talent van Lekain, van mej. Gaussin, van mej. Desgarcins en | |
[pagina 179]
| |
miss O'Neil en zou zich dus kunnen overtuigen of werkelijk Rachel deze tooneelsterren nog aan glans overtreft, zooals men beweert. Het hart der tragedienne klopt angstig als zij een bespiedenden blik werpt in de eivolle, van licht en toiletten schitterende zaal, waarin men juist 's konings verschijning met luiden jubel begroet. De koning is vergezeld van de koningin, den koning en de koningin van België, prinses Adelaïde, prinses Clementine, den hertog van Nemours en de jonge prinsen. Zoodra dit hooge gezelschap in 's konings loge plaats heeft genomen, begint de voorstelling. Bij Rachel's verschijning op het tooneel heerscht er een diepe stilte en vestigen zich aller blikken als door een tooverslag op het gelaat des konings. Lang toeven ze er echter niet, het spel der tragedienne oefent weldra zijn gewone, onwederstaanbare tooverkracht uit. Men vergeet den koning, de zaal, de toiletten, zichzelf, en is slechts oog en oor voor de machtige kunstenares, de koningin van het tooneel en van het oogenblik. De koning zit onbewegelijk, zijn gelaat teekent bij afwisseling groote verrassing en diepe ontroering; als de Émilie de scène verlaat, is hij de eerste, die luide toejuicht. Rachel heeft de verwachting van haren koninklijken beoordeelaar overtroffen, en het publiek, dat haar reeds op de handen draagt, juicht er in. Even voor het einde der voorstelling verlaat de koning en zijn gevolg de zaal en wordt door Védel en de heeren Monrose en Guiaud, die volgens oud gebruik, de eereflambouwen voor hem uit dragen, naar zijne apartementen begeleid. Oogenblikkelijk ontbiedt hij Rachel. Er is geen grooter verschil denkbaar dan tusschen de machtige kunstenares op het tooneel, wier talent hem straks geheel overmeesterde, en het beschroomde kind, dat weldra voor hem staat. Ook schijnt hij er over verbaasd en ziet zijn kring glimlachend aan. Rachel verneemt van de koninklijke lippen, dat zij de schoone dagen der oude Tragedie weder in het leven roept en Zijne Majesteit, ofschoon overkropt van bezigheden, haar spoedig nogmaals hoopt te komen zien. Dan geleidt Védel haar terug, en wenscht haar van harte geluk met deze eervolle onderscheiding, die de kroon zet op hare populariteit. - Ei, - antwoordt ze lachend en steekt den vinger tegen hem op, - en toch hebt ge mij zoolang van dit tooneel afgehouden! Ook tegen u, mijnheer, zal mijne geschiedenis getuigen! Ze profeteerde goed. Maar niet omdat het wufte Parijs (nadat het een jaar geleden haar onverschillig voorbijzag) aan hare voeten lag, niet omdat graven en prinsen naar hare gunst dongen en de eerste persoon des rijks eerbiedig tot haar afdaalde, behoort Rachel der geschiedenis, veeleer omdat ze, ondanks de buitensporigste vergoding, geen enkel oogenblik hare grootsche roeping uit het oog verloor en tot haren dood toe de rechtgeaarde dochter bleef der Tragedie. De zeven treurspelen, die Rachel in drie maanden tijds achtereenvolgens speelde, brachten de ongeloofelijke som op van 170,122 frank. | |
[pagina 180]
| |
Het jaar sloot met de Andromaque. Geheel Parijs jubelde in het jodenkind en verkeerde in een zenuwachtige spanning over haar volgend optreden. Als een hulde aan de jodin, kondigde men voor het nieuwe jaar de Esther aanGa naar voetnoot(*). Nu echter is ook het oogenblik voor Felix aangebroken om zich de algemeene opgetogenheid voor zijne dochter ten nutte te maken en een fikschen greep te doen naar de sommen die zij in de theaterkas deed vloeien. Hare 4000 frank honorarium, werden aanvankelijk op het dubbele gebracht, herhaaldelijk vermeerderd en weldra tot 20000 frank gehoogd; de kleine appartementen in de Passage Véro-Dodat verlaten en een passender woning gezocht in de rue-Neuve du-Luxembourg. (Wordt vervolgd.) |
|