voorbij. Dan staan zij weer op uit de dooden, graven en gravinnen van Holland, - fiere edelen van hoogadellijk bloed en vorstelijken rijkdom, - kloeke evangelieboden met de kracht van hun geloof, vorsten der kerk en nederige kloosterbroeders, die in donkere tijden wetenschap bewaarden en godsdienst handhaafden, - stoute poorters en dorpers uit verachten stand zich verheffend, - ruwe gestalten ook van geuzen en soldeniers, de heilige zaak bezoedelend door brandstichting en geweld, - trotsche patriciers uit de dagen, toen de Republiek der vereenigde gewesten praalde op het toppunt van haar grootheid, - legers van landgenooten en vreemden uit den tijd, toen zij haastig neigde ten val, - geharde zeelieden, worstelend met de golven, om haar den buit van haar wemelende bevolking, vaak, om haar den buit van kostbare menschenlevens te ontwringen, - de vergeten priesters van nijverheid en landbouw, met hun stillen, maar gezegenden arbeid, die meren in vruchtbare weiden en woeste geestgronden in weelderige bosschen herschept. - Hier, te midden der heerlijke natuur, ontbreekt de herinnering aan de menschen niet. Hier hebben zij gestreden op allerlei wijze, met woord en gebed, met zwaard en met spade, te land en te zee, tegen allerlei vijanden, tegen heidendom en gewetensdwang, tegen onkunde en ongeloof, tegen aanmatiging van geestelijke en wereldlijke machten, tegen de West-Friezen en tegen de legers van Spanjaarden en Engelschen en Russen, ook tegen broeders, als de hartstochten woedden en de noodlottige verblinding was gekomen.’
Ten bewijze, dat onze auteur evenzeer de kunst verstaat om met enkele trekken den indruk van een schoon en opmerkelijk gebouw weer te geven, kiezen wij het volgende fragment over den Amersfoortschen toren.
‘Wendt gij u om, dan ziet gij boven het lage houtgewas en de nederige daken der arbeiderswoningen, als uit een krans van groen, den hoogen, prachtigen toren van Amersfoort zich in al de rankheid en majesteit van zijn Gothische bouworde verheffen. 't Is een der hoogste en schoonste torens van het land, aan dien van den Utrechtschen Dom niet ongelijk, iets lager, maar veel sierlijker. Overal in den omtrek, ver over de heiden, die de spoorwegen doorsnijden, ziet men haar statig ten hemel oprijzen. Haar zien wij oprijzen. Zeg niet, dat toren mannelijk is! De Amersfoortsche Lieve Vrouwentoren heeft een echt vrouwelijke gratie en het volk spreekt er van als van eene vrouw. Maria met het kindeken noemt het hem. En van het punt, waar wij staan, begrijpen wij waarom. Met het traptorentje, dat tegen een der hoeken opklimt, geeft hij werkelijk den indruk van een rijzige vrouw, die de kroon draagt op het hoofd en een kind op den arm. Of de oude bouwmeester 't aldus heeft bedoeld, laat zich natuurlijk niet meer bepalen, - onmogelijk is het niet, bij de rijke symboliek der gothische architectuur. Maar het omwonend landvolk begroette in het statig gevaarte het beeld der Gezegende onder de vrouwen, en