De Tijdspiegel. Jaargang 32
(1875)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Natuurkunde.Krankzinnigheid en misdaad, beschouwd bij het licht der geneeskundige wetenschap.Le Crime et la Folie, par H. Maudsley, Professeur de Médécine légale à Londres. Paris, Baillière, 1874.Tot de belangrijkste maar tegelijk moeielijkste onderwerpen, op het gebied der menschkunde (anthropologie), behooren voorzeker krankzinnigheid en misdaad. Waarneming en onderzoek vinden hier eene groote reeks van verschijnselen, zóó veelvormig, samengesteld en misleidende tevens, dat zij niet dan met de grootste omzichtigheid en nauwgezetheid, geheel vrij van vooroordeel en opgevatte meening toegepast, de waarheid kunnen doen vinden. Ook op het genoemde, zoo duistere gebied evenwel is men door de natuurkundige methode bij het onderzoek tot waarheid en helderheid gekomen. Proefneming, microscopisch onderzoek naar de samenstelling en den samenhang van de verschillende deelen van het zenuwstelsel, de uitkomsten der ziektekundige waarneming, in verband tot het lijkonderzoek, logische kritiek en bewerking der feiten, hebben ook hier meer licht doen opgaan. De wetgeving in de verschillende rijken van het beschaafd Europa getuigt echter nog steeds van misverstand in dit opzicht, evenzeer als de conventioneele begrippen over deugd en ondeugd, en de oordeelvellingen der menigte over personen en daden daarvoor het bewijs leveren. De gebrekkige beginselen in betrekking tot toerekenbaarheid en curateele vooral, ook bij de Nederlandsche wetgeving nog altijd vigeerende, en hare jurisprudentie, zij leveren het bewijs van eene onjuiste kennis van het wezen der krankzinnigheid. Het komt ons daarom nuttig voor de aandacht te wekken voor de feiten welke de geneeskundige wetenschap ook in deze richting heeft verkregen, om het goed recht te doen zien en erkennen, dat ook dit deel der natuurwetenschap bezit, van zoowel de hoogste en edelste vermogens bij den mensch tot het gebied te rekenen van zijn onder- | |
[pagina 110]
| |
zoek, als de meer zuiver lichamelijke verrichtingen; de overtuiging aldus te helpen ontwikkelen, dat ook op dit gebied de eenzijdig zielkundige, bespiegelende en theologische wijze van waarneming de bron is van misverstand en dwaling; en den belangrijksten grondslag aan te wijzen, waarop de beginselen der opvoeding van den mensch moeten rusten, zoo bruikbare uitkomsten zullen worden verkregen. Niet slechts voor hen die met de studie van den mensch ex professo zich bezighouden, maar voor ieder wien zelfkennis en ontwikkeling der menschheid ter harte gaan, voor den rechtskundige vooral, is eene juiste kennis van den zedelijken en verstandelijken mensch onmisbaar. De heer Maudsley, hoogleeraar in de gerechtelijke geneeskunde aan de universiteit te Londen, heeft zich gewaagd aan de taak, om het beschaafd of wetenschappelijk publiek, in het bijzonder de rechtsgeleerden, voor te lichten betrekkelijk de genoemde verschijnselen. Hij had daarbij te beschikken over omvangrijke studiën op dit gebied, en over eene rijke en veelzijdige ondervinding. In zijn bovengenoemd geschrift bespreekt hij achtereenvolgende: in het algemeen, het wezen der krankzinnigheid, de historische ontwikkeling van het begrip dat men daaraan op het tegenwoordig standpunt der wetenschap heeft te hechten; de analogie en overeenkomst welke er bestaan tusschen den oorsprong, het ontstaan, het verloop en het wezen der krankzinnigheid en der misdaad; het onjuiste en onvolledige van de wettelijke bepalingen betrekkelijk curateele en toerekenbaarheid; de trapsgewijze overgangen van den relatief gezonden toestand van geest tot zielsziekte; de ontwikkelingsvoorwaarden dezer laatste en haar verwantschap met andere meer gewone zenuwziekten; de aangenomen classificatie der zielsziekten en hare hoofdgebreken; om daarna in het bijzonder te beschouwen: wetgeving en krankzinnigheid, de partiëele vormen van geeststoornis, of de dusgenaamde monomanieën, en die epileptische vormen van geeststoornis welke het nauwst in betrekking staan tot rechtskwestiën. Ten slotte geeft Schr. eenige belangrijke opmerkingen over de hulpmiddelen waardoor krankzinnigheid en misdrijf kunnen worden voorkomen of verminderd.
Ziehier de omvangrijke taak welke de heer Maudsley zich stelde Wij aarzelen niet te verklaren dat hij, naar onze bescheiden meening. op degelijke wijze er zich van heeft gekweten, al had ook de uiteenzetting van het onderwerp - om herhalingen te vermijden - geregelder kunnen zijn. Van degelijke kennis, wetenschappelijken ernst, ruime ondervinding, logische en omzichtige critiek, geeft zijn boek de onbetwistbaarste bewijzen. Een zoodanig geschrift konde, dus zoude men meenen, moeielijk in een aangenamen vorm zijn gegoten. Het tegendeel is waar. Maudsley's boek, oorspronkelijk in het Engelsch verschenen, is door de zorg van den bekenden uitgever Baillière, in het vloeiendste Fransch en in zeer aantrekkelijken stijl | |
[pagina 111]
| |
overgezet. Het maakt aldus deel uit van de Bibliothèque scientifique Internationale - eene onderneming van den nieuweren tijd, strekkende om de denkvruchtender geleerden, uit verschillende landen, zoo snel en zoo algemeen mogelijk te verbreiden door goede vertalingen. Aan deze onderneming heeft men menig uitstekend geschrift te danken, dat zonder haar wellicht minder spoedig of in het geheel niet, tot meer algemeene bekendheid zoude gekomen zijn. Daaronder ook dat van Maudsley, hetwelk wij merkwaardig genoeg achten in hoofdtrekken binnen ruimeren kring bekend te maken. - Wij volgen de bovengenoemde overzetting en bepalen ons hier tot het eerste, algemeene gedeelte van zijn arbeid.
Het is nog niet zoo heel lang geleden, zegt Schr., dat men vrij algemeen krankzinnigen beschouwde als ontaarde schepselen, aan wilde dieren gelijk, die men door ketenen en straffen in bedwang moest houden; of, als door den booze bezetenen, die met het hun inwonende duivelengebroed op afdoende wijze onschadelijk moesten worden gemaakt. Deze meening heerschte algemeen voor omstreeks honderd jaren; slechts allengs heeft die zienswijze voor eene juistere en mildere opvatting plaats gemaakt. Wanneer men een krankzinnigengesticht bezoekt in onzen tijd, zoude het velen kunnen gaan, meent Schr., als Burke, den beroemden auteur, die, na zoodanig bezoek het gesticht verlatende, aan den geneesheer vroeg: waar zitten nu de krankzinnigen? Weinigen weten dat men in die gestichten menschen vindt, die hoezeer zij aan geeststoornis lijden, dezelfde hartstochten en driften bezitten, door beweegredenen worden gedreven als gezonden of niet gestoorden van geest; menschen die zich alleen van laatstgenoemden onderscheiden door opgewektheid of neergedruktheid van gemoed, soms ook ook door excentriciteit in houding of gebaren. Ieder die een krankzinnigengesticht leert kennen zal, dus meent hij, de woorden van Esquirol bevestigd vinden: ‘C'est le même monde, les mêmes idées, les mêmes erreurs, les mêmes passions; mais dans une semblable maison les traits sont plus fortes, les nuances plus marquées, les couleurs plus vives, les effets plus heurtés, parce que l'homme s'y montre dans toute sa nudité, parce qu'il ne dissimule pas sa pensée, parce qu'il ne cache pas ses défauts, parce qu'il ne prête pas à ses passions le charme qui séduit, ni à ses vices les apparences qui trompent.’ De verkeerde meening dat de krankzinnige wordt gedreven door andere beweegredenen, - als b.v. wraak, jaloerschheid, toorn, enz., die motieven zijn voor verkeerde of misdadige handelingen bij den gewonen mensch - was van overwegenden invloed op de jurisprudentie, en is dit nog heden waar over toerekenbaarheid beslist moet worden. De krankzinnige, zooals de wetgever in verschillende landen zich dien nog voorstelt, zoude steeds handelen, òf zonder beweegreden (in- | |
[pagina 112]
| |
stinctief), òf gedreven door motieven die bij gezonden van geest niet de beweegreden tot misdaad zouden kunnen zijn. Dat dit eene dwaling is, en zoo het al van enkele misdrijven door krankzinnigen gepleegd moge gelden, volstrekt niet als regel kan worden aangenomen, omdat het in strijd is met het wezen der krankzinnigheid, wordt door Maudsley in het voorbijgaan opgemerkt. En zeker niet ten onrechte, wat dezen rechtsgrond aangaat voor het aannemen der toerekenbaarheid, - die even onhoudbaar is als die: dat de daad van over- en toeleg getuigt, dat de onderscheiding van goed en kwaad bestaat, en het besef van den aard des misdrijfs in betrekking tot de straf, welke de wet daarvoor eischt enz. Schr. komt op deze en andere punten meer in het bijzonder later terug, gelijk wij bij een volgend opstel zullen doen opmerken. Hoezeer wij meenen dat de voorstelling, welke Schr. geeft van een krankzinnigengesticht en van den indruk welken een bezoek daarvan op den niet zaakkundige in onzen tijd zoude maken, niet geheel waar is, ja! ietwat te idealistisch gekleurd, zoo geven wij evenwel hem toe, dat de orde en regel die tegenwoordig in ieder goed bestuurd geneeskundig gesticht voor krankzinnigen worden gevonden, niet anders dan een verrassenden en zeer bevredigenden indruk zullen maken op ieder bezoeker.
Die betere en vooral meer zachtzinnige, zaakkundige verpleging en behandeling der ongelukkige lijders aan geeststoornis, worden terecht door Maudsley daaraan toegeschreven, dat men tot de overtuiging is gekomen, dat krankzinnigen zieken zijn, wier ziekte berust op stoffelijke stoornissen der werktuigen voor gewaarworden en gevoelen, willen en streven; dat deze lijders noch slechter, noch beter zijn, in zedelijken zin, dan andere zieken, en de booze geesten er niets aan toe- of afdoen; dat zij, als lijdende aan ziekte der edelste werktuigen en vermogens, meer nog dan andere lijders aanspraak hebben op deelnemende en zachtmoedige behandeling; dat krankzinnigen door dezelfde driften en beweegredenen worden gedreven als niet-krankzinnigen, doch dezen bij de eersten slechts binnen zekere grenzen voor beheersching vatbaar zijn; eindelijk, dat vele krankzinnigen niet slechts het betrekkelijk vrije gebruik hebben hunner verstandelijke vermogens en een dikwerf helder besef van goed en kwaad, maar ook zich kunnen onderscheiden door schranderheid en verstandelijk overleg. De erkenning hiervan is de vrucht geweest van den ijver der moderne wetenschap, in het bijzonder der geneeskundige, om zich licht te verschaffen over de hoogere vermogens bij den mensch in hunne normale en abnormale vormen. Door deze, op onomstootelijke feiten gegronde, overtuiging zijn de studie en behandeling der krankzinnigen een nieuw tijdperk ingetre- | |
[pagina 113]
| |
den, en alle bijgeloof en barbaarschheid daarbij voor altijd onmogelijk gemaakt. Het was Esquirol die, door dezen verlichten geest geleid, de krankzinnigen in de Bicêtre te Parijs verloste van de ketenen waaraan zij geklonken waren, gelijk onze Schroeder van der Kolk diegenen bevrijdde, welke hij aldus nog vond bij zijne komst in het krankzinnigengesticht te Utrecht. Hoeveel overeenkomst er nu echter ook in de genoemde opzichten moge zijn tusschen krankzinnigen en niet-krankzinnigen, zoo bestaat er toch ook een groot verschil. De krankzinnige is de caricatuur van den zedelijken en redelijken mensch; velen stuiten onwillekeurig af door hun waanzin, door de verkeerdheid van neigingen en driften, die zij niet weten te verbergen, door hunne onkiesche handelingen of gesprekken; zij boezemen angst in door hunne ziekelijke aanvallen van woede; zij beleedigen op de grofste wijze en zonder eenigen grond hunne omgeving. Zij geven aldus den indruk van een mensch, bij wien het zedelijk gevoel, de zin voor welvoegelijkheid en betamelijkheid verloren zijn gegaan, van een mensch, aan wien de kroon der menschheid, rede en geweten, van het hoofd is gevallen. Is het wonder dat men hen vroeger als door den booze bezeten achtte, dat zij als gevaarlijke en verdorven wezens werden uitgestooten, dat zoo velen in vagabondage, als mauvaits sujets rondzwierven, om eindelijk in den kerker, als misdadigers te worden opgesloten of als moordenaars ter dood gebracht? Nog heden verkeert daarom de meerderheid in volslagen onkunde betrekkelijk het wezen der krankzinnigheid. en kan zich niet opheffen tot de voorstelling: dat krankzinnigen zieken zijn die de verzorging van den geneesheer noodig hebben. Hierbij komt, zegt Schr., dat door den zuurdeesem der overleveringen, de minder ontwikkelde menigte nog in bijgeloof en vooroordeel is bevangen, waardoor zij de zedelijke uitingen en zielsvermogens leerde beschouwen bij het licht der bespiegelende wijsbegeerte of der kerkelijke rechtzinnigheid, en aldus door de begrippen van verdorvenheid en zonde vooral, onvatbaar was om de waarheid te zien. Wie de menschenwereld met kennis gadeslaat, zal dit gevoelen van Schr. zonder aarzeling onderschrijven. De éénige Nazarener begreep het anders dan zijne tijdgenooten; deze sprak van zondaren als van zieken die den medicijnmeester noodig hebben.
Welk een machtigen invloed de ontwikkelingsgang van het bespiegelend denken en de godsdienstige wereldbeschouwing, in het bijzonder op de opvatting der krankzinnigheid en van hare behandeling hebben uitgeoefend, leert de geschiedenis. Bijgeloof, onkunde en vooroordeel, zij waren in de duistere tijden van het christelijk Europa bovenal de oorzaken van de algeheele miskenning van het wezen der krankzinnigheid en van de barbaarsche wijze waarop | |
[pagina 114]
| |
lijders aan zielsziekte werden behandeld. Van de volkeren der oudheid hadden slechts de Grieken een betrekkelijk juist begrip der zaak, die de krankzinnigheid beschouwden als ziekte, die ook geneesmiddelen, geneeskundige leiding en verzorging tot hare herstelling behoefde. Wel zien wij door hunne dramatische dichters de krankzinnigen voorgesteld als door den toorn der Goden vervolgd; maar dit waren voorstellingen der dichterlijke fantasie, die een onjuisten maatstaf zouden zijn voor den stand der wetenschappelijke kennis in dien tijd. Er waren ook destijds zelfstandig denkende lieden, vrij van de godsdienstige vooroordeelen der menigte. Het is bij Plato, Aristoteles en Hippocrates vooral, dat de standaard te vinden is der natuur-, geneeskundige en wijsgeerige begrippen dier dagen. Hippocrates spreekt ten duidelijkste als zijn meening uit, dat zielszieken, evenals andere zieken, door natuurlijke oorzaken ziek zijn, en hunne ziekte evenals ieder andere haar eigensoortige verschijnselen en loop heeft. Deze geneesheer der oudheid, die nog heden tot model strekt voor alle practische geneeskundige waarneming, heeft de krankzinnigheid juist gekend, blijkbaar uit de hoofdverschijnselen waarvan hij gewaagt, als: de lichamelijke ongevoeligheid van vele krankzinnigen; het veelvuldig voorkomen der krankzinnigheid in het voorjaar; het ontstaan der krankzinnigheid na lang ingewerkt hebbende droevige invloeden of pijnlijke levensomstandigheden; het verband tusschen melancholie en vallende ziekte; de kritische werking van den aambeienvloed bij waanzinnigen; de moeielijkheid der genezing van hen bij wie de krankzinnigheid ontstaat na het veertigste levensjaar. Zijne behandeling bestond hoofdzakelijk in het toedienen van purgeer- en braakmiddelen. Asclepiades, een ander geneesheer der classieke oudheid, raadde niet slechts geneesmiddelen aan, maar ook eene zoogenaamde zielkundige methode van behandeling, tot welker hulpmiddelen hij rekende: de liefde, de muziek en den arbeid, benevens nog eenige andere, die de strekking hadden om de aandacht te verlevendigen en het geheugen te versterken. Hij waarschuwt tegen lichaams-kastijding en tegen maatregelen van dwang, welke laatste hij alleen wil zien toegepast bij de gevaarlijke krankzinnigen. Genoeg ten bewijze, dat de beste waarnemers der Grieken de krankzinnigheid hebben beschouwd als eene ziekte die den medicijnmeester behoeft. Dit helder denkbeeld werd in de duisternis der middeneeuwen begraven, om later, na de herleving der letteren, te worden vervangen door de begrippen der scholastiek, waarbij subjectieve meening in de plaats werd gesteld van die door onbevangen natuurwaarneming verkregen. Hieraan paarde zich, tengevolge van den invloed der monniken, een godsdienstig ascetisme. Het lichaam werd veracht als verdorven en ontaard, een tempel des Satans, de bron van alle onreine begeerten en hartstochten, die onverzoenlijken strijd voeren tegen | |
[pagina 115]
| |
den geest. Dit vleesch moest door kastijding en onthouding worden beheerscht. Bij zoodanige meening was zeker geen plaats voor de opvatting der krankzinnigheid als ziekte. Zij werd toegeschreven aan bovennatuurlijken invloed van den Satan, of aan den toorn Gods. De aan zielsziekte lijdenden werden bezetenen genoemd, evenals ten tijde van den Nazarener. Indien echter de krankzinnige het beeld opleverde van godsdienstige verheffing, een ascetisch of ecstatisch karakter bezat, werd hij tot de geïnspireerden of profeten gerekend en als heilig gecanoniseerd. Doch miste de geeststoornis dezen vorm, kenmerkte zij zich hoofdzakelijk door booze gedachten, vooral zoo die in strijd waren met de kerkleer of het heerschende geloof; door wilsstrevingen en handelingen, die naar men meende van verdorvenheid getuigden; dan werd de lijder beschouwd als door den Booze bezeten, of althans in verband te staan tot den Duivel, ook wel als door God vervolgd en gestraft ter oorzake zijner zonden. Het spreekt van zelf dat men dusdanigen behandelde, zooals men den Duivel zelven zou hebben behandeld. Zij werden eenvoudig als toovenaars en bezetenen ter dood gebracht (verbrand), of aan ketenen geklonken in den kerker weggeborgen, waar zij als wilde beesten door traliën hun voedsel ontvingen, en door eene nieuwsgierige menigte werden bekeken, bespot en getergd. Welk een verandering, zegt Schr., is er niet in het lot der krankzinnigen ontstaan, sedert door onbevangen natuuronderzoek en empirische waarneming, de woorden: zwarte kunst, tooverij, bezetenheid, verbond met den duivel, enz. voor eene denkende menigte tot ijdele phrasen zijn geworden? Maar de practijk waartoe eenigerlei theorie heeft geleid blijft lang voortbestaan, ook nadat de theorie zelve schijnt uitgestorven. Hieruit laat het zich verklaren, dat de barbaarsche behandeling der krankzinnigen, zelfs nog eenige jaren lang in den aanvang der negentiende eeuw, in verschillende landen en op verschillende plaatsen bleef bestaan. De theorie die er aanleiding toe gaf, is, helaas! evenzoo op lange na nog niet begraven. Denken wij slechts aan die breede schaar van dusgenaamde rechtzinnigen, in onze tegenwoordige christelijke maatschappij, wier denken, gevoelen en handelen door soortgelijke middeleeuwsche kerkleer wordt geleid; aan velen, voor wie zoowel de humane behandeling der krankzinnigen als de meer humane rechtspleging een gruwel moet zijn! Of behooren niet vele vurige voorstanders van de doodstraf onder deze asceten der negentiende eeuw?
Een niet minder gewichtige hinderpaal voor de ontwikkeling der juiste kennis van de krankzinnigheid, en voor een meer humane en verlichte behandeling van krankzinnigen, dan de kerkelijke leerstellingen der eeuw, zijn de begrippen geweest der bespiegelende wijsbegeerte. De door het inwendige denken, de zelfbeschouwing en zelfbespiege- | |
[pagina 116]
| |
ling verkregen begrippen van een gezond philosopheerend individu, werden geldende gerekend voor de verklaring der verschijnselen van krankzinnigheid, waardoor men tot de meest onjuiste gevolgtrekkingen moest komen. De zelfwaarneming en zelfbeschouwing van den gezonden mensch leert b.v., dat men bewustzijn heeft van goed en kwaad, en het vermogen bezit, zoo men dit ernstig wil, om het goede te doen en het kwade na te laten; maar dit mag niet tot het besluit leiden dat dit ook voor krankzinnigen gelden zou, en deze daarom door dwang en straf tot hun plicht moeten worden gebracht. Waarlijk, van de godgeleerde wetenschap en de bespiegelende wijsbegeerte heeft de geneeskundige kennis nimmer licht ontvangen; zij zijn ook op dit gebied de bron geweest van veel dwaling en veel kwaads! De toepassing der natuurkundige methode van onderzoek alleen heeft den juisten weg doen vinden en bruikbare uitkomsten opgeleverd. Het is ook aan den invloed der wijsgeerige bespiegeling, zegt Schr., dat men het hoofdkenmerk te wijten heeft der toerekenbaarheid bij de wetgeving aangenomen, namelijk: dat indien eenigerlei dader de kennis des onderscheids heeft bezeten tusschen goed en kwaad, hij toerekenbaar moet worden geacht. - Met evenveel grond, zegt Schrijver terecht, zoude men kunnen beweren: dat een aanval van stuipen beschouwd moet worden als een reeks van geordende spierbewegingen, die men vrij en willekeurig uitvoert. De waarneming immers leert dat de gezonde mensch het vermogen bezit zijne bewegingen te controleeren en te beheerschen; die ongeregelde bewegingen, of stuipen, zouden daarom, volgens den genoemden grond, het bewijs zijn dat dit vermogen niet is toegepast. Door het vasthouden aan het genoemd kriterium der toerekenbaarheid is menig individu, dat zich in den toestand van krankzinnigheid bevond en daardoor gedreven, een misdrijf had begaan - niet omdat hij geen contrôle op zijnen wil had wenschen uit te oefenen, maar omdat hij buiten machte was om het te doen - zeker zeer wettig maar toch zeer onrechtvaardig als misdadiger veroordeeld! - Hoe apodictisch deze uitspraak moge schijnen, zegt Schr., meen ik te mogen aannemen, dat geen enkel zaakkundig krankzinnigenarts zoude aarzelen haar te onderschrijven. Bij alle geneesheeren van krankzinnigen in het beschaafde Europa is daarbij de overtuiging gevestigd: dat elke toestand van zielsziekte berust op stoornis der verrichting van de belangrijkste werktuigen van het lichaam, hersenen en zenuwen; dat de hoogere vermogens bij den mensch, zonder uitzondering, gebonden zijn aan het zenuwstelsel, hetwelk in verband staat tot de meeste overige deelen van het lichamelijk geheel; dat indien dit zenuwstelsel door normale invloeden wordt beheerscht en in zijn samenstelling tevens normaal is, ook gewaarworden, denken, gevoelen en streven zich normaal zullen voordoen; eindelijk, dat ook de zedelijke openbaringen der menschelijke natuur van deze stoffelijke voorwaarden afhankelijk zijn. | |
[pagina 117]
| |
Wij stemmen Schr. toe, dat op geen afdoenden grond, van welke zijde ook, deze belangrijke feiten der geneeskundige waarneming kunnen worden weerlegd en dat zij te danken zijn aan de inductieve, natuurkundige methode van onderzoek. Wij bezitten ook de overtuiging dat zij in niets het geloof noodzakelijk krenken aan de zelfstandigheid en onsterfelijkheid van den individueelen menschelijken geest, die wij er zeer wel mede bestaanbaar achten, noch de waarde verkleinen van den weldadigen invloed, dien eene verstandige toepassing van godsdienstige en zedelijke indrukken (de dusgenaamde moreele behandeling) bij de verzorging van krankzinnigen, in enkele gevallen kan uitoefenen; doch men moet ook nimmer vergeten dat losbandigheid, onmatigheid en luiheid de driften en hartstochten tot eene mate kunnen opvoeren, dat de geest zijn werktuig niet meer gebruiken kan; dat zinnelijkheid, wereldzin en verkeerde leefwijze dikwerf de oorzaken worden van misdrijf of ten grond liggen aan de ontwikkeling van krankzinnigheid. Slechts de erkenning schijnt ons nuttig en noodzakelijk, want het is de kracht der feiten die er toe dringt, dat de menschelijke geest, voor dit leven des tijds, gebonden is aan, en afhankelijk van bepaalde werktuigen - hersenen en zenuwen. - Zóó dacht ook de nestor der krankzinnigenartsen, wijlen Dr. Maximilian JacobiGa naar voetnoot(*). Het kunstmatig teweegbrengen van algeheele veranderingen in het bewustzijn, in gewaarwording, gevoel en voorstelling, door bepaalde stoffen, als haschisch, chloroform en opium; de verschijnselen der dronkenschap en van den roes; het verlies van geheugen en spraak na hersenberoerte, en vele analoge feiten der geneeskundige waarneming; de uitkomsten van het experiment bij dieren; de paedagogische voorwaarden en invloed bij de ontwikkeling en karaktervorming der menschen; de invloed van afkomst en omgeving op den moreelen mensch; de trapsgewijze ontwikkeling der verstandelijke en zedelijke vermogens met die des lichaams en omgekeerd; de eigenaardige gemoedstoestand en geestestypen der leeftijden; de invloed van zwangerschap, kraambed en geslachtsrijpheid op het zieleleven; eindelijk de waarneming van krankzinnigen, in verband tot de uitkomsten der lijkopening, al hebben die ook op dit gebied nog schrale uitkomsten opgeleverd, ziedaar zoovele bewijzen voor de door Schr. uitgesproken meening.
Een tweede grief, die Schrijver tegen de wetgeving in betrekking tot de toerekenbaarheid heeft, is deze, dat zij het vraagstuk te absoluut stelt, door aan te nemen toerekenbaar of ontoerekenbaar. - Het is toch onbetwistbaar, dat de mate der toerekenbaarheid voor verschillende individuën, die tot de jaren des onderscheids zijn gekomen, zeer verschilt. Er zijn individu's, die zonder tot de eigenlijke on- | |
[pagina 118]
| |
noozelen, razenden en krankzinnigen te behooren, - de dwaze kategorieën bij de Nederlandsche wetgeving aangenomen - toch beneden het gemiddelde peil staan der voorwaarden van toerekenbaarheid. Niet slechts aangeboren verstandelijke, maar ook aangeboren zedelijke incapaciteit, komen niet zoo zeldzaam voor; evenmin als aangeboren zwakheid of onvermogen van willen en zelfbeheersching. Dit geldt ook van velen die tot het kader behooren der recidiveerende misdadigers, waarvan Chesterson, in zijne ‘Révélations de la vie de prison’ getuigt. - (Wij zouden echter meenen dat door een verstandig en menschkundig rechter daarmede zeker rekening zal worden gehouden. Ook wij beweren: toerekenbaar of niet toerekenbaar, tertium non datur.)
Wat Schrijver in betrekking tot krankzinnigheid in het algemeen tot hiertoe heeft beweerd, meent hij dat ook voor een groot deel geldt in betrekking tot misdrijf en misdaad. De analogie die er bestaat tusschen deze beiden, wat oorzaken, ontwikkeling en verschijnselen aangaat, acht hij veel te weinig algemeen begrepen en erkend. Beide zijn, volgens hem, voor een groot deel, producten van erfelijkheid en opvoeding. De gegevens waarover men te beschikken heeft, in betrekking tot de persoons- en familiegeschiedenissen van misdadigers, zijn niet velen en onvolledig, maar zij geven toch grond tot eenige gevolgtrekkingen. Eén feit spreekt er ten duidelijkste uit, namelijk dit: dat misdaad even als krankzinnigheid zeer dikwerf erfelijk is gebleken. Van den volleerden dief kan men zeggen, als van den dichter, dat hij aldus geboren wordt. De wet der erfelijkheid geldt zoowel van ondeugden als van deugden. Daar komt bij dat vele misdadigers als 't ware misdadig worden opgevoed, zoodat zij ten slotte even instinctief het kwade doen als anderen het goede; zij kunnen niet anders handelen. Ieder die met de wereld der misdadigers bekend is weet, dat er eene geheel bijzondere klasse in de maatschappij bestaat, - aan alle losbandigheid en zorgeloosheid overgegeven - die der misdadigers. Zij zijn de ziekelijk ontaarde vormen der menschelijke type, naar lichaam, en geest; meestal lijdende aan klierziekte en mismaakt van lichaam, met hoekigen en slecht gevormden schedel. Hunne verstandelijke vermogens zijn gering, sommigen hunner lijden aan aangeboren onnoozelheid, hoewel zij zich ook onderscheiden door list. De vrouwelijke individuën hebben leelijke gelaatstrekken en niets aantrekkelijks, noch in gelaat noch in gestalte en bewegingen. Bruce Thomson, de geneesheer van de algemeene gevangenis in Schotland, zegt op grond zijner uitgebreide ondervinding, dat hij bij niet één der vele gedetineerden ooit eenig schoonheidsgevoel heeft kunnen waarnemen. De in de misdaad oud en groot gewordenen missen ook het zedelijk gevoel, zij lijden aan moreele imbecilliteit, zij zijn aan de misdaad verslaafd en missen het vermogen die na te laten. | |
[pagina 119]
| |
Nimmer ook, dus vervolgt genoemde geneesheer, heb ik eene zoo uitgebreide ziekelijke ontaarding gevonden van bijna alle werktuigen des lichaams, als bij de lijkopening van misdadigers, zóódat ik mij dikwerf er over verwonderde dat het leven er mede bestaanbaar was geweest. Eene negentienjarige ondervinding van misdadigers, in de gevangenis zelve dagelijks opgedaan, vestigde bij hem deze overtuiging: dat negen tienden, wat verstandelijke ontwikkeling betreft, beneden het peil stonden der middelmatigheid. Daarbij komt dat velen lijden aan vallende ziekten, later krankzinnig worden, of uit familiën zijn voortgekomen, waar krankzinnigheid, vallende ziekte of eenige andere zenuwziekte voorkwam, terwijl de meesten bezwijken aan tuberculosis of knobbeltering. Voor velen dezer misdadigers zijn daarom, volgens Maudsley, de misdadige handelingen te beschouwen als het onweerstaanbaar gevolg van hun lichaam, van een eigensoortigen vorm van zenuwziekte of van krankzinnigheid. ‘Entre le crime et l'insanité (dus eindigt hij hier zijne beschouwing) il y a une zône neutre, sur un de ses bords on n'observe qu'un peu de folie et beaucoup de perversité, à la limite opposée la perversité est moindre et la folie domine.’ Dat deze meening van de zijde der rechtskundigen en utiliteitsmannen tegenspraak zal ontmoeten, is te veronderstellen. De waarheid zal er des te helderder door worden in het licht gesteld. Doch terecht zegt Schr.: ‘Il y a avantage à reconnaître la vérité d'un principe, même quand le temps n'est pas venu encore pour son application, même lorsqu'il semble utopique et n'excite que la raillerie des gens pratiques.’
Hoeveel verwarring, ellende en misdrijf zouden niet worden voorkomen, indien men tusschen krankzinnigen en niet-krankzinnigen, niet en wel toerekenbare misdadigers, de juiste, voor ieder terstond erkenbare grenzen konde trekken? Maar dit is ondoenlijk en in strijd met den werkelijken toestand. De natuur gaat niet met groote sprongen van den eenen toestand over tot den anderen. Van daar zoo vele tusschenvormen, zoo vele zwak gekleurde nuancen, die den overgang geven tot den concreten vorm. Het gebied der stoornissen, der ziekelijke toestanden op het gebied der hoogere vermogens bij den mensch, dat er ligt tusschen gezondheid en ziekte, noemt schrijver: ‘zône mitoyenne.’ Zijne belangrijke opmerkingen daarover verdienen de aandacht. Hij komt weer terug op den belangrijken invloed van het erfelijk element. Op grond van hetgeen de ondervinding in deze richting heeft geleerd, meent hij als een onbetwistbaar feit te mogen stellen: dat er eene door erfelijkheid voorbeschikte, bijzondere verwantschap bestaat tusschen vallende ziekte, St. Vitusdans, drinkzucht en andere zenuwstoornissen die onder den naam van neuralgieën bekend zijn, en de concrete vormen der | |
[pagina 120]
| |
krankzinnigheid. Kinderen, uit ouders geboren welke aan eenigerlei zenuwstoornis leden, of in wier familie gevallen van krankzinnigheid voorkwamen, hebben blijkens de ondervinding de meeste kans om door dezelfde ziekte, of andere zenuwaandoeningen te worden aangedaan. Hunne verstandelijke en zedelijke krachten, hun zedelijk karakter, het weerstandsvermogen van hun zenuwstelsel, zijn zwakker dan bij hen die uit in dit opzicht gezonde familiën gesproten zijn. Zij kenmerken zich door eigenaardigheden in hun denken, gevoelen, willen en streven, niet zelden door algeheele in het oog springende excentriciteit. Ja! zoo zij niet ter eeniger tijd de grenslijn der zône mitoyenne, waar binnen zij zich bewegen, overschrijden, blijven zij steeds tot de zonderlingen behooren. Men vindt juist onder deze klasse vele persoonlijkheden die zich door talent van uitvinding, door kunstzin of andere gaven onderscheiden. Ja, de meesten der zoogenaamde genieën, geestdrijvers op religieus of politiek gebied, vele godsdienststichters of hervormers, ontwikkelen zich op dezen erfelijken bodem. Schrijver zegt: ‘Il est certain, qu'on a de tout temps reconnu quelque chose de commun entre l'état mental du génie inspiré ou du prophète, et l'état mental du fou; et c'est pourquoi les mots de délire et d'aliénation mentale ont été employés pour désigner l'un et l'autre état. Il y avait une aliénation résultant de l'inspiration divine, dans laquelle l'esprit était exalté au sublime, et il y avait une aliénation, provenant seulement de la maladie - un délire, qui était celui de l'inspiration céleste et un délire qui n'etait que folie, ou possession démoniaque. Possédé du bon esprit, l'homme était prophète, possédé du mauvais esprit, il était fou. Il n'était pas toujours facile de distinguer ces deux états l'un de l'autre: quelques prophètes de l'ancien testament, par exemple, présentent des symptômes qu'il n'est pas guère possible d'interpréter que comme les effets de la folie; à coup sur, s'ils n'étaient pas fous, ils imitaient, à s'y méprendre, les allures des fous.’ - Intusschen heeft de ontwikkeling der menschheid veel te danken gehad aan de werking en den invloed van dergelijke geestdriftige, excentrieke, of geniale menschen. Menige uitvinding, menige nieuwe waarheid, het in practische toepassing komen van vele nieuwe beginselen, zijn aan hen te danken. Terecht merkt Schr. op: ‘L'orbite de la pensée humaine est comme les orbites des planètes déterminée par des forces antagonistes. Une force centrifuge, ou révolutionaire, projette et répand des idées nouvelles, tandis que l'habitude agit comme une force centripède et conservatrice; et la résultante de ses deux actions contraires, est la voie dans laquelle s'accomplit l'évolution de l'esprit.’ Met deze, door erfelijken aanleg tot zenuwstoornissen, krankzinnigheid en misdaad voorbeschikte, individuën moet de jurisprudentie rekening houden, d.i. bij de toepassing der toerekenbaarheid moet bovenal worden geïndividualiseerd. Immers ‘tout inacceptable qu'il | |
[pagina 121]
| |
puisse paraître de supposer qu'un crime est une preuve de la folie, alors que pas un symptôme antérieur n'a fait prévoir le mal, il est cependant possible que le crime, marquant la période ou la tendance à l'insanité, est devenue l'insanité elle même - l'heure ou l'organe trop faible a cédé à la poussée qu'il supportait.’ Er is nog een ander zeer belangrijk feit dat onopgemerkt bij velen voorbijgaat, waarvan Schr. spreekt, namelijk dit: dat het bij individuën, met erfelijke voorbeschiktheid tot geeststoornis en zenuwlijden, niet zoo zelden voorkomt, dat de zin des zedelijken gevoels (sens moral) geheel en al ontbreekt. Ja, gelijk er individuën zijn bij wie een aangeboren gebrek bestaat aan kleurenzin of aan muziekaal gehoor, zoo zijn er ook, blijkens de ondervinding, bij wien een aangeboren gebrek bestaat aan zedelijk gevoel. Hier komt de verwantschap die er tusschen krankzinnigen en sommige misdadigers bestaat ten duidelijkste uit. Immers wat in het genoemd opzicht van vele krankzinnigen geldt, geldt ook volgens de waarneming van hen die met misdadigers goed bekend zijn, van velen der laatstgenoemden. Dit aangeboren gebrek gaat meestal gepaard met verstandszwakte tevens, maar kan ook met groote verstandelijke scherpzinnigheid verbonden zijn. Dr. Prichard gewaagt in zijn bekend werk: ‘On moral Insanity’ van eene familie, waarvan de leden bijna allen op denzelfden leeftijd tot krankzinnigheid waren vervallen, behalve één, die er aan ontkwam. Deze jongere broeder evenwel was zoo verkeerd van zedelijk karakter, dat hij zijn leven lang tot schande en last was voor zijne nabestaanden. Welk geneeskundige, die niet slechts recepten heeft geschreven maar over menschen ook nadacht en over eene ruime ondervinding beschikken kan, zoude met den Schrijver niet instemmen, als hij zegt: ‘Combien de mauvaises têtes, combien des hommes pervers, dont la vie n'a été qu'un malheur pour eux et les autres, combien de monstres dans l'histoire, dont la carrière n'a été pour l'humanité qu'un châtiment cruel, nous apparaîtraient tout à coup comme les victimes fatales de quelque prédisposition morbide, si le secret de leurs natures nous était révélé.’ - Het zedelijk gevoel, de kennis van goed en kwaad, blijken op grond der waarneming, evenzeer afhankelijk te zijn van stoffelijke oorzaken als de andere zielsvermogens bij den mensch. En hiervan, alsmede van velerlei uit- en inwendige invloeden, (voorbeeld, opvoeding, levensomstandigheden, heerschende meeningen, enz.) is het voor een groot deel afhankelijk, hoe en in welke mate het zedelijk gevoel zich zal ontwikkelen. Dat zelfs beschaafde volken zich nog niet hebben kunnen verheffen van het gevoel voor nationaliteit en patriotisme tot dat voor internationaliteit en kosmopolitisme, is een bewijs, volgens Schr., dat de ethische ontwikkeling der menschheid, in het algemeen, nog op een lagen trap staat. Dat de zedelijke persoonlijkheid (voor een groot deel) afhangt van | |
[pagina 122]
| |
den gezonden of ongezonden staat van het zenuwstelsel bewijzen ten overvloede: de verandering der zedelijke individualiteit door hersenziekte, en de soms algeheele perversiteit, veranderingen in het zelfgevoel en karakter, die de incubatieperiode der krankzinnigheid meestal kenmerken. Die vroeger bescheiden en nederig was, wordt aanmatigend en trotsch; de kiesche vrouw onkiesch, in gesprek en gebaar; de eerlijke man tracht diefstal te plegen, de anders waarheidlievende en oprechte mensch doet zich kennen als een leugenaar en bedrieger. Verder herinnert Schr. er aan, dat meest allen, die eenmaal krankzinnig zijn geweest, hoezeer zij hunne verstandelijke vermogens weder ter beschikking kregen, toch hun leven lang dikwerf eene geheel andere natuur blijven vertoonen dan zij vroeger bezaten; dat de vallende ziekte op den duur niet slechts het oordeel en geheugen, maar ook het zedelijk gevoel verstompt; dat een koortsaanval, een voorafgegane hoofdverwonding, de zedelijke persoonlijkheid plotseling kan veranderen. Wat hoofdbeleedigingen betreft, herinnert schrijver aan een voorbeeld van Dr. Prichard. Deze spreekt van een knaap, wien in zijn jeugd het hoofd zwaar beleedigd was. Hij verschilde van al zijne overige broeders en zusters. Deze waren rustig, van geregelde leefwijze en arbeidzaam. De eerste echter was onhandelbaar, aan allerlei uitspattingen overgegeven, hoezeer zijne verstandelijke vermogens goed waren. Alzoo, dus concludeert Schr., aan het einde dezer beschouwing: 1o. Individuën met aangeboren aanleg voor krankzinnigheid onderscheiden zich door hun gestel van anderen die dezen aanleg niet bezitten; zij hebben ‘le tempérament fou’, dat onder ongunstige omstanstandigheden geheel onverwacht tot den een of anderen concreten vorm van krankzinnigheid of tot misdrijf kan leiden; 2o. Even als andere gevoelsuitingen, en gelijk de verstandelijke vermogens bij den mensch, zóó is ook het zedelijk gevoel, (sens moral), afhankelijk van den gezonden of niet gezonden toestand van het zenuwstelsel; 3o. Aangeboren gemis van het zedelijk orgaan bij den mensch kan een gevolg zijn van bestaan hebbende krankzinnigheid bij de ouders of der voorouders. Met dit alles rekening te houden is voor eene verlichte jurisprudentie wenschelijk.
In het derde en vierde hoofdstuk bespreekt Schr. verder, in het algemeen, de hoofdvormen der geeststoornis, gelijk die bij de thans bestaande, conventioneele rangschikking op het gebied der krankzinnigheidsleer zijn aangenomen. Gelijk bekend is worden de toestanden van verstandszwakte, idiotisme en imbeciliteit meestal gescheiden van de overige stoornissen der geestvermogens of de concrete vormen der eigenlijke krankzinnigheid. De eersten staan in nauw verband tot het vraagstuk der curateele, | |
[pagina 123]
| |
de laatstgenoemden het nauwste tot dat der toerekenbaarheid. Dat idiotisme een toestand is, nu eens aangeboren, dan weder het gevolg van schadelijke invloeden die in de eerste levensjaren op de hersenen hebben ingewerkt, moet als bekend worden verondersteld; ook dat de idioot nu eens het vermogen der gearticuleerde spraak bezit en over een klein verstandelijk vermogen nog te beschikken heeft, dan weder niet het minste bewijs geeft van verstand en van gearticuleerde spraak. Minder algemeen evenwel is het bekend, of wordt het erkend, dat de imbeciliteit (onnoozelheid) die berust op eene gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, bij volwassenen en bij kinderen (enfants arrièrés,) verschillende graden heeft van zedelijk en verstandelijk onvermogen, insufficientie, gelijk Schr. het noemt, zoodat zij nu eens nadert tot de grens van het idiotisme, dan weder tot het niveau der gewone, geringe verstandelijke ontwikkeling. Ja, dat bij imbecillen niet zelden de onnoozelheid gepaard kan gaan met een bijzondere ontwikkeling der verstandelijke vermogens, in eenigerlei richting; dat velen b.v. blijken geven van een sterk détailgeheugen, als: voor datums, namen en getallen. Zij herinneren zich soms en verhalen juist en gemakkelijk lang verleden gebeurtenissen, geven blijken van groote geschiktheid voor werktuigelijken arbeid, en een bewijs van list en overleg, dat weinig in overeenstemming schijnt met hunne beweerde imbeciliteit. Om het bestaan van onnoozelheid, in casu, te bewijzen, heeft men daarom aan te toonen, zegt Schr., dat er onnoozelheid bestaat, niet ter oorzake van gemis aan of van gebrekkige opvoeding, maar eene die door geenerlei opvoeding, hoe goed ook, had kunnen worden voorkomen, d.i. dat er een aangeboren gebrek bestaat in het werktuig van den geest. Daarom is de beslissing hier steeds zoo moeielijk en vordert het volledigst onderzoek. Terwijl de beslissing over toerekenbaarheid bij imbecillen den deskundige althans in de meeste gevallen hoogst moeielijk valt, leveren de gevallen van idiotisme in dit opzicht niet de minste zwarigheden op. Sommige imbecillen bezitten ook zeer goed het besef van goed en kwaad (libertas judicii) en den wil om het goede te doen en het kwade te laten (libertas consilii). Men zoude dus volgens Schr. twee graden van toerekenbaarheid moeten aannemen, de absolute en de betrekkelijke. Hetzelfde geldt van de curateele. Er zijn b.v. onbetwistbaar onnoozelen, die toch zeer wel hunne zaken kunnen waarnemen; anderen, die volkomen onbekwaam er toe zijn, en wederom anderen van wie het moeielijk te beslissen valt, of zij het kunnen of niet. Bij al zoodanige gevallen wil daarom Maudsley dat door den rechter ten strengste worde geïndividualiseerd, en acht hij een groot gebrek in de bestaande wetgeving in dit opzicht het generaliseeren en absolute waarvan hare bepalingen getuigen. | |
[pagina 124]
| |
Een ander feit dat dikwerf door den rechter wordt voorbijgezien is. dat sommige misdaden, als b.v. brandstichting, diefstal, verkrachting, manslag, meestal worden bedreven door imbecillen.
Zoo verre wat Schrijver opmerkt in betrekking tot idiotisme en onnoozelheid. Hij gaat nu over tot eenige algemeene beschouwingen, in betrekking tot de hoofdvormen der eigenlijke krankzinnigheid. De conventioneele classificatie is deze, dat men de concrete vormen van zielsziekte onder twee groote afdeelingen brengt: a.) die met duidelijk herkenbare stoornis in de verstandelijke vermogens, folie intellectuelle, of folie des idées; en die welke zonder erkenbare intellectueele stoornis verloopen, de folie affective of folie des sentiments et des actes. De wetgeving veronderstelt, dat wie krankzinnig is, noodzakelijk wartaal spreekt of door een krankzinnig uiterlijk zich moet kenmerken, en dat dus iemand bij wien dit zich niet voordoet, ook niet tot de krankzinnigen behoort. Ook is de menigte van oordeel, dat krankzinnigheid eene zoo duidelijke zaak is, dat men in het onderkennen van dezen toestand zich niet kan vergissen. ‘Les légistes, zegt Schr. in het algemeen niet ten onrechte misschien, qui pour la plupart ne savent pas plus que le vulgaire à cet égard, partagent cette manière de voir.’ Deze oordeelen daarom dikwerf dat de deskundige overdrijft, en door zijn ambt bevooroordeeld, overal krankzinnigheid meent te zien. Vele feiten hebben niet zelden zoodanig oordeel van den rechter ten krachtigste door de uitkomst beschaamd. Er bestaat geen twijfel, dat er vormen van onwedersprekelijke krankzinnigheid zijn, waar de ziekte uit de stoornis der verstandelijke vermogens niet blijkt, maar uit de daden alleen, en hieronder behooren juist de gevaarlijkste en in forensisch opzicht belangrijkste vormen van krankzinnigheid. Wat de andere hoofdgroep betreft, de intellectueele krankzinnigheid, folie des idées, heeft men onderscheiden tusschen algemeene en gedeeltelijke stoornis der verstandelijke vermogens - waarvan de laatste zich dan zoude bepalen tot de stoornis in een bepaalde groep van denkbeelden en voorstellingen. Deze krankzinnigheidsvormen hebben steeds een sleepend karakter. Wat de eersten betreft, deze geven zelden aanleiding tot twijfel in forensisch opzicht; hier toch is de krankzinnigheid in overeenstemming met het leeken-verstand en ook met dat van den rechter. Maar indien consequent ook hier het conventioneel kriterium der toerekenbaarheid wordt toegepast - namelijk het kunnen onderscheiden tusschen goed en kwaad - zou het toch kunnen gebeuren dat ook een zoodanig krankzinnige toerekenbaar werd geacht; niet weinigen toch dezer soort weten zeer wel goed en kwaad te onderscheiden - ook weten zij | |
[pagina 125]
| |
het als zij slecht en misdadig handelen, maar zij zijn eenvoudig, uit ziekelijke oorzaken, onmachtig om het te kunnen nalaten. Dr. Guislain, wijlen de beroemde arts van het krankzinnigengesticht te Gent, hoorde een krankzinnige zeggen: ‘J'ai beau vouloir, je ne peux’. Wat nu de gevallen betreft met gedeeltelijke verstandelijke stoornis, oordeelt een niet deskundige meestal, dat eenig individu op één punt gek kan wezen en op alle andere verstandig; zoodat hier vooral verschil van meening zal ontstaan bij voorkomende gevallen, tusschen den rechter en den zaakkundigen expert. De eerste meent dat de daad toerekenbaar is, indien het niet bewezen kan worden dat zij het direct gevolg is geweest der partieele krankzinnigheid; de laatste ontkent dit, en wel op dezen grond: dat een krankzinnige krankzinnig is, aan welken vorm van geeststoornis hij lijden moge. (Wanneer men dit helder genoeg inzag, zoude ook niet meer zoo dikwerf de vraag oprijzen, of misdrijven door krankzinnigen gepleegd in hunne zoogenaamde heldere oogenblikken [lucida intervalla], toerekenbaar zijn te achten.) Wanneer de genoemde vormen van krankzinnigheid langen tijd hebben bestaan, zonder tot verbetering of genezing te zijn gekomen, ontstaat de dementie, secundaire onnoozelheid, d.i. een toestand, van algeheele verzwakking of vernietiging der verstandelijke vermogens: een geheel eigensoortige vorm van krankzinnigheid, die moet worden onderscheiden van idiotisme en imbecilliteit. Eindelijk onderscheidt men nog een anderen eigensoortigen vorm, die voor alle individuën nagenoeg stereotyp is, omdat die altijd gepaard gaat met spierverlamming, namelijk de algemeene paralyse der krankzinnigen. Dat men van dezen krankzinnigheidsvorm eene zelfstandige klasse heeft gemaakt, bewijst, zegt Schr., dat de conventioneele classificatie der krankzinnigheid noodzakelijk tot misverstand aanleiding moet geven tusschen rechts- en geneeskundigen. De daarbij erkende hoofdafdeelingen toch rusten op den onvasten grondslag van afwisselende verschijnselen, en stellen ook te veel als indeelingsbeginsel voorop de zoogenaamde zielsvermogens; waardoor niet duidelijk genoeg wordt uitgedrukt, dat de krankzinnigheid eene ziekte is die op stoffelijken grond berust, die van stoffelijke oorzaken afhangt en hare tijdperken heeft. De genoemde rangschikkingen leeren namelijk niets betrekkelijk de oorzaak, den loop en het wezen van den ziektevorm. Zij geven geene vaste kenmerken aan; zoo b.v. kan de laatstgenoemde vorm (paralyse générale des aliénés), in het eerste tijdperk van zijn ontstaan dien der folie affective simuleeren, later dien der folie intellectuelle, om ten slotte als dementia te worden geëtiquetteerd. Gelijk het aangehaalde voorbeeld uitnemend geschikt is om den onpraktischen grondslag te doen kennen der conventioneele classificatie | |
[pagina 126]
| |
van geeststoornis, wijst het tevens de richting aan, die men gaan moet om in dezen op beteren weg te komen. Terecht heeft men van de algemeene paralyse eene afzonderlijke classe van geeststoornis gemaakt - op grond van één vast kenmerk, dat bij allen voorkomt, gebouwd: de ongelijkheid der pupillen en de belemmering in de spraak, die van het begin tot het einde toe het kenmerk zijn van dezen vorm van krankzinnigheid, en waaruit haar aan wezen, haar karakter en verloop, terstond met zekerheid zijn te onderkennen. Op zoodanigen physieken grondslag moet, meent Schr., de geheele classificatie der zielsziekten in de toekomst rusten, zóó dat uit den naam niet slechts de oorzaak maar ook het wezen der stoornis blijken kan. (Het ontbreekt niet aan proefnemingen hiertoe.) De herkenning der misdaad behoort aan den rechter, die der krankzinnigheid echter aan den deskundige (geneesheer), maar beiden hebben noodig, niet slechts een volledige en nauwkeurige waarneming der verschijnselen, maar ook éénheid en vastheid van beginselen en methode. ‘Il est évident, zegt Schrijver (en wij willen het met hem hopen) que plus la médécine marchera dans la voie de l'observation inductive, moins elle sera exposée à la critique des légistes et des personnes dépourvues de la connaissance pratique de la maladie. Il sera impossible de déclarer, comme un Lord chancelier de l'Angleterre le faisait dan son ignorance, que la folie est proprement l'objet de l'investigation morale, et de condamner, comme le faisait sa suffisance présomptueuse, la mauvaise habitude qui tend à s'établir, de supposer que c'est une maladie physique. Il deviendra de plus en plus patent, que nul ne peut décider de la nature de l'insanité, sans être guidé par la science des hommes qui en ont fait leur étude, et tout le monde reconnaîtra l'absurdité des légistes, à prétendre porter sans l'aide du médecin, un diagnostic médical de la folie, comme tout le monde reconnaîtrait un diagnostic de la fièvre ou de la variole.’ Dit nu zal zeker wel eene utopie blijven, zoolang bij het universitair onderwijs niet èn voor de gerechtelijke geneeskunde èn voor de psychiatrie degelijke leerstoelen worden opgericht. Hieraan toch schijnt het ons toe dat voor een deel te wijten is de gewoonlijk geringe mate van kennis op het gebied der gerechtelijke geneeskunde en van de leer der geeststoornis, bij vele rechtskundigen niet slechts maar ook bij vele geneesheeren.
Wij hebben het eerste gedeelte van het merkwaardig geschrift van Maudsley doorloopen en in hoofdtrekken doen kennen. Het strekt tot inleiding van het bijzonder gedeelte. Hetgeen wij tot hiertoe van zijn arbeid refereerden, schijnt ons | |
[pagina 127]
| |
reeds voldoende om het gehalte en de strekking er van te doen begrijpen. - Wij meenen dat zijn arbeid een humane practische strekking heeft, en daarom de feiten zijner ondervinding, met de gevolgtrekkingen die hij er aan verbindt, onder ons beschaafd publiek verdienen te worden verbreid. - Kennis dier feiten toch kan niet anders dan leiden tot verheldering van menschen- en wereldkennis, juister zelfkennis, humaner beoordeeling van menschen en daden, verlichter rechtspleging vooral. Men vergete echter niet dat Maudsley steeds spreekt van zieke individuen, van krankzinnigen en van misdadige zieken, voor wie in meer of mindere kracht werkelijk geldt: ‘l'homme machine.’ Het zoude evenwel alle recht missen, op grond der uitkomsten daarbij van de geneeskundige wetenschap, te willen beweren dat de hoogere vermogens, ook van den gezonden mensch, algeheel het product zijn der stoffelijke werktuigen en zij met den mensch ontstaan en vergaan; dat alzoo ook voor den gezonden mensch zoude gelden, dat hij in zedelijken zin algeheel het product is dezer bewerktuiging. Tot welke verkeerde gevolgtrekkingen zoodanige, geheel onbewijsbare, stellingen kunnen leiden, leert een Engelsch geschrift, dat in den laatsten tijd veel opgang heeft gemaakt en in verschillende talen is overgezeten verspreid - wij bedoelen ‘De elementen der sociale wetenschap,’ Rotterdam 1870, in ‘De Economist’ (Jan. l.l.) door Dr. Evers met juistheid beoordeeld en met ernst veroordeeld. Wij stemmen volkomen met Dr. Evers in, als hij zegt: ‘Het is in de laatste jaren meer dan ooit mode geworden om hetgeen de natuurkundige wetenschap leert, als hefboom te gebruiken ter omverwerping van godsdienstige begrippen en maatschappelijke toestanden. - De menigte die buiten magte is om het ware van het waarschijnlijke te onderscheiden, die niet weet wat zeker resultaat is en wat slechts gegist wordt, laat zich lichtelijk verleiden en wordt aldus gemakkelijk een speelbal van ieder, welke op die wijze de wetenschap misbruikt.’ Dat dit niet de bedoeling van Maudsley kan zijn geweest, en men ten onrechte zoude meenen, uit hetgeen hij zegt te mogen afleiden, dat de redelijke en zedelijke mensch steeds het product is van zijn lichaam alleen, wilden wij met een enkel woord doen opmerken. - Mogt hetgeen wij tot hiertoe van zijn geschrift hebben meegedeeld eenige belangstelling inboezemen, misschien dat wij dan later het bijzonder gedeelte zullen bespreken in een afzonderlijk opstel: ‘Krankzinnigheid en wetgeving’, en daarbij ook de vraag beschouwen: waardoor kunnen krankzinnigheid en misdaad het best worden voorkomen? Arnhem. Dr. J.J. Kerbert. |
|