De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij[p. I] | |||||||||
Bijblad.Toelichting van het artikel van den heer H. Pierson:
| |||||||||
[p. II] | |||||||||
In dezen stand van zaken achten wij 't plicht, het Nederlandsch publiek in te lichten aangaande de punten, in genoemd artikel ter sprake gebracht. In die inlichting zal hoofdzakelijk onze verantwoording bestaan.
De heer Pierson heeft twee grieven tegen den kerkeraad, de opheffing der diakonieschool, en de weigering om mede te werken tot stichting eener ‘Protestantsche’ school, die de eerste vervangen zou. Hoe het een met het andere samenhangt, zal uit het volgende blijken. Sinds geruimen tijd bestond er in onze gemeente eene school voor rekening van de diakonie en onder beheer en toezicht van diakenen. Oorspronkelijk was ze bestemd voor kinderen van bedeelden, doch daar het aantal in den laatsten tijd vooral zeer gering was, werd de school ook voor anderen opengesteld, ten deele tegen betaling ten bate van den onderwijzer. Het onderwijs verschilde in geest en strekking niet van dat, wat op de openbare school behoort gegeven te worden. De heer Pierson wenschte daarin reeds spoedig na zijne komst in Den Bosch verandering gebracht te zien. Zulk eene school, door een kerkelijk lichaam instandgehouden, had naar zijn oordeel geen reden van bestaan, wanneer zij hetzelfde karakter droeg als de openbare school. Wat hij wenschelijk achtte, werd intusschen door diakenen niet begeerd. Zij waren van oordeel, dat hun school, juist in 't belang der Protestantsche schooljeugd, datzelfde karakter moest behouden, en als zoodanig in een behoefte voorzag, zoolang het onderwijs op de openbare scholen voor kosteloos lager onderwijs zooveel te wenschen overliet. Toen daarin verbetering kwam, zoowel ten opzichte van schoollokalen als van onderwijzend personeel, en dat terwijl de kosten der diakonieschool te hoog waren in verhouding tot het betrekkelijk klein aantal kinderen, wier ouders in de termen van bedeeling vielen, rijpte bij diakenen het plan om tot opheffing hunner school over te gaan. Zij onderwierpen dat plan aan de goedkeuring van den algemeenen kerkeraad. Met den heer Pierson verklaarden zich twee leden er tegen, niet, omdat zij zijne denkbeelden over de vereischten eener goede school voor Protestantsche kinderen deelden, maar omdat zij van oordeel waren, dat men hier in Den Bosch geen genoegzame waarborgen had, dat de openbare school waarlijk neutraal zou zijn. De groote meerderheid stemde er voor, én als maatregel van bezuiniging, én in de meening, dat het verbeterd onderwijs op de openbare scholen voorzien kon in de behoefte, waaraan tot dusverre de diakonieschool voldaan had. Daarop deed de heer Pierson het voorstel, de bestaande school in eene ‘Protestantsche school’ onder beheer van den kerkeraad te veranderen. Was het wonder, dat het voorstel werd van de hand gewezen? Afgezien nog van het finantiëel bezwaar, was het niet genoegzaam gebleken wat de heer Pierson wilde met zijne Protestantsche school? had de kerkeraad niet duidelijk genoeg verklaard, dat hij geen ander onderwijs begeerde, dan dat het karakter droeg der openbare school? Was het niet volkomen consequent, dat men een voorstel verwierp, gedaan tot bereiking van een doel, dat men niet wenschelijk achtte? Het bovengenoemde voorstel werd gevolgd door een aanbod van den heer Pierson en de twee genoemde kerkeraadsleden, om gelden te verschaffen tot het in stand houden der diakonieschool, zooals zij tot nu toe was. Dit voorstel werd om de onzekerheid der finantiëele bijdrage, en om de moeilijkheid om het beginsel van het onderwijs te handhaven tegenover den geest van hen die de bijdragen verschaffen zouden, door diakenen verworpen. Door een en ander toonde de kerkeraad naar het oordeel van den heer Pierson, dat hij met blindheid geslagen was. ‘Blinder vooroordeel werd zelden vertoond.’ ‘Consequentiezucht’ en ‘orthodoxenvrees’ deed ‘de belangen der gemeente verwaarloozen.’ Uit vrees voor een secteschool, ‘de groote vogelverschrikker in Neder- | |||||||||
[p. III] | |||||||||
land’, uit een soort van doctrinaire voorliefde voor het openbaar onderwijs verwees hij de kinderen der gemeente naar de openbare school, waarvan hij zelf de neutraliteit wantrouwde. Of waarom anders, dan uit wantrouwen in die neutraliteit, hemel en aarde bewogen, om in een vacature bij de openbare school een Protestant benoemd te krijgen? Alsof daarvoor nog geen andere reden bestaan kon dan wantrouwen in die neutraliteit! De opheffing der diakonieschool stond bij diakenen vast, onafhankelijk van de vraag, of de hoofdonderwijzer dier school, de heer M., al of niet door den gemeenteraad zou worden benoemd. Was 't niet natuurlijk, dat diakenen zich verplicht rekenden, in 't belang van den heer M. bij gemeenteraad en gemeentebestuur werkzaam te zijn? te meer waar zij zijn persoonlijk belang zoo konden vereenigen met dat van het openbaar onderwijs, waarvan zij voorstanders waren, en dat in zulk een kundig onderwijzer van gevestigden naam een aanwinst zou gekregen hebben. De poging mislukte. De heer M. was no. 3 op de wettig opgemaakte voordracht; no. 2, een Katholiek, werd benoemd. Na deze beslissing had men, meent de heer Pierson, als één eenig man moeten opstaan en zeggen: gij hebt ons op zijde geschoven, wij laten ons niet op zijde schuiven, wij laten ons niet als kinderen behandelen; nu onze kandidaat niet geslaagd is, zullen wij de openbare school aan haar lot overlaten en een ‘Protestantsche’ school stichten. Maar neen, men had maar ‘valsch alarm geslagen’, ‘misbaar gemaakt’ voor niets. ‘Men sliep rustig in, en wilde zich niet laten wekken’. ‘De diakonieschool werd opgeheven en de Gemeenteraad hiermede in het gelijk gesteld(*).’ De heer Pierson spreekt van zonderlinge logica; maar van deze logica hebben wij geen begrip. Alsof, wat de heer Pierson wenschte dat geschieden zou, geen koren ware op den molen der Ultramontanen! Wij zullen u, o Ultramontanen! een handje helpen, om hier in Den Bosch de openbare school, die gij terecht haat en verfoeit als de pest, steen voor steen af te breken. Wij zullen met u de handen ineenslaan, opdat het gemeentebestuur aanleiding krijge, de eene openbare school vóór, de andere na, te sluiten bij gebrek aan schooljeugd. Wij benijden u uw heerlijke gezindtescholen, ‘waar een geloovig man zijn geloof niet behoeft te verzwijgen,’ we zullen ons best doen uw voorbeeld te volgen Welk een heerlijke toekomst als dat verderfelijk neutraal onderwijs op die manier geheel geneutraliseerd zal zijn! Neen! wij willen aan de Ultramontaansche partij dien dienst niet bewijzen. Wij laten ons niet op zijde schuiven. Wij zullen toonen dat wij er zijn, wij Protestanten, juist door met alle kracht den bloei en den invloed van het neutraal onderwijs op de openbare school hier in Den Bosch te helpen bevorderen. Wij sturen onze kinderen naar die school, en zullen daardoor u verplichten, gemeenteraad en gemeentebestuur! de hand te houden aan dat onderwijs dat gij zonder dat misschien zoudt verwaarloozen. Wij zullen u scherp op de vingers zien, en ook door onze kinderen toezicht houden op de wijze, waarop gij de wet op het onderwijs naleeft. En geeft gij ons oorzaak van rechtmatig beklag, wij zullen recht zoeken waar dat behoort, en gebruik maken van alle middelen, die de wet, ook voor Noord-Brabant geldende, ons aan de hand doet. Wij gaan verder. ‘Het zonderlingste volgt nog’, zegt de heer Pierson. ‘Voor de kinderen der armen en der mindergegoeden was de openbare school onder een Katholieken gemeenteraad voldoende, voor de hoogere standen niet. Voorstanders der openbare school, en onder hen enkelen die de opheffing der Diako- | |||||||||
[p. IV] | |||||||||
nieschool goedkeurden, zenden hun kinderen naar een bijzondere school, door den voormaligen onderwijzer der Diakonieschool voor kinderen uit den gegoeden stand geopend, en toonen daardoor, òf dat zij aan hun eigen kinderen onthouden wat zij anderen gunnen, òf omgekeerd aan de mindergegoeden onthouden, wat zij hun kinderen gunnen. Beginselloos zou men 't noemen, als niet zekere goedigheid ten behoeve van bedoelden onderwijzer daarbij in 't spel kwam!’ Ernst of kortswijl? Zouden wij geneigd zijn te vragen. Hoe? Weet de heer Pierson dan niet, dat het onderwijs, door den heer M. op die school evenals vroeger op de Diakonieschool gegeven, volkomen beantwoordt aan de eischen die de wet aan neutrale scholen doet? dat met name de opvatting en voorstelling der vaderlandsche geschiedenis op die school hemelsbreed verschilt van die welke de heer Pierson zelf voor de Protestantsche schooljeugd wenschelijk acht? Weet de heer Pierson niet, dat het meerendeel der ouders, die hunne kinderen aan den heer M. toevertrouwen, en met name zij die voor de opheffing der Diakonieschool gestemd hebben, geen oogenblik aarzelen zouden, hun kinderen van die school te verwijderen, wanneer het karakter daarvan veranderde in den geest, door hem gewenscht? Weet de heer Pierson niet, dat de beweegreden, waarom die school gekozen wordt, voor een deel ook daarin gelegen is, dat men zijn kinderen graag in een beschaafden kring zich laat bewegen? Ja, dit alles weet de heer Pierson, kan hij althans weten, want, zijn wij wèl ingelicht, dan maakt hij nog altijd een deel uit van de Commissie die bij de oprichting dier school zich op verzoek van den heer M. met het toezicht belast heeft. Hoe men nu, met die wetenschap toegerust, toch zulk een argument te berde kan brengen, verklaren wij niet te begrijpen. Evenmin, hoe de heer Pierson het met zijne beginselen overeenbrengt, het patronaat over een school te blijven uitoefenen, ook nadat het hem duidelijk gebleken is, dat daar een richting gevolgd wordt, die hij minstens zeer onvoldoende acht. Boven is gezegd, dat twee kerkeraadsleden aanvankelijk met den heer Pierson meegingen, in zooverre zij bestendiging der Diakonieschool wenschten, hetzij als zoodanig, hetzij onder een anderen naam, doch altijd zonder verandering in geest en strekking van het daar te geven onderwijs. Hun motief was: wij hebben geen voldoende waarborgen, bij de bekende gezindheid der plaatselijke en gewestelijke besturen, dat het onderwijs op de openbare school werkelijk neutraal zal zijn en blijven. Die bedenking heeft bij den Kerkeraad gewogen, maar hem toch niet weerhouden tot de opheffing overtegaan. Was het, omdat wij het gevaar voor schending der neutraliteit geheel denkbeeldig oordeelden? Was het, omdat wij overtuigd waren, dat gemeenteraad en gemeentebestuur te veel ingenomenheid hadden met het openbaar onderwijs om het opzettelijk te verwaarloozen, of minder toegankelijk te maken voor alle gezindten? Hadden wij dat gemeend, ja, dan zouden wij wel met blindheid geslagen moeten zijn. Wij wisten reeds lang, welk een hart de plaatselijke overheid het openbaar onderwijs toedraagt. Wij zijn niet vergeten, wat er o.a. met de openbare meisjesschool voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs is voorgevallen. Eerst liet men door kunstmatig rekken der vacature van hoofdonderwijzeres gedurende meer dan een jaar die school stelselmatig verloopen; en hadden de Protestanten dien toeleg niet verijdeld, men had tot sluiting kunnen overgaan. Vervolgens maakte men van twee voortreffelijke lokalen door splitsing twee buitengewoon slechte, waar gebrek aan ruimte, licht en lucht met elkander wedijveren. Wordt in het laatste verslag der plaatselijke Schoolcommissie, die met loffelijken ijver voor het openbaar onderwijs bezield is, daar ernstig over geklaagd, nog twee andere feiten, in datzelfde verslag vermeld, getuigen maar al te zeer van de slechte behartiging der belangen van het openbaar onderwijs door het gemeentebestuur. Tijdens de langdurige ongesteldheid der hoofdonderwijzeres aan de meisjesschool voor lager en meer uitge- | |||||||||
[p. V] | |||||||||
breid lager onderwijs behielp men zich, ofschoon van elders hulp verkregen kon worden, met tijdelijk eene hulponderwijzeres af te nemen van de school voor gewoon kosteloos onderwijs voor meisjes, met dat gevolg, dat de avondschool, aan de laatste verbonden, niet gehouden kon worden, en het aanzienlijk aantal kinderen, dat alleen van die school gebruik maakt, al dien tijd van onderwijs verstoken was. Eindeloos werd getalmd met de aanstelling van een hulponderwijzer te Orthen (buurtschap tot Den Bosch behoorende, waar evenwel geen Protestanten wonen) tot groote schade voor het onderwijs aldaar. Deze en soortgelijke feiten toonen, wat we van ons gemeentebestuur voor het openbaar onderwijs te verwachten hebben. Wij wisten dat, toen wij tot de opheffing der Diaconieschool overgingen. Wij sloten de oogen volstrekt niet voor het gevaar dat de neutraliteit der openbare school hier ter stede bedreigt. Maar wij oordeelden tegen dat gevaar juist verdubbelde waakzaamheid plicht en niet onthouding. Wij meenden dat de door R.K. en Protestantsche clericalen evenzeer gehate openbare neutrale school hier juist door ons Protestanten zoo lang en zoo krachtig mogelijk moest gehandhaafd worden. Wij zullen daarmee voortgaan, totdat overtuigend zal gebleken zijn, dat een neutrale school gelijk de schoolwet die verlangt in Den Bosch een volstrekte onmogelijkheid is geworden. Want dat is tot dus verre nog niet gebleken, wat de heer Pierson ook moge zeggen. De vrijheid die hij begeert is zeker op de openbare school onmogelijk, maar in Amsterdam even goed als in Den Bosch. Bewijst dat, dat de neutrale school onmogelijk is? De neutraliteit wordt geschonden door de benoeming van een Katholieken hoofdonderwijzer, beweert de heer Pierson. Bewijst dan de aanwezigheid van R.K. onderwijzers in de school op zich zelf reeds genoeg, dat het onderwijs partijdig is? Wordt daarmee niet een onverdiende blaam geworpen op het onderwijzend personeel in zijn geheel, waaronder er zeker zijn, die met hart en ziel de belangen van het openbaar onderwijs zijn toegedaan? Leesboeken - gaat de heer Pierson voort, ten bewijze dat waarborgen voor neutraliteit, zelfs in den ‘meest gewonen zin des woords’ hier niet bestaan, - leesboeken die op tal van openbare scholen in het Noorden goed gebruikt kunnen worden, zijn hier contrabande. Waar is het, dat voor een deel hier andere boeken gebruikt worden dan in Holland, maar ook slechts voor een deel; met een aantal leer- en leesboeken is dat wel het geval. En daarenboven bewijst dat wat de heer Pierson bewijzen wil? Daarvoor diende hij natuurlijk aan te toonen, dat de leermiddelen die op de openbare scholen in Den Bosch gebruikt worden, in weerwil van het schooltoezicht, dingen bevatten, met het beginsel der neutrale school in strijd. Dat bewijs is de heer Pierson schuldig gebleven. Maar op alle R.K. feestdagen wordt vacantie gegeven op alle openbare scholen, en dan durft men nog spreken van een neutrale school! waar blijven de waarborgen voor neutraliteit, wanneer men zelfs zulk een kleinigheid niet aandurft? Wanneer die neutraliteit niet ernstiger bedreigd wordt dan door dat feit, konden wij tamelijk gerust zijn. Niet dat wij het aangenaam vinden, dat aan onze kinderen op een Roomschen heiligendag vrijaf wordt gegeven. Wij weten ook zeer goed, dat wij met de wet in de hand de Roomsch Katholieke onderwijzers zouden kunnen dwingen, op die dagen school te houden. Maar wij willen dat wettig recht niet doordrijven ten koste van die verdraagzaamheid jegen andersdenkenden, zonder welke samenleving van menschen, tot verschillende gezindten behoorende, een onmogelijkheid wordt. Wij zouden dat even onbillijk achten, als toen men eenigen tijd geleden in de hoofdstad des lands een Israëlietischen | |||||||||
[p. VI] | |||||||||
hulponderwijzer wilde dwingen, zijn ontslag te vragen of, in strijd met zijne godsdienstige overtuiging, op Zaterdag werkzaam te zijn in de school. De door den heer Pierson aangevoerde argumenten hebben ons dus niet overtuigd. Dit wil niet zeggen, dat de toestand niet zoo kàn worden door de tegenwerking der Ultramontanen, dat wij de openbare school in den steek moeten laten. Het is goed dat wij het gevaar, dat de neutrale school alhier voortdurend bedreigt, goed onder de oogen zien. Des te meer zullen wij allen er tegen op onze hoede zijn, met alle wettige middelen er tegen waken en strijden, en onzen invloed aanwenden om het gemeentebestuur, tegen wil en dank misschien, tot eerlijke naleving der schoolwet te noodzaken. Voorloopig vreezen wij niet, dat de Protestantsche zuurdeesem uit de harten onzer kinderen verwijderd zal worden, al ontvangen zij onderwijs van Katholieke onderwijzers. Wordt daar geen godsdienstonderwijs, ook geen opzettelijk onderwijs in de bijbelsche geschiedenis gegeven, wij zouden dat ook niet begeeren, wij achten de school daarvoor de plaats niet, wij beschouwen dat als de taak van huisgezin en kerk beide. Moesten wij dus ooit den kamp opgeven, moesten wij eens gedwongen worden tot de erkentenis: de neutrale school is in Den Bosch eene onmogelijkheid geworden, al onze pogingen om haar te handhaven zijn verijdeld, wij zouden dan natuurlijk tot bijzonder onderwijs de toevlucht moeten nemen; maar dat bijzonder onderwijs zou naar onze wenschen geen ander karakter moeten dragen, geen andere richting aannemen, dan die de schoolwet voor de openbare school ten plicht stelt. Zoo begrijpt men het in Nijmegen, waar volgens den heer Pierson de scholen van het Nut bloeien. Kwam eens de nood aan den man, wij zouden al onze krachten inspannen om bijzondere scholen, in dien geest ingericht, te stichten of te helpen steunen; en wij zijn overtuigd, dat wij daarbij de gemeente aan onze zijde hebben, dat minder en meer gegoeden voor dat doel hun sympathie, hun medewerking niet zouden weigeren. Maar wat wij zeer beslist niet willen, is eene ‘Protestantsche’ school, gelijk de heer Pierson die in vereeniging met de Christelijke Gereformeerden stichten wil, en die misschien juister met den naam van Christelijk-nationaal zou moeten bestempeld worden. Wat wij niet willen, is eene sekteschool, onder welken vermomden naam ook; en wij zijn er dankbaar voor, dat die nog altijd ‘de groote vogelverschrikker in Nederland’ blijft, al beweren haar voorstanders, zonderling genoeg, dat zij de natie voor zich hebbe. Wat wij niet willen, is een soort van protestantisme, dat kracht zoekt in een verbond met een kerkgenootschap als het Christelijk-Gereformeerde, dat in oorsprong en strekking tegen de ware beginselen van het protestantisme lijnrecht gekant is. Het is juist het Protestantsch belang, de zaak van waarheid en vrijheid in den geest des Evangelies en der Hervorming, die wij ons bewust zijn te dienen, door afwijzing eener ‘Protestantsche’ school, gelijk die, waarvoor de heer Pierson de hulp van Nederland vraagt.
's Hertogenbosch, October 1874.
De ondergeteekende, ofschoon eene beantwoording niet wenschelijk achtende, kan zich overigens met den inhoud en de strekking van dit stuk wel vereenigen. G.H. van der Schuijt. | |||||||||
[p. VII] | |||||||||
Bij de behandeling der vraag, of de diakonieschool al dan niet moest worden opgeheven, hebben de twee leden des kerkeraads, van wie in de vorige bladzijden reeds is melding gemaakt, krachtig geijverd voor haar behoud om de volgende redenen: 1o. omdat het hier eene reeds eeuwenoude instelling gold, aan welke een groot gedeelte dezer gemeente innig gehecht was; 2o. omdat het hun, bij den achteruitgang der Hervormde gemeente te 's-Hertogenbosch gevaarlijk scheen een steun, waaraan zij vroeg of laat dubbel behoefte zonde gevoelen, buiten noodzaak weg te werpen; 3o. omdat naar hun gevoelen noch de wet op het lager onderwijs, noch de gemeentewet, noch eenige andere wet voldoende waarborgen geeft, dat het onderwijs op de openbare school te dezer stede zoo onzijdig zal blijven, dat de Hervormden er hunne kinderen altijd veilig zullen kunnen heenzenden. Waar het toch bij den tegenwoordigen toestand der gemoederen te voorzien is, dat de clericale geest zoowel den gemeenteraad te dezer stede als het collegie der Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant meer en meer zal beheerschen, mag men daar verwachten dat de onder hunne bijzondere hoede gestelde openbare school van dien geest zal vrij blijven? Vurig voorstander van die onzijdige openbare school kan de ondergeteekende zich echter evenmin vereenigen met de oprichting eener school zooals de heer Pierson die begeert. In eenen met zoovele stoffen van onverdraagzaamheid bezwangerden dampkring als die over deze gemeente hangt zal in iedere school van eene bijzondere godsdienstige richting een geest van minachting der andersdenkenden zoo ligt ontkiemen. Hij betreurt het ook dat de heer Pierson de inroeping der hulp van Nederland voor die school heeft doen vergezeld gaan van aanklacht tegen den kerkeraad. Immers is het naar zijn bescheiden meening in elke vergadering eene dure plicht voor de minderheid, het gevoelen der meerderheid te eerbiedigen, terwijl ook de aanklacht bij velen in den lande een te ongunstisen indruk betrekkelijk den toestand dezer gemeente zal achterlaten. J.A.F.L. van Heeckeren, Ouderling. |