De Tijdspiegel. Jaargang 31(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Kerstavond. Wat is de kerstmisavond guur! Margreet, zie toch eens naar het vuur! Grootvader vriest gewis nog dood, Hem wordt van kou de neus al rood. Och, laat hij nu de wieg maar staan! Hij moet maar naar zijn leunstoel gaan! Zie zoo! nu is de kamer klaar, Alleen ontbreekt het vloerzand maar. Geen ruit nog is er die ontlaat, Ik neem de vuurtest zoo te baat! Wat knarst de sneeuw! Wie komt daar aan? De vorst doet ieder langzaam gaan. Daar komt de zon, als vuur zoo rood! Als die maar helpt, dan wijkt de nood. Ei zie! de kanten worden blank, Het drupt al op de vensterbank. Het winterkleed bedekt het woud, 't Is wit, zoo ver het oog maar schouwt. Alleen de beek in 't weideland Is als een spiegel aan den wand. [p. 320] Al de armen zijn reeds aan den gang: Wie 's nachts niet warm ligt, slaapt niet lang. De kleine snaken kruipen krom Met wanten aan en doeken om. Ach, zie hoe een dier zieltjes weent, Wie dat niet raakt is wel versteend! Onschuldig, lief, maar arm en bleek, Dat roert en maakt de harten week. De waker, die nu bollen gaart, Wordt inderdaad al hoog bejaard! Zijn feestlied beeft door straat en gang, Als zong hij zelf zijn grafgezang. Vraag, als hij straks zijn korfje biedt, Naar hout en turf, vergeet het niet! En geef een witte bol hem meer, Licht viert hij hier geen kerstmis meer! De tijd gaat sneller dan een droom: Eerst krijgen we ook een kerstmisboom, Dan volgen ons de kinders op, En dan zit grootje met haar pop. En eer wij opzien, zijn wij oud, En eer wij omzien, zijn wij koud, En kerstmis komt steeds op een draf: Dra dekt de sneeuw ons diep in 't graf. Naar K. Groth. D. Vorige Volgende