De Tijdspiegel. Jaargang 31
(1874)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurkunde.Gemeenzame brieven van een vriend der natuur.VI.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toch verplicht U de meest bekende zaken der geologie in herinnering te brengen, dewijl ik zonder dat van U telkenmale het naslaan van eenig geologisch handboek zou moeten vergen. Ik zal daarbij trachten zoo kort mogelijk te zijn, zonder dat de duidelijkheid er onder lijdt. Een ieder, die het zuiden van ons vaderland bezocht heeft, en onze oostelijke en zuidelijke grenzen is overgetrokken, weet, dat niet overal de grond, waarop de mensch leeft, zoo vlak en eentonig is als ons land, maar dat bergen en rotsen dáár als elders met diepe valleien afwisselen. Tevens zal het den opmerkzamen beschouwer niet ontgaan zijn, dat een groot deel van den ondergrond bestaat uit verschillende rotslagen, die eene groote verscheidenheid bezitten in kleur, hardheid en scheikundige samenstelling. Behalve deze rotslagen of gestratificeerde gesteenten (van stratum, strata, laag, lagen, dus laagvormige gesteenten) zullen ook hier en daar andere gesteenten, zooals granieten en basalten, zijn blik tot zich hebben getrokken; hij zal bij deze geene stratificatie hebben waargenomen, daarentegen moet hunne overeenkomst met de uitwerpselen der nog werkende vulkanen hem spoedig tot het denkbeeld hebben gebracht, dat deze niet gestratificeerde rotsen aan vulkanische werkingen haren oorsprong te danken hebben. Gesteenten als granieten en basalten dragen dan ook den naam van vulkanische en plutonische gesteenten, - in tegenoverstelling van de gestratificeerde gesteenten, welke voornamelijk ontstaan zijn door bezinkingen, sedimenten, uit water of door den invloed van het water en de atmosfeer en neptunische gesteenten of sediment-gesteenten genoemd worden. De geologen hebben de aardkorst in zeer verschillende landen onderzocht en aan de lagen namen gegeven, welke niet zelden vreemd klinken en den leek dikwijls van verder onderzoek afschrikken. Het bezwaar van vreemdklinkende woorden zou echter nog al te overkomen zijn, als de lagen, die aan dezelfde oorzaken hare wording te danken hebben, of die gelijktijdig gevormd zijn, slechts dezelfde benamingen droegen. Doch vooral hierin bestaat volstrekt geene overeenstemming, en bij het naslaan of bestudeeren van Duitsche, Fransche of Engelsche handboeken moet men zich in den regel eerst eene tabel maken van de namen, die in dat land, ja niet zelden door den schrijver alleen, gebruikt worden. - Gevoegelijk kan men die verschillende lagen tot groepen en vormingen samenvatten, en verstaat dan door vorming: eene vereeniging van gronden, die achtereenvolgens gedurende een tijdsverloop van eeuwen onder inwerking van dezelfde natuurkrachten ontstaan zijn. Zijn sommige dier gronden of vormingen, als een geheel beschouwd, van de onder- en bovenliggende door bijzondere eigenschappen onderscheiden, dan neemt men ze samen tot groepen, en noemt den tijd, die noodig was om een groep te vormen: een tijdperk. Dikwijls vat men groepen samen tot hoofd- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groepen en tijdperken tot tijdvakken. Al deze vormingen, groepen en hoofdgroepen maken een onafgebroken geheel uit, en gaan niet zelden bijna onmerkbaar in elkander over. Zij zullen ons aantoonen, hoe alles zich langzamerhand, zonder sprongen of schokken uit het ver verleden ontwikkeld heeft, en hoe dezelfde natuurkrachten, die nog heden, zij het dan ook onder minder gunstige omstandigheden, werkzaam zijn, aan al die verschillende gronden het aanzijn hebben gegeven. Het komt mij voor, dat ik U het kortst en het duidelijkst de verschillende lagen, enz. met de versteende of fossiele overblijfselen der planten en dieren, welke in het tijdperk der vorming leefden en de gesteenten, welke die lagen kenmerken, kan beschrijven door de volgende tabel.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spreekt wel vanzelf, dat deze tabel op geene volledigheid mag aanspraak maken. Voor ons doel is zij echter voldoende geschikt. Zij kan ons leeren, dat van onder naar boven de verschillende gesteenten hoe langer zoo meer vervormd, gemetamorfoseerd zijn; dat de grondlagen der sediment-gesteenten granietachtige gesteenten zijn - granietachtig in den meest ruimen zin opgevat, en dat van boven naar onder - zooals U bij de vergelijking der fossiele dieren en planten onmiddellijk blijken zal, - de hooger georganiseerde dieren en planten afnemen, terwijl de laagste groepen ook de laagste organismen bevatten. Ik wijs U voornamelijk op het laatste, omdat wij er later, hoop ik, nog wel eens over praten zullen. Al deze verschillende lagen zijn natuurlijk niet in alle landen aanwezig; in sommige landen ontbreken enkele geheel, adres aan ons land; maar toch vindt men - en dat verdient opmerking - nooit eene oudere boven eene jongere vorming: bijv. men vindt de Permsche groep nooit bóven de Juragroep of de Steenkoolvorming bóven eene Miocenische vorming, enz. Denk nu echter niet, dat al deze lagen netjes om het middelpunt der aarde zijn gegroepeerd. Er is geen quaestie van. Vulkanische en plutonische steenmassa's hebben deze lagen in alle mogelijke richtingen doorbroken en haar met kracht van geweld van onder naar boven opgewerkt. Daarom noemt men de vulkanische en plutonische gesteenten, dewijl zij aan erupties of uitbarstingen hun ontstaan te danken hebben, ook eruptief-gesteenten. Van deze gesteenten beschouwt men de vulkanische als de jongere, de plutonische als de oudere. Tot de eerste rekent men gemeenlijk de in later tijden door werkende vulkanen uitgebraakte lava's en steenen. Zoowel in mineralogisch als chemisch opzicht komen zij overeen met de van vroegere geologische perioden dagteekenende trachiet, phonoliet of klinksteen, basalt, doleriet, enz., welke men daarom ook tot de vulkanische gesteenten rekent. Al deze verschillende gesteenten kan men beschouwen als wijzigingen van twee standaardsteenen - als ik dat woord eens gebruiken mag - trachiet en basalt. Trachiet bevat meer kiezelzuur, meer kali en meer natron en magnesia dan basalt, doch minder aluinaarde, ijzeroxyde en kalk. Al de vulkanische gesteenten kan men beschouwen als tusschenvormen en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mengsels van genoemde standaardsteenen. Een en ander geldt intusschen als zij van hunne chemische zijde worden bekeken. Beschouwt men ze uit een mineralogisch oogpunt, dan bestaan ze hoofdzakelijk uit veldspaath, augiet, olivien en magneetijzer. Het trachiet bestaat meer uit kaliveldspaath of orthoklaas en bevat daarom meer kiezelzuur, terwijl de basalt meer bases bevat, zooals reeds boven bleek. De oudere plutonische gesteenten laten zich óók tot een paar standaardsteenen terugbrengen, namelijk tot graniet, overeenkomende met trachiet en dioriet, gabbro en diabas, welke met de basalten overeenkomen; want graniet is rijker aan kiezelzuur dan de andere plutonische gesteenten. Graniet verschilt echter van het trachiet door het optreden van twee mineralen, die veel water bevatten, en in de vulkanische gesteenten nooit voorkomen, namelijk: glimmer of mica en kwarts. We zullen zien, hoe we ons dat aanwezig zijn moeten verklaren, daar toch ontegenzeggelijk graniet en trachiet en al dergelijke gesteenten aan dezelfde oorzaak hun ontstaan te danken hebben, nl. aan uitbarstingen. Na deze ‘geleerde’ uitweiding over den feitelijken toestand der aarde - ik hoop niet, dat ze ‘te geleerd’ en dus vervelend is, - verzoek ik U mij te volgen op het terrein der hypothese en zooveel mogelijk de onderstellingen te toetsen aan bovenstaande beschrijving. Toen de Aarde zich als bol van de toekomstige Zon afgezonderd had, om een zelfstandig leven te gaan beginnen, bestond zij uit eene gloeiende, gasvormige massa, waarin de verschillende chemische elementen, die wij kennen, gelijkmatig verdeeld waren. Door afkoeling en uitstraling van warmte kreeg zij eene lagere temperatuur. Deze lagere temperatuur bracht teweeg, dat een aantal verbindingen, die het meest vuurbestendig zijn, zooals: kiezelzuur, aluinaarde, kalk, magnesia, ijzeroxyde enz., vloeistoffen werden, en zich om het middelpunt van den gasbol ophoopten. Er bestond dus toen reeds eene vloeibare, gloeiende kern en een gloeiende atmosfeer. De gloeiende kern vergrootte zich natuurlijk hoe langer hoe meer, naarmate het geheel zich meer afkoelde De temperatuur van de atmosfeer was echter nog zeer hoog, zoodat een aantal scheikundige verbindingen, als waterstof met zuurstof tot water, kwik met zuurstof en meer andere nog niet bestaan konden. Bij toenemende afkoeling nam langzamerhand de vloeibare kern toe, de gasvormige atmosfeer af; deze periode zouden wij de eerste kunnen noemen. Het is duidelijk, dat bij die vloeibare kern de ontstane verbindingen zich om het middelpunt groepeerden naar haar specifiek gewicht, en derhalve de zwaardere meer binnenwaarts dan de lichtere. Dit verklaart ons waarom de gemiddelde dichtheid van de Aarde grooter is (en wel ongeveer tweemaal) dan de dichtheid van de schors. In dit tijdperk nam ook de Aarde wegens hare asomwenteling den vorm eener spheroïde aan. (Zie brief II, pag 417). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Aarde heeft nu hare eerste periode doorleefd. Altijddoor straalde zij warmte uit in de koude wereldruimte. Het noodzakelijk gevolg daarvan was, dat er zich allengs om den vloeibaren bol afgebroken schalen van vaste stoffen vormden. Daar echter het grootste gedeelte der mineralen in vasten toestand specifiek dichter is, dan in vloeibaren toestand, moesten noodzakelijk de verharde stoffen naar het middelpunt worden getrokken; in de nabijheid aangekomen werden zij echter door de ontzaglijke hitte op nieuw vloeibaar, en dewijl een lichaam warmte noodig heeft om van vast vloeibaar te worden, daalde de temperatuur van de massa's om het middelpunt. Hoe veel duizenden en millioenen jaren dat geduurd heeft, laat zich niet opgeven; daar wij over zoovéél eeuwen kunnen beschikken als wij wenschen, doet het tijdsverloop hier ook niet ter zake. Het resultaat was, dat er zich, om de meer afgekoelde, maar toch nog ontzaglijk warme kern een vrij dikke korst moest vormen, die nu niet meer in haar geheel naar het middelpunt kon worden getrokken, omdat de onderliggende vloeistof zich daartegen verzette. Dat deze korst niet koud was spreekt vanzelf. Ook zij verloor warmte, die vergoed werd door de warmte, welke van binnen uit ontvangen werd. Nieuwe afkoeling, nieuwe vorming van stoffen aan de onderzijde der nog jeugdige aardkorst. De afkoeling en de vorming van nieuwe stoffen gebeurden echter niet zoo stilletjes en zoo netjes. In de verschillende stoffen, die stolden, werden toch door chemische verwantschap gassen gevormd van zeer hooge spankracht. Deze wilden naar boven, braken op sommige plaatsen door de schors, en stroomen gloeiende vloeistof kwamen naar buiten en koelden daar af. Of wel, hunne drukking drong geheele streken naar boven, zij zochten door ontstane scheuren te ontsnappen, waarbij zij, zooals duidelijk is, eene reeks omwentelingen teweegbrachten, altijd met hetzelfde gevolg, dat nieuwe vloeibare stoffen vast werden. Een en ander is in overeenstemming met het feit, dat de lava's, zoolang zij vast worden en stollen, dampen en gassen ontwikkelen. Ik zou er bij kunnen voegen, dat, indien eenig gesmolten metaal vast wordt, de gassen uit de massa ontwijken, of niet zelden in de vaste stoffen holten vormen, waarin zij onder geweldigen druk zijn opgesloten. Nog andere omstandigheden deden bij de vorming der aardkorst in dit tijdvak waarschijnlijk haren invloed gelden. Het is toch gemakkelijk te begrijpen, dat, toen er zich eene vrij stevige korst gevormd had, deze minder warmte moest verliezen dan de meer inwendig gelegen kern. De korst toch werd onmiddellijk verwarmd door de Zon, en wat zij meer afgaf verkreeg zij voor een groot deel van de onderliggende vloeibare massa. Indien nu de kern voor een deel stolde, nam zij eenen kleineren om vang aan, hetgeen ten gevolge moest hebben, dat de korst grooter werd dan de kern; m.a.w. de korst moest rimpels verkrijgen. Langzaam, bijna ongevoelig, moesten deze rimpels ontstaan, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder merkbare schokken, totdat eindelijk de vormverandering te groot werd, scheuren ontstonden en dientengevolge nieuwe omwentelingen plaats grepen. Gloeiend heete stoffen werden door de kern uitgebraakt en over de reeds vaste massa's verspreid om later te stollen. Oude lagen werden opgetild en ten onderste boven geworpen. De beroemde geoloog Elie de Beaumont ziet in dergelijke opheffingen den oorsprong der gebergten. Aannemende, dat de wetten der natuur immer eenvoudig zijn, werd hij bij intuitie tot het vermoeden gebracht, dat die scheuren moesten ontstaan volgens richtingen, die evenwijdig zijn met groote cirkels van den aardbol, en dat, hoewel die richtingen elkaar onder alle mogelijke hoeken konden doorsnijden, de snijding onder rechte hoeken toch de meest algemeene moest zijn. Het is hem en anderen werkelijk gelukt een aantal dergelijke systemen aan te wijzen, die natuurlijk niets te maken hebben met de geographische indeelingen. Intusschen is de aardkorst meer en meer afgekoeld en ook de atmosfeer heeft zeer veel warmte verloren. De gloeiende gassen, waaruit de atmosfeer bestond, zijn eindelijk zoover afgekoeld, dat er scheikundige verbindingen gevormd worden, van welke de chloor- en zwavelverbindingen met metalen en andere bases de hoofdrol spelen. Verschillende zure gassen van de atmosfeer gaan nu op de gevormde kiezelzure verbindingen, op de silicaten inwerken. Er ontstaan allerlei verbindingen, tot welker vorming de werkzaamheid van het aanwezige koolzuur en de pas gevormde waterdamp van hooge drukking niet weinig bijdragen. Allengs is de atmosfeer der aarde van hare zure gassen, van chloor- en zwavelverbindingen gezuiverd en onderscheidt zij zich van de nog aanwezige misschien alleen door haar meerder gehalte aan koolzuur en hare hoogere temperatuur. De aarde heeft haar tweede tijdperk doorleefd en is haar derde ingetreden. De zeer verhitte waterdamp doet zijnen invloed gelden op de vulkanische gesteenten van de korst en verandert ze in plutonische. Maar hoe? vraagt ge, want er is toch een groot onderscheid tusschen graniet en trachiet, daar het eerste een aantal mineralen bevat, welke in het tweede niet voorkomen. Volkomen juist, en precies deze omstandigheid was de oorzaak dat men den aard van die omzetting niet wist te begrijpen. Een paar jaar geleden is het A. Knop gelukt ons van dit verschijnsel in een voor de geologie hoogst belangrijk werk: ‘Ueber die Bildungsweise von Granit und Gneiss 1871’ eene zeer waarschijnlijke verklaring te geven. Genoemde natuuronderzoeker toch toont aan, dat verschillende veldspathen, maar voornamelijk orthoklaas, de eigenschap bezitten zich met behulp van in de steenen indringend water te versplinteren tot glimmer of mica en zich om te zetten tot kwarts, waarbij de alkaliën tegen water worden omgeruild. Trachiet bestaat nu voor een groot deel, zooals wij gezien hebben, uit orthoklaas. Welnu, water behoeft slechts in deze gesteenten door te sijpelen en zijne werking uit te oefenen, en het graniet is gevormd. Dat de vroe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ger genoemde basaltische gesteenten zich nu ongeveer op dezelfde wijze in de plutonische, diabas, dioriet, gabbro, enz. kunnen omzetten zal na het vorige vrij duidelijk zijn. De overeenkomst tusschen vulkanische en plutonische gesteenten springt daardoor vanzelve in het oog, en het is ons nu klaar, dat de plutonische gesteenten, zooals de granieten en gneis, uit vulkanische gesteenten gevormd zijn; m.a.w. de oorzaken, die nu nog vulkanische gesteenten veranderen en vervormen, hebben bij het ontstaan der aarde de vulkanische gesteenten, waaruit de aardkorst voor een groot deel bestond, in plutonische en in grondgesteenten van de sediment-formatiën veranderd. In dit derde tijdperk van de vorming der aarde ontstonden de vroegere besprokene sedimentvormingen. De waterdamp, die in den dampkring aanwezig was, koelde al meer en meer af en slorpte koolzuur op, waarvan, zooals wij geconstateerd hebben, de dampkring in ruime mate voorzien was. Door zijne opslorping van koolzuur heeft het water zich een machtigen bondgenoot verschaft om de verschillende rotsgesteenten te verkleinen of te vernielen. Koolzuurhoudend water toch heeft een sterke verwantschap tot alcaliën en alcalische aarden (kali, natron, kalk, aluinaarde enz.), welke in de verschillende kiezelzure verbindingen aanwezig zijn. Verschillende veldspathen zooals augiet, hoornblende enz., die zeer rijk zijn aan deze bases, moeten ze afgeven en zijn genoodzaakt de verbinding dezer bases met koolzuur tot koolzure zouten aan te zien en ze door het water te zien wegvoeren. Door spleten en scheuren, door gangen en spelonken, treedt dit water binnen, overal ontmoet het kiezelzuur en bases. Hier neemt het de bases op, dáár wordt het kiezelzuur verdrongen, en van een prachtig, glinsterend kristal ontstaan zandsteenen en verbindingen van kiezelzuur met aluinaarde of potaarde, welke samenhangen met talrijke verbindingen van zuurstof met metalen. Al meer water wordt neergeslagen uit den dampkring; stroomen van ontzettenden inhoud vallen van de hoogere gedeelten, naar de lagere; de pas gevormde potaarde, zandmassa's en verbindingen van koolzuur met kalk, magnesia, kali en natron worden naar de dieper gelegene deelen, naar de zeeën weggevoerd. Doch die koolzure zouten werken opnieuw op de aluinaarde der potaarde of kleiaarde in, slaan de oxyden der metalen uit hunne verbindingen neer, vallen het chloorcalcium aan; er worden gevormd koolzure kalk en keukenzout of chloornatrium. Beide omzettings-producten worden door stroomen water naar de zeeën heengevoerd. Voortdurende vulkanische uitbarstingen heffen gansche streken op, verplaatsen stroomen en rivieren, sluiten gedeelten eener zee af en zijn derhalve de oorzaak, dat in die gedeelten het water verdampt, en de minerale bestanddeelen als gips, kalk of zoutbeddingen achterblijven. Laag georganiseerde dieren en planten hebben reeds vóór deze gebeurtenissen de zeeën bevolkt en anderen tot voeding verstrekt. Groote wouden, uitgestrekte bosschen van reusachtige boomen zijn ontstaan en vergaan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om plaats te maken voor bosschen, waarin andere houtgewassen voortteelen. De steenkolen-formatie heeft reeds haar ontstaan beleefd; zeedieren en planten hebben het verplaatsen van zeeën en waters met den dood moeten bekoopen. Was de vroegere atmosfeer nog te veel bezwangerd met koolzuur, de voorwereldlijke bosschen, die wij als steenkoollagen leerden kennen, hebben voor een groot gedeelte dien overvloed aan koolzuur opgeruimd en de zuurstof vrij gemaakt. Hooger georganiseerde dieren, visschen, kruipende dieren beginnen zich te vertoonen, kruipende dieren van ontzettende afmetingen. Langzamerhand wordt de atmosfeer zuiverder en zuiverder. De temperatuur der lucht daalt hoe langer hoe meer tot hare tegenwoordige hoogte; het water vloeit regelmatig onder den invloed der Zon en der luchstroomingen als regens neer, die nieuwe chemische veranderingen teweegbrengen, nieuwe lagen doen bezinken. Van de toenmalige bergen dalen gletschers in de valleien neer, scheuren brokstukken der bergen af, rollen reusachtige blokken als diluvium naar de vlakten en laten door gruishoopen of moraines sporen achter van de wegen, die zij hebben afgelegd. Doch ook die periode heeft een einde. Meer rust zal de aarde voor een poos ten deel vallen. Kleimassa's en mergelmassa's, door den invloed van regen, wind en verweering ontstaan, worden dan hier, dan daar door rivieren en stroomen afgezet en bezinken in lagen en beddingen. Doch vulkanen braken opnieuw hunnen inhoud uit, en aardbevingen brengen eene gansch andere verdeeling van land en water te weeg. Hier zijn we misschien het tijdperk ingetreden, waarin de tegenwoordige vulkaan- en bergsystemen van Beaumont gevormd werden. Volgens dezen beroemden geoloog ontstonden er drie tegelijk, die hij den naam heeft gegeven van: le système du Ténare, le système des Andes, et l'axe volcanique de la Méditeranée, en welke een système volcanique tri-rectangulaire vormden, welker toppen tegelijk boven hunne omgeving te voorschijn kwamen. Hooren wij Beaumont spreken: ‘Ce fut sans doute un jour redoutable dans l'histoire des habitants du globe, et peut-être même dans l'histoire du genre humain, que celui où cette batterie volcanique, qui ne compte pas moins de 270 bouches principales, vint à gronder pour la première fois. Peut-être les traditions d'un déluge universel, qu'on rencontre chez la plupart des peuples américains, comme chez ceux de l'ancien continent, se rapportent ils à ce grand événement, qui n'aurait pu manquer d'être un grand désastreGa naar voetnoot(*).’ Wij zijn genaderd tot de quartaire vorming. De mensch, die misschien reeds in de diluvium-periode de aarde bewoonde, gaat de bovenste lagen vervormen en brengt met behulp van zijnen langzaam zich ontwikkelenden aanleg en door zijne kunstvaardigheid en voortdurenden kamp tegen de natuur talrijke veranderingen teweeg, welke tot het historische tijdperk behooren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zal U voorzeker met het oog op onze tabel der aardlagen gebleken zijn, dat de vorming der aarde door bovenstaande uiteenzetting voldoende verklaard is. Eene geheele, volledige verklaring is nog niet te geven. Doch wat nood! waarom moeten wij dan toch alles willen weten en niets aan onze nakomelingschap ter opheldering overlaten? Gij zult bemerkt hebben, dat ik geen woord gerept heb over het ontstaan der organismen op de aarde. Het onderwerp gaat veel te diep, en is veel te belangrijk om er mij met een franschen slag van af te maken. Daarom heb ik het niet aangeroerd. Misschien vind ik later in onze correspondentie de gelegenheid een en ander over dat vraagstuk mee te deelen. Ook dan zal het U blijken, dat natuurwetten alleen in de ontwikkeling een rol hebben gespeeld. Nog een paar woorden tot besluit; zij gelden de oplossing der vraag: hoeveel duizenden jaren noodig zijn geweest om al deze veranderingen tot stand te brengen. Van verschillende zijden heeft men gewaagd den ouderdom der aarde te bepalen. Ik noem het een waagstuk, omdat men, zooals Gij zien zult, alles behalve zekere gegevens tot grondslag heeft genomen. Helmholtz, uitgaande van sommige veronderstellingen omtrent de oorspronkelijke warmte van de nevelmassa, vindt als ouderdom van de aarde 68.365000 jaren, terwijl de sterrenkundige Herman Klein, het langzamer worden van de asrotatie volgens de onderzoekingen van Adam en Delaunay als feit aannemende, als gemiddelden ouderdom 2000 millioen jaren verkrijgt. Waar zulke kolossaal uiteenloopende cijfers gegeven worden, mogen wij gerust aannemen, dat uiterst weinig of liever niets zekers bekend is. En nu, adieu; ontvang mijne hartelijke groeten en beschouw mij voortdurend als t.t. A., Juni '74. max van edijck. |
|