tegenover niemand, hetzij Roomsch-katholiek, orthodox of wien ook verloochent.
De inleiding van dit deel is o.a. gewijd aan de beantwoording der vraag, of Duitschland dan wel Engeland het geboorteland is der pragmatische geschiedbeschrijving; zij houdt zich bovendien bezig met andere punten, b.v. met het nasporen van den invloed der latere godgeleerdheid en wijsbegeerte op de kerkgeschiedenis, alsmede met een proeve tot oplossing der vraag, of het vierde tijdperk terecht het pragmatische wordt genoemd.
Wat den inhoud uitmaakt van het werk zelf zal men zeker het best kunnen afleiden uit het vermelden der opschriften van de hoofdafdeelingen, waarin het is gesplitst: I, de pragmatische kerkgeschiedschrijving grootendeels in dienst van een eenzijdig subjectivisme, Schröckh, Spittler, enz.; II, de pragmatische kerkgeschiedschrijving zich van deze boeien bevrijdende en strevende naar meerdere objectiviteit, Ph. Conr. Marheinecke, Joh. Carl Ludwig Gieseler, Karl Hase, enz.; III, de pragmatische kerkgeschiedschrijving van het behoudend standpunt des evangelischen geloofs, August Neander, Ullmann, Hagenbach, Schaff, Merle d'Aubigné, Bungener, Guizot, enz.; IV, de pragmatische kerkgeschiedschrijving in haren overgang tot eene organische beschouwing en behandeling der geschiedenis, Ferdinand Christiaan Baur, enz.; V, de pragmatische geschiedschrijving en de Roomsch-katholieke Kerk, Ab Hontheim, von Stolberg, Lingard, enz.
Ten zesde of ten laatste levert de hoogleeraar in een slotbeschouwing een overzicht van den gang der ontwikkeling, dien de kerkgeschiedschrijving van de tijden der hervorming tot op onze dagen heeft genomen, zoowel in de Roomsch-katholieke als in de Protestantsche kerk; verder slaat hij een blik op de tegenwoordige hoogte der kerkgeschiedschrijving en poogt de vraag te beantwoorden, in hoeverre de organische geschiedbeschouwing als de beste methode mag worden erkend en zich als zoodanig zal blijven aanprijzen; eindelijk maakt hij eenige gevolgtrekkingen met het oog op de kerkgeschiedschrijving der toekomst.
Door 't geheele werk heen staan deze twee zaken op den voorgrond: een nauwkeurige teekening van de eigenaardigheden der mannen, die de heer ter Haar achtereenvolgens als auteurs laat optreden; het streven van dezen Schrijver zelven, om niet dan na nauwgezet onderzoek der uitspraken van anderen, b.v. van Schaff en van Baur, zijn eigen oordeel te laten hooren over de waarde der geschriften, van welker opstellers en inhoud hij spreekt. Onder de vele plaatsen, die men in betrekking tot het eerste punt, de levensbijzonderheden, met ingenomenheid leest, is blz. 72, waar herinnerd wordt aan de edelmoedigheid van Heeren in de zaak der prijsvraag, die Villers beantwoordde; blz. 110, waar een zeer opmerkelijk overzicht voorkomt der lotgevallen van het veelbewogen leven van Karl August Hase; blz. 143, waar Neander wordt beschreven, gelijk hij met terneêrgeslagen en in zichzelf gekeerden