De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurkunde.Een strijd voor levensbehoud.Ueber den Werth der Gesundheit für eine Stadt. Zwei populäre Vorlesungen, von Dr. Max Pettenkofer. München, 1873.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
latumque consilium’ (Epist. XVII). Als bij instinct had reeds deze natuurkenner der oudheid de waarde begrepen van de statistiek. In het bijzonder had de gezondheidsleer daaraan veel te danken. Ja! de heilzame rigting waarin haar practisch streven tegenwoordig zich beweegt in alle beschaafde landen, is voor een groot deel aangewezen door de uitkomsten van statistisch onderzoek. - Hoe men ook over de waarde der statistiek moge oordeelen en met hoeveel grond ook tot omzigtigheid mag worden aangemaand, wat de toepassing betreft der door haar verzamelde cijfers, onbetwistbaar is het toch, dat sedert hare meer methodische toepassing, vooral wat de feiten van geboorte en sterfte, van ziekten en doodsoorzaken betreffen, helderder licht is opgegaan over de stoffelijke voorwaarden van het leven en de gezondheid der bevolking en der individuen waaruit zij bestaat. Door haar voorgelicht heeft men den weg gevonden tot de verborgen schuilhoeken der vroeger nagenoeg onbekende bronnen en oorzaken van ziekte en dood, tot de kennis van den loop der volksziekten, der ziekteoorzaken en ziekte-besmetting. Velerlei maatschappelijke ellende, die voorkomen of verminderd kan worden, velerlei pligtverzuim in dit opzigt van individuen, van hoogere en lagere besturen, uit onkunde veelal ontstaan, zijn door de statistiek in het juiste licht gesteld. In het bijzonder waren het de uitkomsten van het statistisch onderzoek, verkregen tijdens het heerschen der cholera te Londen in 1849, die den krachtigsten stoot hebben gegeven tot die zoo ijverige behartiging der belangen van het openbaar gezondheidswezen waardoor onze tijd zich kenmerkt. Plinius zeide teregt: cijfers spreken! Of ligt er geene duidelijke aanwijzing in het statistisch feit, dat van iedere 1000 personen, die in 1849 te Londen aan cholera bezweken er slechts 26 waren, die tot den gegoeden stand behoorden, 157 uit de burgerklasse, maar 817 uit den stand der arbeiders? dat van de bewoners der welvarende wijken dier wereldstad er slechts 13 per mille werden aangetast, doch van die der armen-wijken 28 tot 30? De genoemde feiten immers geven een sprekend getuigenis, in cijfertaal, voor de meer en meer erkende waarheid, dat ook de uitwendige levensomstandigheden der menschen - inzonderheid tijdens het heerschen van volksziekten - een overwegenden invloed oefenen op ziekte en dood. Wat Engeland en Wallis aangaat leerde het statistisch onderzoek, dat op een cijfer van 49,368 sterfgevallen er niet minder dan 14,360 waren tengevolge van ziekten der ademhalings-werktuigen. Duidelijk bevestigde het immers de waarheid, dat de lucht, waarin de mensch ademt en leeft, vele kiemen bevat van ziekte en dood; dat het leven in slechte woningen en het ademen in bedorven lucht lijden der borstwerktuigen, in het bijzonder longtering teweeg brengen. Doch den blindsten naar het verstand, wat de voorwaarden aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat van gezondheid en leven, ging licht op door de feiten der statistiek in betrekking tot de sterfte van kinderen. Zij leerde o.a. deswege, dat van 1839-40, te Liverpool, op de 1000 sterfgevallen 520 kinderen waren beneden de 5 jaren. Wat Nederland aangaat, dat te Amsterdam, in 1858, de kindersterfte het ⅓ deel uitmaakte van het geheele sterfte-cijfer; in hetzelfde jaar te Delft de helft, te Rotterdam in 1849 evenzoo, en dat te Haarlem in 1855 onder de 933 sterfgevallen 427 kinderen voorkwamen, in 1856, op een totaal sterftecijfer van 843, niet minder dan 439, terwijl van de 971 geborenen, 121 binnen het eerste levensjaar en 395 binnen de eerste vijf jaren waren gestorven. - Ook te 's Hage, Utrecht, Arnhem, Middelburg en Dordrecht waren de uitkomsten in dit opzigt even droevig. (Zie de bekende mededeelingen deswege van Wintgens en Caland). Wij hebben aan eenige, bij velen misschien welbekende feiten, willen herinneren, ter bevestiging der uitgesproken meening, dat aan de statistiek een belangrijk aandeel toekomt in de levendiger geworden belangstelling, bij het denkend deel der beschaafde wereld, in alles wat tot de leer der gezondheids-bewaring betrekking heeft.
De gezondheid eener bevolking, van eenigerlei huisgezin of individu, is levend kapitaal. De waarde der weerbaarheid eener bevolking in dit opzigt voor het openbare welzijn kan alzoo niet te hoog worden geschat en haar behoud geene te groote geldelijke opoffering vorderen. Toch bestaat op lange na niet het helder begrip hiervan bij de groote menigte. Velen misschien worden er gevonden, die meenen dat het gunstige of min gunstige der algemeene volksgezondheid hen persoonlijk weinig aangaat of schaden kan, dat zij onafhankelijk van de massa, waartoe zij behooren, kunnen leven en zich bewegen; die geen begrip hebben van de solidariteit, ook in dit opzigt, der menschheid en der menschelijke maatschappij. Niet weinigen nog dommelen voort in den waan, dat de goede God dit zóó heeft verordineerd en het den verwaten mensch niet past zich te bemoeijen met Gods raadsbesluiten. Vele tegenstanders der koepokinenting spreken zoo en hebben nog onlangs het bewijs geleverd, tijdens het heerschen der pokziekte in ons vaderland, dat de ijverigste en welmeenendste pogingen ten algemeenen nutte kunnen worden verijdeld en krachteloos gemaakt door vooroordeel of onkunde. Vele bewoners der bisschopstad stonden aan de spits van dat leger en hebben misschien een groot deel der verantwoordelijkheid op zich geladen van zóó vele slachtoffers der pokziekte. Doch ook bij een groot deel der welgezinde en onbevangen lieden bestaat niet het juiste begrip van het gewigt en de beteekenis eener doelmatige zorg voor het openbaar gezondheidswezen. Elke poging tot het populariseren der gezondheidsleer verdient | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarom naar waarde en dankbaar te worden erkend. Een der bekwaamste en talentvolste vertegenwoordigers op dit gebied - Max Pettenkofer, hoogleeraar in de hygiène te Munchen - heeft ook in dit opzigt zich verdienstelijk gemaakt door twee voorlezingen voor beschaafde hoorders, waarin hij de waarde deed opmerken der gezondheid voor eene stad of gemeente. Eene korte beschouwing dezer voorlezingen laten wij daarom voorafgaan aan die van het 6de jaarverslag der ‘Utrechtsche Vereeniging tot verbetering der volksgezondheid’, door de Redactie van dit Tijdschrift ons ter recensie toegezonden. Op de evenzeer verdienstelijke lezing van Dr. Lorent, ‘Over de taak der verzorgers van het openbaar gezondheidswezen, in betrekking tot de lucht die wij ademen’, zullen wij daarbij de aandacht vestigen.
Pettenkofer begint zijne voorlezing met het begrip aan te geven van gezondheid en ziekte. Daar wel velen zijner hoorders bij ervaring zal zijn gebleken, dat ziek zijn het tegenovergestelde is van den toestand van gezondheid - zullen wij het min of meer juiste der door P. gegeven bepaling niet bespreken. - Belangrijker is het er op te wijzen hoe de Schrijver zijn publiek tracht duidelijk te maken, dat de gezondheid der individuen kapitaal vertegenwoordigt en hun ziek zijn kapitaal-verlies; dat dit geldt voor ieder burger en voor geheel den Staat. Iedere overwinning in oorlogstijden hangt voor een groot deel af van den ligchamelijken welstand en de weerbaarheid van het leger. Het verlies aan manschappen door ziekte is alzoo een verlies van strijdkrachten, eene vermindering van oorlogskans en staatsrijkdom. Hier blijkt de waarde der gezondheid in al haren omvang. Daarom is het een zóó treurig feit, dat bij de meeste oorlogen, vooral die der laatste jaren, veel meer soldaten door ziekten zijn gevallen dan in en door den strijd. Door eenige wetenswaardige statistieke mededeelingen in dit opzigt wordt dit door P. toegelicht. Tijdens den Krimoorlog, zegt hij, trokken 309,000 Franschen ten strijde, doch daarvan keerden 95,240 niet terug. Van dit groot aantal omgekomenen - bijna het derde deel der geheele armee-sterkte - vielen er slechts 20,000 in den strijd of ten gevolge daarvan. Doch bijna het vierde gedeelte, een getal van 75,000 manschappen, bezweek ten gevolge van ziekten! In den Italiaanschen oorlog van 1859, die drie maanden aanhield, waren in of ten gevolge van den strijd 3664 manschappen gesneuveld, terwijl er 8674 ter oorzake van ziekten werden weggerukt. Bij de armee der Amerikaansche Unie bedroeg het totaal verlies aan manschappen 52,152, waarvan er slechts 10,142 op het oorlogsveld, ten gevolge van den strijd waren gevallen, doch de overigen door verschillende ziekten. Eene gelijksoortige verhouding heeft de oorlog tusschen Pruissen en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oostenrijk opgeleverd, in 1866 gevoerd, waarbij veel meer soldaten aan cholera bezweken, dan door het geweld des vijands. Iets gunstiger was de verhouding in den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-71. Het geheele verlies toch der Duitsche armee heeft, volgens opgave van den statisticus Engel, bedragen 40,282 man. Hiervan kwamen er 340 om door toevallige ongelukken en 12,263 door ziekten. Voldoende bewijzen voorzeker dat de toepassing van de voorschriften der gezondheidsleer bij de legers nog veel te wenschen overlaat; dat ook hier nog veel dringend verbetering vordert. Eere daarom den stichter van het Roode Kruis en allen die zich onder deze vaan hebben geschaard, om den strijd te voeren voor levensbehoud. Doch wenden wij den blik naar het burgerlijk leven, het groot tooneel van strijd om levensbehoud, niet slechts in den dusgenaamden geestelijken, maar bovenal in den zoogenaamden stoffelijken zin. De Staat heeft ook hier zijne arbeidskrachten noodig, behoud en besparing van het leven en de gezondheid zijner burgers is behoud van kapitaal en staatsrijkdom. Ook de welvaart en het geluk van ieder gezin hangt voor een groot deel af van den goeden gezondheidstoestand zijner leden - niet minder die van den enkelen burger. Ziekte gaat gepaard met verlies van tijd, en reeds Benjamin Franklin wist het en heeft gezegd: ‘Time is money.’ Welke belangrijke sommen zouden ook door gemeente en armbesturen worden bespaard, aan bedeeling en armverzorging, indien de stand van het openbaar gezondheidswezen degelijk ware verzorgd. Door een voorbeeld tracht P. verder te verduidelijken welk kapitaal-verlies het ziek zijn eener bevolking vertegenwoordigt. Hoevele ziektedagen, dus vraagt hij, kunnen op grond der statistiek, gemiddeld worden gerekend voor ieder persoon per jaar? De statistiek heeft geleerd, dat ieder individu gemiddeld van de 365 dagen 18,5 tot 20 dagen ziek is. Laat ons aannemen 20 dagen en ieder dag ziek zijn op een kapitaal-verlies rekenen, voor ieder betrokken persoon, aan verlies van arbeidsloon en verdiensten, (of voor de gemeentebesturen voor onderstand) op één gulden per persoon. Alsdan vertegenwoordigt gemiddeld het ziek zijn eener bevolking van 170,000 zielen, zooals Munchen heeft, een kapitaal-verlies van 170,000 × 20 = f 340,000 jaarlijks. Dit gemiddeld getal van 20 ziektedagen, per jaar en per individu, berust op den volgenden grondslag: In de Pruissische armee, van 1846-1864, over een tijdvak dus van 18 jaren, was blijkens de militaire registers ieder soldaat gemiddeld 16,38 dagen ziek geweest. Wanneer men daarbij in het oog houdt, dat ten gevolge der in Pruissen bestaande algemeene dienstpligtigheid, door het militair personeel voor een groot deel is vertegenwoordigd het beste deel der bevolking, en tevens, dat de armee voor een goed deel bestaat uit personen op den krachtvollen leeftijd, dan is het zeker niet overdreven hoog geschat, indien men voor eene gemengde be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
volking 20 ziektedagen aanneemt per individu. Hier zijn mannen, vrouwen, kinderen en ouden van dagen onder, en men weet immers door de ondervinding der ondersteunings-maatschappijen en der hulpkassen, dat van het 60ste jaar af gerekend, ieder persoon niet 20 maar gemiddeld 40 dagen ziek is. Ook door de registers van groote en welingerigte ziekenhuizen wordt die schatting van 20 ziektedagen per individu en per jaar, als een tamelijk constant feit bevestigd. Men ziet daaruit namelijk hoevelen jaarlijks worden opgenomen en als hersteld, niet hersteld of overleden, zijn opgeteekend. Hieruit nu is gebleken, dat over eene lange reeks van jaren genomen, van de 34 opgenomen zieken er 1 sterft en, in het algemeen, gemiddeld ieder zieke 18,5 verpleegdagen heeft. Daar nu 1 sterfgeval is gebleken gemiddeld het aequivalent te zijn van 34 ziektegevallen, kan men dus uit het cijfer der sterfte eener bevolking, volgens den genoemden maatstaf, de som bepalen die door het aantal voorgekomen ziektegevallen, in eenigerlei stad of gemeente, verloren gaat. Dat dit bedrag voor Munchen vrij aanzienlijk is - en zeker ook voor vele gemeenten in ons vaderland - zal dus ook kunnen blijken uit het jaarlijksch sterfte-procent, waaruit de relative morbiliteit kan worden bepaald; het aldus verkregen cijfer komt dan vrij wel overeen met het straks genoemde.
Gemiddeld sterven in Munchen ieder jaar 33 per mille (33‰), d.i. over de geheele bevolking genomen (170,000), niet minder dan 5610. - Als nu 1 sterfgeval het aequivalent is van 34 zieken, zoo verkrijgt men een cijfer van 180,740 ziektegevallen per jaar, of ongeveer 500 per dag; en dit tegen 18 ziektedagen gerekend voor ieder lijder, geeft eene som van 3343,690 ziektedagen of kapitaal-verlies van bijna f 340,000 per jaar. Het door P. aangehaalde voorbeeld is zeker sprekend genoeg om te doen blijken, dat gezondheid kapitaalswaarde vertegenwoordigt. Dit geldt voor alle standen. - Reeds hierdoor, afgezien van alle humaniteit, springt het gewigt in het oog van alles wat het sterftecijfer eener bevolking kan doen verminderen. Dit cijfer verschilt voor alle gemeenten en landen; het is afhankelijk niet van één enkelen invloed, maar van vele en zeer verschillende invloeden te gelijk. Het sterftecijfer van Munchen b.v., 33 per mille (33‰), hoezeer ongunstig, is daarom ten onregte toegeschreven aan de aldaar steeds heerschende abdominale typhus alléén. Dit sterftecijfer te Munchen wordt slechts door weinige steden overtroffen, als b.v. Weenen (35‰) Rome (39‰) Berlijn (37‰) Madrid (42‰). Wat de jaren 1870 en 1871 aangaat, zoude men daar Utrecht bij kunnen voegen. Het gunstigste sterftecijfer heeft Londen: tegenwoordig gemiddeld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
20‰ niettegenstaande zij eene stad is van ruim drie millioen zielen. Wat kan er nu gedaan worden om het ongunstig sterftecijfer eener bevolking te verbeteren en tot 2% te reduceren? Schrijver tracht deze vraag te beantwoorden, in het bijzonder met het oog op de plaats zijner inwoning, Munchen. Te Londen stierven van 1846-1855 nog 25 per mille, het meest gewone sterftecijfer; nadat echter belangrijke maatregelen waren genomen tot verbetering der volksgezondheid, onder den drang der cholera-epidemie van 1849, is dit sterftecijfer allengs gedaald tot 20‰. - Nu is de vraag deze: heeft Londen dat alleen te danken aan zijne verbeterde riolering en betere zorg voor het drinkwater? P. zegt neen! Het valt zeker niet te ontkennen dat deze radicale hervormingen een zeer gunstigen invloed hebben uitgeoefend. Immers, vóór de invoering er van was de sterfte in 24 steden van Engeland, waarvan de bevolking voor iedere stad op ruim 18000 kan worden geschat, nog altijd 24,7 per mille, terwijl nà de invoering aldaar der straks genoemde belangrijke verbeteringen, dit cijfer, voor ieder dier steden, daalde tot 21,9 per mille (John Simon). Doch goede riolering en zorg voor goed drinkwater zijn niet de éénige voorwaarden, die den gezondheidstoestand eener bevolking bepalen. Er zijn nog vele andere, hoogst verschillende zaken, waaraan het openbaar gezag zijne zorgen dient te wijden, indien de oorzaken eener tegennatuurlijke sterfte zullen worden weggenomen, als b.v. spijs en drank, voeding der bevolking, vooral der armen; overvulling van woningen en buurten (encombrement), het ademen en leven in bedorven lucht; ziektebesmetting, prostitutie; armenverzorging, enz. Met een enkel woord wordt door Schrijver aan de beteekenis van ieder dier invloeden herinnerd. Ten slotte doet hij opmerken, dat als men met ernst en vruchtdragend de hand wil slaan aan de verbetering van het openbaar gezondheidswezen, men allereerst een juiste kennis zich moet verschaffen van de bestaande toestanden in dit opzigt, opdat men wete wàt verbetering noodig heeft. In de tweede plaats moet er voor worden gezorgd, dat niets aan de uitvoering van nuttige maatregelen belemmerend in den weg kan treden. Hij acht het daarom wenschelijk plaatselijke commissiën in het leven te roepen, bestaande uit een geneesheer en nog twee andere zaakkundige lieden, van welke commissiën eene in ieder afzonderlijk kwartier der stad werkzaam is en toezigt houdt. Deze plaatselijke commissiën moeten verder in direct verband staan tot eene centrale commissie en aan deze de resultaten van haar plaatselijk onderzoek mededeelen. Verder zorgen zij voor de rigtige uitvoering der verordeningen. Al deze commissiën moeten een officieel karakter bezitten en als zoodanig van den steun en de medewerking verzekerd zijn van de plaatselijke zoowel als de algemeene wetgevende magt. Daarbij wijst hij op den pligt welke op ieder burger rust om naar best vermogen bij te dragen tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het meer en meer vestigen der overtuiging, bij de groote menigte, van het belang dat een goed ingerigt openbaar gezondheidswezen bezit. - Zie hier eenige belangrijke punten uit Pettenkofers voorlezingen. Het was misschien onder den invloed hiervan dat voor gansch Duitschland eene algemeene maatschappij voor volksgezondheid zich onlangs heeft gevestigd, tot de oprigting waarvan ook burgemeesters waren uitgenoodigd, en waaraan de meesten hunner zich hebben aangesloten. Zonder twijfel is deze weg de juiste, misschien de éénige om tot goede uitkomsten te geraken. - Het uitsluitend berusten van de zorg voor het openbaar gezondheidswezen bij den algemeenen wetgever, herziening in dit opzigt van de gemeentewet, in het leven roepen eener algemeene maatschappij voor volksgezondheid, zouden wij ook voor Nederland wenschen en noodzakelijk achten. Het initiatief tot het verwezenlijken van dit denkbeeld kan worden genomen door ieder deskundige, doch behoort misschien eigenaardig tot de taak der inspecteuren van het geneeskundig staatstoezigt. Een anonymus, de heer R. uit R. heeft vroeger in een brochure dit denkbeeld in 't licht gesteld, maar daarbij een zoo zamengesteld en veelomvattend programma geleverd, dat aan de uitvoering, op zoodanige wijze als door hem werd voorgesteld, moeijelijk kon worden gedacht.
Dat onder de velerlei bronnen van ziekte en dood, de lucht die wij inademen en waarin wij leven, een der gewigtigste is, was reeds vroeg genoeg bekend. Eerst het wetenschappelijk onderzoek van den lateren tijd, heeft dit belangrijk onderwerp der gezondheidsleer naauwkeuriger toegelicht. Wel was het der moeite waard dit door eene voorlezing voor het niet zaakkundige beschaafde publiek in het licht te stellen. Dr. Lorent, uit Bremen, deed dat op degelijk wetenschappelijken grond. - Wij willen ons eenige oogenblikken bij die lezing bepalen. De invloed van bedorven, d.i. met schadelijke stoffen en gassen bezwangerde lucht, is eerst tot helderheid gekomen sedert proefondervindelijk is aangetoond, dat ook de lucht die binnen de aarde d.i. beneden den beganen grond zich bevindt, in voortdurende wisseling is met die boven zijne oppervlakte. De lucht dringt tot de diepte van het grondwater in den bodem door. Met de daling van dit grondwater dringt ook de lucht steeds dieper door, en komt aldus in aanraking met de daardoor droog gelegde organische stoffen, die zij door haar zuurstof tot rotting doet overgaan. Het verschil in temperatuur der lucht boven en beneden den grond is verder de oorzaak eener voortdurende wisseling dezer beide luchtlagen. Gasvormige rottingsproducten stijgen hierdoor uit den bodem, tot op en boven de oppervlakte, en verspreiden zich tot op verren afstand in de lucht. Dit is door Pettenkofer voldoende bewezen. In het bijzonder echter is door hem aangetoond, dat het lichtgas, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit lekke gaspijpen onder den grond ontsnapt, aangetrokken door de warmere lucht der woonvertrekken, tot op een afstand van 20 voeten zich kan verspreiden, en aldus vergiftigend werken op de bewoners. Op denzelfden grond, (diffusie der gassen), kunnen ook onreinheden van aangrenzende woningen, uit slecht gemetselde zinkputten, enz. de lucht in onze huizen bederven of de bronnen vergiftigen. Proeven van Pettenkofer en van Fleck uit Dresden hebben verder geleerd dat de grondlucht ook zeer rijk is aan koolzuurgas; dat het gehalte hiervan en van andere gassen wisselt, naar de verschillende maanden van het jaar, en in directe verhouding staat tot de diepte waarop de lucht binnen den bodem is doorgedrongen. Directe waarnemingen, te Munchen, bewezen dat de epidemiën van typhus en cholera op- en neêrgaan met de daling en rijzing van dit grondwater. De veelvuldigheid van typhusgevallen en de sterfte aan deze ziekte stonden te Munchen in verhouding tot de daling van het grondwater; de hoogste stand der epidemie kwam overeen met den laagsten stand van het grondwaterGa naar voetnoot(*). - Waarnemingen van Liebmeister uit Basel, dat door middel van lekke zinkputten de in het bronwater geraakte drekstoffen van één typhuslijder eene epidemie dezer ziekte teweegbrengen, bewezen tevens wat de typhus aangaat voor eene specifieke ziektekiem. Deze nu kan aan faecaalmassa's gebonden zijn of in de met waterdamp bezwangerde lucht bevat wezen. In elk geval is het voldoende geconstateerd, dat de inademing van rottingsgassen en rottende stoffen eigenaardige ziekteverschijnselen teweegbrengt, als: misselijkheid en braking, gevoel van vermoeidheid, borstbeklemming en hoofdpijn. Zorg voor de meest mogelijke zuiverheid van den bodem en voor het goed luchtdigt gemetseld zijn van zinkputten en riolen, behoort daarom tot de noodzakelijkste voorzorgen, die ten nutte van het openbaar gezondheidswezen behooren te worden genomen. Doch niet alleen beneden de oppervlakte van den bodem, ook daar boven liggen vele bronnen van luchtbederf en hierdoor van ziekte en dood. In het bijzonder noemt Schr. het moerasgift. De levensduur van de bewoners der moerasstreken is dan ook gemiddeld veel lager dan die der niet moerassige terreinen. Terwijl b.v. de gemiddelde levensduur der bewoners van Frankrijk 35 jaren bedraagt, is die der bewoners van moerasstreken aldaar slechts 23 jaren (Fonsagrives). - Ook herinnert hij aan den luchtverpestenden invloed van open of slecht gemetselde riolen, mestvaalten, enz. Een der belangrijkste bronnen van luchtbederf ligt verder in de uitoefening van velerlei bedrijven en het schadelijke van sommige fabrieken. Wat de eerste betreft herinnert Schr. aan het nadeelige voor een bevolking van slecht ingerigte of onzindelijke slachthuizen; aan de verzamelingen van dierlijke stoffen, beenderen, huiden, enz. Wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tweede aangaat, aan de kalkbranderijen, de kolendamp verspreidende stoommachines, de lak- en vernisfabrieken, de vetkokerijen, zeepziederijen, en dat tal van industriën, als wol-, papier-, meelfabrieken, diamantslijperijen, enz., waar de arbeiders dagelijks met bewerktuigde of onbewerktuigde stoffen bezwangerde lucht inademen, en hierdoor velerlei borstgebreken en een vroegtijdigen dood zich op den hals halen. Dr. Hirt, die een belangrijken arbeid heeft geleverd op dit gebied, berekent het aantal teringlijders die alleen hierdoor te gronde gaan op niet minder dan 80%Ga naar voetnoot(*). Ten slotte wijst Schr. op het luchtbederf, in onze woningen en vertrekken, door het ademen en leven aldaar van een aantal menschen, niet in verhouding tot den ruimteinhoud dier woningen; op de slechte inrigting, in dit opzigt, van kazernen en ziekenhuizen, logementen en komediën, concertzalen, enz. Hierbij komt dan nog het luchtverbruik door gaslicht en de nadeelige invloed van gloeijende kagchels, vooral van de zoodanige, die uit gegoten ijzer zijn vervaardigd. Deze toch in het bijzonder zijn een bron tot ontwikkeling van het zoo gevaarlijke kooloxyde gas. De ruimte evenwel, waarover wij hier te beschikken hebben, gedoogt niet Schr. tot in al de door hem deswege vermelde merkwaardige bijzonderheden te volgen. In dit opzigt, evenzeer als in betrekking tot de in het laatste gedeelte zijner brochure behandelde vraag, over luchtverversching en zorg voor luchtvernieuwing en luchtreiniging, moeten wij naar zijn geschrift zelf verwijzen. Niemand zal zich de lezing beklagen.
Wij hebben in den aanvang dezer beschouwing gezegd, dat sedert het cholera-jaar 1849 en onder den invloed der uitkomsten daarbij door de statistiek verkregen, vooral in Engeland de levendiger geworden belangstelling dagteekent, bij particulieren zoowel als bij de openbare magten, in het openbaar gezondheidswezen. De Engelsche natie ging hierin voor, doch ook Nederland bleef niet ten achter in dit opzigt. Den tegenwoordigen geneesk. inspecteur der provincie Z. Holland, Dr. Egeling, voor een deel ook aan de Maatschappij tot bevordering der geneeskunde, komt de eer toe hiertoe den weg allengs te hebben voorbereid. De eerste schudde den volksgeest wakker, door een periodiek geschrift ‘De schat der gezondheid’, terwijl de laatste den stoot heeft gegeven tot de tegenwoordige geneesk. staatsregeling in Nederland, waaraan ook de behartiging der belangen van het openbaar gezondheidswezen is verbonden. - Wel is die zorg bij de Gemeentewet opgedragen aan de Gemeentebesturen; maar de ondervinding leerde en leert nog dagelijks, dat langs dezen weg alleen geene voldoende uitkomsten verkregen kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch ook in verschillende steden van ons vaderland vormden zich afzonderlijke commissiën, met het doel verbeteringen voor te bereiden of tot stand te brengen in de volksgezondheid, b.v. te Dordrecht, 's Hage, Leiden enz. Onder de ijverigste daarvan behoort ook die, opgericht te Utrecht, gedurende de cholera-epidemie van 1868. Het zesde jaarverslag dier commissie ligt voor ons en wij zullen trachten den belangrijken inhoud daarvan kort en zakelijk te resumeren. Uit de statuten en het reglement der Utrechtsche vereeniging, die achter dit verslag voorkomen, blijkt haar doel en haar strekking, hoevele leden zij telt en welke de staat is harer finantiën. Zij stelt zich ten doel: bevordering der volksgezondheid, het voorkomen en de bestrijding van volksziekten. Dit doel tracht zij te bereiken, 1o. door nasporing der volksziekten; 2o. door verbetering aan te brengen in de volksvoeding, het volksonderwijs, de armenverzorging en de geneeskundige armendienst; 3o. door zorg te dragen voor goed drinkwater, het verbeteren van riolen, door onschadelijken afvoer van faecaliën, enz.; 4o. door de belangen der volksgezondheid te bespreken in hare openbare en bijzondere vergaderingen. De vereeniging telt een groot aantal eere-, contribuerende, werkende en corresponderende leden. Zij zijn deels geneeskundigen, deels niet-geneeskundigen. De staat harer finantiën is gunstig te noemen. Het batig saldo der kas toch bedroeg, in 1870, f 1324,29 en in 1871 f 1531,66. Het zesde jaarverslag dezer Commissie omvat: Het algemeen verslag harer verrigtingen door Dr. G. van Overbeek de Meijer (pag. 1-207); eene mededeeling van Dr. Snellen betrekkelijk den staat en de werking der volksgaarkeukens te Utrecht; een overzigt, door denzelfden, van de te Utrecht bestaande inrigting tot verpleging van behoeftige zieken; eene beschouwing van genoemden schrijver over Utrecht's bronnen van luchtbederf, toegelicht door eene photographie en schetsteekeningen van het riolenstelsel der stad (p. 214-253); eene historische bijdrage, van Dr. J.K.R. Penninck ‘over maatregelen ter beteugeling van epidemiën, voorgeschreven vóór 200 jaren’ (p. 269-266). Ziehier den hoofdzakelijken inhoud van dit jaarverslag, waaraan als Bijlagen nog zijn toegevoegd: (A): een tabellarisch overzigt van de vermoedelijke doodsoorzaken der te Utrecht plaats gehad hebbende sterftegevallen (1870-71), alsmede (C) ‘het ontwerp van wet tot wering van besmettelijke ziekten, met de memorie van toelichting der regeering en de voorloopige verslagen daarover van de Tweede kamer.’
Het merkwaardigste van dit verslag, in het algemeen genomen, schijnt ons dit, dat er uit blijkt, hoe het trots den ijver dezer Commissie, met de volksgezondheid te Utrecht nog zóó slecht er uitziet. Dit getuigt niet slechts het excessief hoog sterftecijfer aldáár, maar blijkt ook uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ongunstige verhouding tusschen geboorte en sterfte en het hooge cijfer der kindersterfte. Dr. Snellen aarzelt dan ook niet van de stad zijner inwoning te verklaren (p. 258): ‘Al wie uit eene gezonde streek naar Utrecht komt, loopt moedwillig in een dreigend gevaar.’ Wij zullen ook hier de cijfers laten spreken. Uit het voorafgegane jaarverslag was gebleken, dat van 1841 tot 60 te Utrecht gemiddeld 30‰ op eene bevolking van 50,697 inwoners, en van 1865-69, op eene bevolking van gemiddeld 59,591 menschen, 34‰ waren overleden. Uit het laatste verslag blijkt nu dat de jaren 1870-71 in dit opzigt nog veel ongunstiger zijn geweest. Op 31 December 1870 namelijk bedroeg het cijfer der bevolking 60,587 - en op 31 December 1871, 61,369 ongeveer. - In 1870 nu overleden er (met de levenloos aangegevenen) 2366, terwijl het getal geboorten (evenzoo met de levenloos aangegevenen) 2400 bedroeg. Het overwigt der geboorten boven de sterfte bedroeg dus in 1870 slechts 34 - terwijl de sterfte in dat jaar 31,1‰ bedroeg. In 1871 werden geboren 2270, en overleden 2636, d.i. dus 366 meer overleden dan geboren; terwijl het sterfte-cijfer de vreeselijke hoogte bereikte van 43,2‰. Van de gestorvenen in 1870, (2366), kwamen er 101 òf dood ter wereld òf overleden kort na de geboorte; terwijl 636 kinderen binnen het eerste levensjaar en 541 beneden den leeftijd van vijf jaren waren bezweken; d.i. meer dan de helft der overledenen waren jonge kinderen! In 1871 was ook deze verhouding niet veel gunstiger; op een sterfte-cijfer toch van 2636 waren 1181 kinderen van 0-5jarigen leeftijd. Het ongunstige sterfte-cijfer van deze beide jaren werd geïnfluenceerd door twee epidemiën, die van mazelen en pokken - verder door eene reeks van ziekte-oorzaken, door onkunde, armoede, onzindelijkheid en losbandigheid teweeggebragt. Deze cijfers behoeven geen commentaar! Er blijkt voldoende uit, dat in de grijze bisschopstad, bekend door haar kerkelijke vroomheid, ook voor den materiëlen mensch nog veel te doen overblijft, en voor de ware chariteit nog een verwaarloosd terrein in deze rigting open ligt. De mededeelingen in dit verslag betrekkelijk de mazelen-epidemie leveren op nieuw het bewijs, hoe onopgemerkt eenigerlei epidemie binnensluipt en hoe snel zij zich uitbreidt, indien niet de hand wordt gehouden aan die maatregelen welke den voortgang eener epidemie kunnen stuiten. Zij verspreidde zich ongemerkt over de geheele stad! Zij duurde lang en maakte vele slagtoffers. Terwijl toch de gewone sterfte te Utrecht 33 tot 39 per week bedraagt, stierven er tijdens de mazelen-epidemie, van 12 tot 19 en 19 tot 26 Febr. 1870, 75 personen 's weeks. Deze zooveel grootere sterfte hield aan tot 7 Mei, waarna het cijfer weder tot het normale terugkeerde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierna vinden wij gewag gemaakt van de pokken-epidemie te Utrecht (1870-71). In 1869 waren in de provincie Utrecht slechts 17 personen aan kinderpokken overleden en in geheel Nederland slechts 50. In de laatste dagen evenwel van dat jaar werd een milicien in het Rijkshospitaal te Utrecht door pokken aangetast, die den 1sten Januarij 1870 overleed. Hierop volgden spoedig eenige anderen; het schijnt dat hoofdzakelijk door miliciens de smetstof van elders werd aangebragt. Reeds in Februarij waren zóóvele gevallen waargenomen, dat het ontstaan eener pokken-epidemie niet meer twijfelachtig konde zijn, die vooral van September af eene meer belangrijke uitbreiding verkreeg. De noodige maatregelen, als: het weren van kinderen uit besmette huizen op scholen; het kenbaar maken van besmette woningen, reiniging en desinfectie; algemeene vaccinatie en revaccinatie, enz. werden van bevoegde zijde aanbevolen, doch zij vermogten de epidemie niet te stuiten; hoofdzakelijk doordien aan de aanbevolen voorbehoedmiddelen slecht de hand werd gehouden en zij ook door sommigen voorbedachtelijk werden verzuimd. In December 1870 overleden 57 personen te Utrecht aan deze ziekte. In Januarij daaraanvolgende werden als aan pokziekte lijdende aangegeven 430, in Febr. 556 en in Maart 422; van welke respectivelijk 162, 198 en 194 overleden. In April scheen de hevigheid der epidemie eenigzins gebroken te zijn: 261 aangetasten en 140 dooden. Nu daalde allengs het ziekte- en sterfte-cijfer; in Mei werden namelijk nog aangetast 101, in Juni 47, in Juli 8, in Augustus 5, in September 3, in November 4 en in December 9 personen, van welke er resp. 44, 25, 5, 2, 1, 0, 1 overleden. Hoe de te Utrecht bestaande verordening tegen besmettelijke ziekten werd ontdoken, door belanghebbenden en zelfs door enkele geneesheeren, hoe de ijverige pogingen der Utrechtsche Commissie afstuitten bij velen, op den waan vooral dat de pokken niet door besmetting, maar door 's Heeren hand werden voortgeplant, enz. enz., daaraan wordt in het verslag met zoo vele woorden herinnerd. De redactie der genoemde verordening liet trouwens veel te wenschen over; op hare verbetering werd daarom van wege de commissie, bij adres bij den Gemeenteraad aangedrongen, waarbij ook de noodzakelijkheid werd aangetoond van evacuatie der lijders uit hunne huizen en tevens aangevraagd een gedeelte van het nieuw gebouwde ziekenhuis hiervoor beschikbaar te willen stellen. In antwoord hierop bleek het dat Burgemeester en Wethouders geen bepaald voorstel naar aanleiding van dit request meenden te moeten doen, naardien in het bijzonder de geneeskundige faculteit te Utrecht zich sterk er tegen had verklaard om een gedeelte van het nieuwgebouwde ziekenhuis voor poklijders open te stellen, en dit alzoo door eene vreeselijke infectie voor langen tijd te bederven; zelfs het inrigten van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ander, afzonderlijk gebouw, tot opneming van poklijders, meende de faculteit te moeten ontraden, daar de epidemie toch reeds in vollen gang was en over geheel Utrecht verbreid. Ook het college van regenten der verschillende Gods- en gasthuizen bragt soortgelijke bezwaren in. Verder achtten Burgemeester en Wethouders eene herziening der verordening niet direct noodzakelijk, de middelen tot het vervoer van zieken beschikbaar voldoende, en eene uitbreiding van het bureau van vaccinatie, waarop almede door de commissie was aangedrongen, niet noodzakelijk. - In hoeverre het Gemeentebestuur, voorgelicht door de geneeskundige faculteit, in dit opzigt juist heeft gehandeld, wagen wij niet te beslissen. Dit slechts schijnt ons toe, dat het inrigten van het nieuwe ziekenhuis voor pokkenhospitaal - daar waar een andere gelegenheid openstond, ook ons minder wenschelijk zou zijn voorgekomen. Toch kunnen wij ons voorstellen hoe kwetsend de ondervonden tegenstand voor de commissie heeft moeten zijn. Niet gelukkiger was zij met haar schrijven aan de bestaande cholera-commissie te Utrecht, houdende het verzoek ‘hare belangrijke diensten op nieuw aan Utrecht's geteisterde bevolking te willen wijden’. De vraag toch of de cholera-commissie hare werkzaamheid ook konde uitstrekken tot het helpen bestrijden der pokken-epidemie werd door deze ontkennend beantwoord, en wel omdat de reglementaire dispositie der commissie en de bestemming der haar toevertrouwde gelden van een geheel anderen aard waren, enz. Twee leden echter werden door haar bestuur uitgenoodigd zich in verbinding te stellen met het bestuur van het Roode Kruis, ten einde gemeenschappelijk en individueel hulp te brengen. Het Utrechtsche comité van het Roode Kruis rigtte nu eene circulaire tot de burgerij, met verzoek ‘om geldelijke ondersteuning, ten einde in staat te zijn door het vernietigen van beddegoed en kleedingstukken der poklijders, behulpzaam te kunnen zijn aan de vernietiging der epidemie - aangezien de geldmiddelen van het Roode Kruis voor de hulp, hier bedoeld, niet mogten worden gebruikt!’ De vereeniging te Utrecht voor volksgezondheid stortte een bedrag van f 100, doch het geheel der ingezamelde giften bedroeg slechts f 2155.425. Toch werd hiermede veel goeds gedaan: behoeftige huisgezinnen werden ondersteund, besmet beddegoed werd gezuiverd, of tegen billijke vergoeding vernietigd, enz., terwijl van wege het comité raderbaren voor het overbrengen van pokzieken beschikbaar werden gesteld. Daarbij werd door het Gemeentebestuur de gelegenheid tot kostelooze desinfectie voor de burgerij opengesteld, en besloten, bij de te houden aanstaande loting, de zamenvloeijing van lotelingen binnen de besmette stad te voorkomen, door gebruik te maken van de bevoegdheid, bij art. 32 der militiewet verleend, om den Burgemeester de nummers te laten trekken en hiervan aan de miliciens kennis te geven. Uit een en ander blijkt hoeveel overeenkomst eene stad, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
door eene epidemie wordt geteisterd, heeft met die door den vijand belegerd. Dezelfde angstige spanning, dezelfde overijlde besluiten, dezelfde gejaagde overleggingen, en daardoor velerlei ondoordachte voorstellen tot bestrijding van den gemeenschappelijken vijand. Dat ook de Utrechtsche Commissie voor volksgezondheid, hoe loffelijk ook in haar ijverig streven, tijdens het heerschen der pokken-epidemie, daarvan soms blijken heeft gegeven, valt zeker niet te ontkennen.
Het was te verwachten, dat vaccinatie en revaccinatie, die magtige hulpmiddelen tot de bestrijding van pokziekte, in het bijzonder te Utrecht schromelijk zouden worden verzuimd. Door eenige sprekende cijfers wordt dit in het verslag toegelicht, namelijk:
Deze cijfers verklaren de uitbreiding welke de pokziekte te Utrecht verkreeg. De Vereeniging besloot dan ook, een schrijven te rigten tot een aantal geestelijken van goede gezindheid, onderwijzers, armverzorgers, enz. tot ondersteuning van de zaak der inenting, welk schrijven een gunstig gevolg had. Daarbij beijverden zich verschillende leden der Commissie om door middel van de pers het publiek op de belangrijkste zaken in betrekking tot de inenting opmerkzaam te maken, waartoe het Utrechtsche Dagblad zijne kolommen beschikbaar stelde. Verscheidene fabriekanten dwongen nu hunne werklieden tot inenting, op straffe van wegzending. Zoo werden in ééne fabriek 80 vaccinatiën gedaan en twee werklieden die weigerden, op staanden voet weggezonden. Dat de vaccinatie haar weldadigen invloed, wat het sterven aan deze ziekte aangaat, ook te Utrecht niet verloochend heeft, is door dr. Post in zijn academisch proefschrift ‘Mededeelingen over de pokken-epidemie te Utrecht in 1870-71’ aangewezen. Hij won persoonlijk inlichtingen in over 2384 pokzieken, van allerlei leeftijd, waarvan er 734 = 30, 8% overleden zijn, en geeft hiervan, in betrekking tot den invloed der vaccinatie, de volgende statistiek:
Dit belangrijk feit kan geteld worden bij de vele andere, welke voor ieder onbevooroordeelde allen twijfel hebben weggenomen betrekkelijk de waarde der vaccinatie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrij algemeen was te Utrecht het verzuim van aangifte der voorgekomen besmettelijke ziekten. Of de thans bestaande wet in dit opzigt tot betere uitkomsten zal leiden? Ook bij het dreigen der cholera in 1870 nam de Utrechtsche Commissie de ijverigste maatregelen, door aan de bestaande cholera-commissie, op haar verzoek, een gemotiveerd schriftelijk advies deswege te doen toekomen. Gelukkig bleken hare bemoeijingen in dezen overbodig. Drie sterfgevallen aan cholera nostras werden ten stadhuize aangegeven, maar daarbij bleef het. Ook in het begin van Junij van het daaraanvolgende jaar, toen de cholera weder op weg was naar westelijk Europa, gaf de Utrechtsche Commissie bewijzen harer activiteit, doch moest ook weder de medewerking daarbij missen van het Utrechtsche Gemeentebestuur. Na hare, tijdens het heerschen der epidemie opgedane, ondervinding, miskenning en teleurstelling, spreekt de Utrechtsche Commissie in dit verslag als hare overtuiging uit: a. dat dáár, waar men dadelijk praeventief en krachtig handelend optreedt, de verspreiding van besmettelijke ziekten kan worden voorkomen; b. dat de algemeene, niet de plaatselijke wetgever, de voorschriften behoort vast te stellen, waarnaar de vereischte sanitaire maatregelen uitgevoerd moeten worden; c. dat voortdurende zorg voor het algemeen genot van goed onderwijs, de éénige weg is om vooroordeelen te voorkomen, waarop de nuttigste der voorgestelde maatregelen te Utrecht zijn afgestuit; d. dat hiertoe het schoolverzuim zooveel doenlijk bestreden en het Schoolverbond ondersteund moet worden; e. dat het bevorderen van de welvaart der mingegoeden, zooveel doenlijk, langs directen en indirecten weg (afschaffing der kermis b.v.) noodig is; f. dat de volksvoeding zooveel doenlijk moet worden verbeterd en aan de zorg voor goed drinkwater voortdurend de aandacht behoort te worden geschonken; g. dat goede woningen moeten worden gebouwd en slechte gesloopt of verbeterd; h. dat eene aanhoudende zorg voor openbare en bijzondere reinheid onmisbaar is, waartoe ook behoort het doelmatig regelen van den afvoer van vuil en facaele stoffen; i. dat het invoeren en in stand houden eener goede geneeskundige armverzorging noodig is; k. dat het regelen van het toezigt op de prostitutie een dringende eisch is, enz. - Over al deze punten vindt men in dit zesde jaarverslag de behartigingswaardigste opmerkingen medegedeeld, alsmede een naauwkeurig en gedetailleerd verslag van alles wat in dezen door de Commissie werd verrigt en beproefd. Wij zouden de ons toegestane ruimte te verre overschrijden, indien wij dit alles in bijzonderheden wilden vermelden. Nog willen wij slechts een en ander aanstippen uit de twee afzonderlijke opstellen van Dr. Snellen ‘over de volksgaarkeukens te Utrecht’ en ‘over Utrechts bronnen van luchtbederf.’
Door de tweede sectie der Vereeniging werd het eerst het belang | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
der volksgaarkeukens behartigd. In verschillende stadsgedeelten werden aanvankelijk tijdelijke dépots opgerigt tot levering van warme spijzen. Later werd door het departement Utrecht der Maatschappij van Nijverheid eene commissie tot deze zaak benoemd, die eene geldleening opende, in drie seriën, elk van f 8000, met het plan daarvoor 3 gaarkeukens op te rigten. - De eerste gaarkeuken te Utrecht werd kort daarna in het leven geroepen, en ongehuwde werklieden, gehuwden wier vrouwen uit werken gaan, beginnen meer en meer deze gelegenheid op prijs te stellen. Ongedwongen vond hier zijne plaats het stuk van Dr. Snellen over Utrechts bronnen van luchtbederf, de riolen - waaruit het duidelijk wordt dat Utrecht in dit opzigt tot de ongunstigste steden behoort van Nederland, en blijkt hoe de uitspraak van Dr. S. in dit verslag voorkomende - dat 1200 personen jaarlijks te Utrecht door rioolgift vermoord worden, - als niet geheel ongerijmd mag worden beschouwd.
Zie hier eenige der belangrijkste punten van dit zesde jaarverslag der Utrechtsche Vereeniging tot verbetering van volksgezondheid. Voldoende voorzeker om velen op te wekken daarmede nader kennis te maken. De ijver daaraan door de bewerkers besteed kan niet genoeg naar waarde worden geschat, terwijl de verdiensten dezer Vereeniging voor de stad harer inwoning en als voorbeeld van onbaatzuchtigen ijver in dit opzigt voor geheel Nederland, boven lof is verheven. Zoo wij tot eene algemeene opmerking grond meenen te hebben, is het deze: dat dit zesde jaarverslag eene noodelooze uitvoerigheid heeft verkregen, door het daarin opnemen van velerlei stukken, zooals wij reeds opmerkten, die er niet regtstreeks toe behooren, die althans beter misschien elders waren geplaatst. Beknoptheid en zakelijkheid achten wij de eischen om het praktisch nut dat dergelijke verslagen kunnen hebben te verzekeren. Ten slotte nog spreken wij den wensch uit: dat soortgelijke commissiën, met gelijk doel, ook in die steden van ons vaderland zich allengs mogen vestigen waar zij nu nog ontbreken, dat zij de zoogenaamde stedelijke Gezondsheidscommissiën zullen vervangen, en allen hun centraalpunt mogen vinden in eene algemeene Nederlandsche maatschappij voor volksgezondheid, zoo als die onlangs in Duitschland is gevestigd. Hiervan zouden wij betere uitkomsten verwachten dan van het thans bestaande geneeskundig staatstoezigt, welks taak, in dezen wij liefst zouden zien ingewisseld tegen die eener degelijke verzorging der geregtelijk geneeskundige aangelegenheden in Nederland. Arnhem, October 1873. Dr. J.J. Kerbert. |
|