Brievenbus.
III. Over un tour de main.
Mijnheer de Redakteur!
Mijnheer de Redakteur! Terwijl ik dit schrijf schaam ik mij voor u. Gij gaat niet mede met den tijd. Mijnheer de Redakteur! Dat is toch wat heel kaal, wat heel sober, wat heel nuchter. Zoudt gij er nog niet een enkel naampje bij kunnen aannemen? Dubbele namen zijn tegenwoordig in de mode, en daar moet een fatsoenlijk man zich naar voegen, vooral als die mode zoo gemakkelijk is als deze.
Gij herinnert u zeker het tooneel uit de Avare van Molière, waar Maître Jaques tot zijn meester Harpagon, die hem heeft laten roepen, zegt: Est ce à votre cocher, monsieur, ou bien à votre cuisinier, que vous voulez parler? car je suis l'un et l'autre, en op het berigt, dat hij het eerst met den keukenvorst te doen heeft, fluks zijn koetsiers-liverij uit- en zijne koks-buisje aantrekt en daarop statig uitroept: Vous n'avez qu'à parler, monsieur! Welnu, geen mensch zal ontkennen, dat het uiterst gemakkelijk is altijd zoo twee pakjes bij zich te hebben, om ze naar omstandigheden te kunnen verwisselen. Il ne faut qu'un tour de main. A qui voulez vous parler, monsieur, à votre cuisinier ou à votre cocher? Car je suis l'un et l'autre.
Gij wilt b.v. een rigting hebben in het godsdienstige. Gij moet er een hebben; gij kunt er niet meer buiten. Zonder rigting! 't zou even gek zijn alsof gij op een bal zonder handschoenen of in een salon zonder boordjes verscheent. Welnu dan, een rigting! Maar welke nu? Gij wilt wel orthodox zijn, dat staat tegenwoordig het meest gekleed. Maar toch niet zoo heel orthodox, weet u? Zoo'n koude, steile, formulier-regtzinnigheid staat u tegen; gij houdt niet van dogmatisme; gij wilt aan het gemoed, aan de conscientie ook eenige plaats gunnen, en tevens wilt gij vreedzaam en verdraagzaam schijnen, al zijt gij ook nog zoo'n kemphaantje. Wacht eens,... ethisch! dat drukt het zedelijk karakter van uw rigting goed uit, en dan om uw zachtmoedigheid te kennen te geven, er zoo wat irenisch bij gevoegd. Ja: ethisch-irenisch of irenisch-ethisch; dat is het woord; dat is koetsiers- en koksliverij te gelijk, en als ge nu de beide pakjes maar steeds bij u hebt, en men u maar één minuut tijd geeft, om u te verkleeden, zijt gij altijd klaar. Vindt men u wat al te meêgaand, wat al te veel toegevend aan den geest des tijds, fluks gaat de witte kiel aan, en gij roept als een verbaasde uit: Hoe, ziet gij dan niet dat ik irenisch ben? Beweert men van een anderen kant, dat gij wat al te nurksch en hatelijk zijt tegen modernen en liberalen, gij schiet het stalbuis aan, en onmiddellijk herinnert men zich, dat gij ethisch zijt, en dus ook het regt hebt om Augias- en andere stallen met bezemen te keeren en de zweep met krachtige hand te voeren.
Gij vormt met drie of vier uwer vrienden een partij in het staatkundige. Lang hebt gij u anti-revolutionair genoemd, maar die naam wordt wat lastig; gij hebt om uw doel te bereiken ook tusschenbeide een revolutie noodig, gij moet wel den opstand onzer vaderen tegen Filips II goedkeuren, en al zegt gij nog zoo dikwijls: ja maar ik ben alleen tegen de revolutie van 1789 en de beginselen toen gepredikt, dat is de revolutie, de revolutie bij uitnemendheid, die ik moet bestrijden, het baat u niet, want men werpt u de reformatie van 1517 voor en bewijst u dat 1798 en 1517 in het allernaauwste verband staan. Het gaat niet meer met anti-revolutionair. Dus een andere naam gezocht en nu een dubbele; dan zijt ge altijd scheutvrij. Christelijk-historisch, dat moet het zijn. Zegt nu iemand: historisch, ja dat ben ik ook even goed als gij. Ik denk de geschiedenis niet weg. Ik wil niet een geheel nieuwe orde van zaken scheppen, ik sluit mij aan het bestaande, ik trek de lijn door, want de historie loopt natuurlijk tot dit oogenblik, zoo zegt gij: ho wat! niet alleen historisch, maar christelijk zijn wij,