| |
Een slagtoffer.
Eene koningin zonder kroon. Historische roman van Catharina F. Van Rees (Celestine). 's Gravenhage, Joh. Ykema, 1873.
Stichter van het regerende geslacht Brunswijk - Lüneburg was Willem de jongere (1535-92), zijn oudere broeder Hendrik die van het Brunswijk-Wolfenbuttelsche.
Des eerstgenoemden residentie was Celle.
Zijne zonen kwamen overeen, dat slechts de oudste van hen de teugels van het bewind voeren, alsmede dat slechts één van hen huwen zou. Zóó regeerden na elkander de broeders Ernst I (overl. 1611), Christiaan (overl. 1633), August (overl. 1636), Frederik (overl. 1648).
Tijdens hun bestuur waren hunne bezittingen achtereenvolgens vermeerderd met Hoya, Diepholz, Grubenhagen, Minden, Kalenberg, Göttingen en Harburg.
Alleen George (overl. 1641) had zich eene gemalin gekozen. Door zijn testament gaf hij aanleiding tot de scheiding in de geslachten Celle en Hannover of Kalenberg. Celle kreeg Christiaan Lodewijk (overl. 1665), Hannover George Willem (geb. 1624). Na Christiaans over- | |
| |
lijden trad zijn broeder, Johan Frederik in zijne plaats. Deze ruilde met George Willem in dier voege, dat hij Hannover, George Celle bezitten zou. Daarna zonder erfgenamen na te laten gestorven zijnde, had hij tot opvolger zijnen jongsten broeder Ernst August, bisschop van Osnabrugge.
Dit meen ik te moeten doen voorafgaan.
Zij: George Willem, zijne gade Eleonore en zijne dochter Sophia Dorothea - de koningin zonder kroon - benevens Ernst August, diens echtgenoote Sophia en diens zonen George Lodewijk en Karel Philip zijn de voornamere personen, in onzen roman voorkomende. Met hen treden er in op Philip Christoffel von Königsmark; zijne zuster Maria Aurora; Clara Elisabeth von Meisenbuch, de vrouw van Frans Ernst vrijheer von Platen, Andreas Gottlieb graaf von Bernstorff, Orminde von Knesebeck, om anderen niet te noemen.
Sophia Dorothea werd de gemalin van George Lodewijk. Geene liefde voor den man, dien een Deensch schrijver dus gekarakteriseerd heeft: ‘Georg var kold og haard, gav endeel Anstöd ved sit Maitressevaesen, men var forresten klog, udholdende og sparsom’ (George was koud en hardvochtig, gaf niet weinig ergernis door zijn leven met maitressen, maar was overigens schrander, volhardend en spaarzaam) bewoog Sophia tot dien echt. Zij aanvaardde hem naar den wensch harer ouders, die hem beschouwden als het middel, waardoor hun kind tot grootheid, tot de grootheid eener koningin zou geraken, gelijk die van George in hem zagen de vereeniging der beide hertogdommen en ten gevolge van deze, wat het wit was van hun streven: de keurvorstelijke waardigheid.
't Was eene door en door ongelukkige verbindtenis. Ten deele moge daarvan schuld geweest zijn, dat George Lodewijk niet ophield naar het voorbeeld van zijnen vader aan maitressen zijne genegenheid weg te schenken, ten deele ook was het te wijten aan mevrouw von Platen, die met Sophia de liefde van Ernst August deelde en niet aarzelde van deze hare positie een allerverderfelijkst gebruik te maken. Zij eindigde daarmede, de verbindtenis, dat George zijne gade tot aan haren dood toe als gevangene behandelde.
Dat Königsmark, de vriend van Karel Philip, Sophia Dorothea beminde en later, terwijl zijne liefde met wederliefde beloond werd, haar bevrijden wilde om voorts de keten te verbreken, die haar aan George Lodewijk verbond, was te gruwelijker in mevrouw von Platen's oog, naarmate zij meer de genegenheid des ridders voor zich zelve begeerde en ook voor een oogenblik haar had weten te verwerven. Hare hand wapende die der muichelmoorders, wier aan Königsmark voltrokken wandaad, eerst slechts weinigen bekend, na verloop van tijd ophield tot de geheimen der hoven te behooren.
Op wraak van wege het snoode feit zonnen Königsmark's dienaren, maar te gelijker tijd op hetgeen ook hij beoogd had: Sophia Dorothea's
| |
| |
bevrijding uit haren onverdienden kerker. Het kind, dat aan de kortstondige toenadering van Königsmark tot mevrouw von Platen het leven te danken had, voedden zij op voor de dubbele taak. Is het hun met en door dien jongeling niet gelukt, de slotpoort van Ahlden, waarachter de ongelukkige vorstin hare dagen sleet, te openen, geslaagd zijn zij in de bevrijding van Orminde, die op het kasteel Scharzfels gevangen gehouden werd, geslaagd ook in het wreken van des vermoorden bloed aan de moordenaren en aan haar, die hen tot moordenaren koos. Het laatste was ten koste van het leven van dien jeugdige, die als de ziel hunner vereeniging geweest was. Beleefd hebben sommigen van hen, dat mevrouw von Platen hare misdadige dagen besloot na bangen doodstrijd en dat George Lodewijk, die de door hem verworven kroon aan zijne gemalin onthouden, ja! haar eene doornenkroon had opgezet, plotseling, als getroffen door de hemelsche wraak, zijnen loop eindigde, gelijk niet lang te voren Sophia Dorothea den hare geëindigd had, verwisselende de kerkermuren, die jaren aan jaren haar omsloten hadden, met de gewesten, waar de eeuwige vrijheid woont.
Ziedaar den hoofdinhoud van onzen roman. 't Behoeft na de mededeeling er van nauwelijks gezegd te worden, dat hij personen en feiten betreft, die ten volle aanspraak hebben op belangstelling en plaats heeft voor scheppingen der phantasie, waarvan hetzelfde zich zeggen laat.
Voor zooveel de laatsten betreft, noem ik de scène tusschen George Lodewijk en Sophia Dorothea; de verdediging van Königsmark bij den aanval zijner moordenaren; Sophia Dorothea's droefheid bij het vernemen van zijnen dood uit graaf von Platens mond; Ormindes bevrijding; de mislukte poging tot die van Dorothea; de tooneelen in ‘de Bierton;’ mevrouw von Platens sterfbed om van meerderen, onder anderen die, waarvan straks meer, te zwijgen.
Zijn de personen, de een meer, de ander minder, als meerendeels historische belangwekkend, dit is voor den Nederlandschen lezer inzonderheid het geval met diegenen van hen, wier namen niet vreemd zijn aan zijne vaderlandsche geschiedenis.
Königsmark in de eerste plaats.
Een berigt van C. Tromp aan de Hoog Mogende Heeren van de reede van Dantzig gezonden, onder dagteekening van 30 October 1656, behelst, hoe ‘de generael Coninxmarck’ met zijn scheepje wegens hard weder ‘onder de vlacke van Heecla’ ten anker gekomen, door drie galjoten was aangetast, met dit gevolg, dat ‘hij 's achtermiddachs in het fort te Mude gebracht was, waar ick,’ schrijft de berigtgever, ‘de eer heb gehadt hem te groeten.’
Bedoeld werd Hans Christoffel von Königsmark, die in 1600 geboren, eerst onder de vanen van den keizer, later onder die van Gustaaf Adolf diende en door zijn bekwaamheid, zoowel als door zijn geluk in den krijg, niet alleen de hoogste rangen in Zweden verwierf, maar ook
| |
| |
een fortuin, dat, naar gezegd werd, niet minder dan 139.000 rijksdaalders aan jaarlijksche inkomsten afwierp. Hij wilde de worsteling van Zweden met Polen en wie het laatste bijstonden, niet werkeloos aanzien en koos daarom zee, doch werd, gevangen genomen zijnde, schadeloos gemaakt voor hen, tegen wie hij zou gestreden hebben.
Een andere von Königsmark, ‘den jongen graef Köninckmarck’ genaamd, streed in het jaar 1659 aan het hoofd van 200 ruiters bij Nyborg op Funen, toen dáár de Hollanders met hunne bondgenooten de Zweden aantastten. Hij werd bij die gelegenheid gekwetst en gevangen genomen. Een Zweedsch geschiedschrijver heeft als zijne voornamen opgegeven C. Chr. Bedoelde hij, dit doende, Curt Christoffel, dan heeft hij het oog gehad op eenen zoon van den zooeven genoemden Hans Christoffel.
Deze Curt Christoffel, wiens broeder Otto Willem als bevelhebber van de Venetiaansche krijgsmagt voor Negropont zijn roemrijk leven eindigde, was in de benarde jaren 1672 en 1673 in Nederlandsche dienst. Tengevolge van 's prinsen afwezigheid voerde hij te Bodegraven bevel, toen in December van het eerstgenoemde jaar de Franschen eenen strooptogt in die rigting ondernamen. Dat hij toen naar Leiden geweken was, maakte ‘dat men door 't gansche Landt hoorde bijna van elk een vinnigh op desen voorsz. Grave Koningsmarck met lasterlijke scheldwoorden uytvaren.’ Doch in het volgende bij de belegering van Bonn doodelijk getroffen, verklaarde hij stervende aan den prins, die hem bezocht: ‘dat nooyt andere intentie had gehad, als getrouwelijk sijn Dienst te contribueren voor de Geunieerde Provincien en dat alles wat men contrarij van hem had gedivulgeert in regard van 't verlaten van Bodegrave vals was, zijnde bereijd, Godt daarvan rekenschap te doen.’
Van Curt Christoffels drie dochters was Maria Aurora ééne, van zijne twee zonen Philip Christoffel de jongste.
Verder Sophia, de gemalin van Ernst August van Hannover.
Wie de vaderlandsche gedenkschriften van dien tijd inziet, vindt er aanteekeningen als deze: ‘Den 15 dach Maij op saturdach nademiddach, is de huysvrouwe des paltsgrave in gecomen de Katryne poort (te Utrecht) met synder Excellentie bij haar op de wagen, rydende alle de wagens recht op naar de Nue, daer de soldaten in bataille stonden met de ruiterij ende wel verciert met veltteekens ende pluymen ende alle die clocken geluydt der stadt ende nae den Duytschen huys gereden, daer al die soldaten ende ruijtery voorbij quamen trecken, sijnde in alles 19 compagnie ende doen al die camers ende dat geschut achter den Duytschen huys afgeschoten. Des morgens op sondach den 16 Maij is graeff Maurits, gelogeerd sijnde op Bisschopshoff, ter predicatie gegaen in den Dom met andere graven ende heeren, daer Speenhove leerde uit den LXXII Psalm en 's middachs sijn alle die heeren weder ten Duytschen huys gegaen met de princes van Orange, de grooten ende andere ende 's namiddach's is des conincks dochter
| |
| |
met graeff Maurits op den Domtoren gegaen ende oock in den Dom ende doen voorts gereden met vele coetsen lancks die Nieu Gracht ende door die stadt van Wtrecht ende soo voorts na den Duytschen huys ende 's avonts al die groff stucken afgeschoten met de camers over haer eten ende 's maendachs 's morgens is de paltsgravinne vertogen na Rhenen met alle den adele als: graeff Maurits, gelogeert op 't Bisschopshoff, graeff Hendrick ende graeff Jan op Janskerckhof, de oude princes d'Orange in de Domsteeg, de graeff van Cuylenborch ende de prins van Portegael op de Nieugracht ende colonel Veer, de ambassadeur van Engelant Winwoldt in 't Katryneklooster ende voorts alle wijnherbergen ende adelshuyzen vol geleijdt ende beledt ende de namen op de deuren geschreven met groote letteren met krijdt ende op Vreborch omtrent 300 wagens gemonstert die mee togen om bagagie te voeren van een ijeder tot Duysseldorp toe. In 't wttrecken heeft men seer geschoten, als: de camers op dat bolwerck aen de Wittevrouwenpoort ende al de soldaten ofte muskettiers op wal ende alle geschoten, die 2 vanen ruyters mede gereden op de heij achter de Bilt ende doen weder gekeert; ende sijn Excellentie heeft met des conincks dochter gejaecht in 't Ameronger bosch bij Rhenen. Dit is 't principaelste, dat daervan is gepasseert in Wtrecht desen 15, 16 en 17 Maij 1613.’
‘Ende desen dach (15 Aug. 1621) al des conincks van Bohemen bagagie ende peerden ingecomen, over de 100 peerden in Wtrecht. Den 16 Augustii de coninck Fredericus ingecomen met zijn broeder, donderdach 's avonds ten half negen uren van een corporaelschap borgers ingehaelt ende ten Duytschen huijs gelogeert ende 's morgens de stadt doorreden ende besien, oock comende in den Dom, daer men op den orgel met de stadts trompers heerlyck speelde ende 's middachs weder ten Duytschen huys gegeten, sittende onder een tabernakel boven sijn hoofd van roodt schaerlaecken ende onder sijn voeten een tapyt leggende ende ondertusschen geluydt driemael met alle clocken ende doen vertrocken ten 2 uren na de middach, den 17 Augustii na Rheenen, synde gecleedt in roodt fluweel ende met silver geborduert oock den mantel alsoo.’
Van den man, wien in ons vaderland zóó groote eere bewezen werd, niet alleen toen hij als de schoonzoon van Jacobus I, den koning van Engeland, op reis naar zijne staten er toefde, maar ook toen men spotsgewijze hem reeds den ‘winterkoning’ heette - van Frederik van de Paltz of van Bohemen was Sophia eene dochter en mitsdien eene afstammeling van onzen prins Willem I.
Te 's Gravenhage was zij in de eerste dagen van het jaar 1632 geboren.
Eindelijk George Willem.
Als George I heeft hij den troon van Groot Brittanje bestegen. Gedurende den ganschen tijd zijner regering (1714-1727) is hij op verschillende wijze met ons vaderland in aanraking geweest. Dit heeft hem bijgestaan, wanneer een pretendent de hand naar zijne kroon uit- | |
| |
strekte en bij meer dan ééne overlegging en handeling betrekkelijk de dingen, die op staatkundig gebied in ons werelddeel zich opdeden, ging het met hem zamen. Zóó betrad hij er bondgenootschappelijken grond, als hij er, naar Hannover reizende, landde. En dat dit in der daad plaats greep, blijkt onder anderen hieruit, dat de abt Guillaume du Bois, gezonden om van wege Frankrijk met hem over een drievoudig verbond te onderhandelen, hem te Maaslandssluis aantrof (1716), alsmede uit de bijzonderheid, dat hij zijne laatste reis van de Vaart bij Utrecht af te land naar Delden deed, om van dáár over Lingen (niet Linden, bladz. 297) haar voort te zetten.
De schrijfster heeft aan het slot van hare mededeelingen betrekkelijk de ‘Geschiedkundige bronnen’, achter haar werk geplaatst, geschreven: ‘ten slotte zij de waarheidlievende lezer gerust gesteld door de verzekering, dat er weinig vernis noodig was om de geschiedenis der ongelukkige Sophia Dorothea een romaneske kleur te geven’ - welnu! hoe is het met haar vernis, hoe met hare geschiedenis?
Het eerste is goed aangebragt. Ten bewijze het volgende: de jongeling, die zijnen vader, Königsmark, zal wreken aan mevrouw von Platen, welke hij als moordenaarster, niet als moeder kent, verschijnt vóór haar met dreigend oog en op hare borst gerigte gewapende hand. De laatste zakt neder voor den glimlach der verachting en den koenen blik der bedreigde.
- Vervloekt! - dus barst hij los. - Zoo moedig kunt gij de eeuwigheid ingaan? Gij, die een moord op uw geweten hebt?
Zijn slachtoffer siddert. Een onuitsprekelijke smart bevangt haar. Haar blik is als gekluisterd aan den zijne. In dezen schrikkelijken man heeft zij den knaap herkend, die haar niet zou vergeten.
- Ha! ik vergat dat gij een volleerde hovelinge zijt! - roept deze verheugd; - uw moed was comediespel. Gij beeft?... Hoor! mijn pligt moet ik aan u vervullen. Het stuit mij, een weerlooze vrouw neer te schieten, maar gij deedt het mijn vader, dat is mijne regtvaardiging. Bid! ik geef u tien minuten. Ben ik niet edelmoedig?
Bitter lacht hij en rigt nogmaals het pistool op hare borst. Daar plotseling wordt het hem met een forschen slag uit de hand geslagen.
- Ongelukkige! - roept Gärrings, ademloos van den spoed waarmede hij hierheen vloog.
De aderen op Philips voorhoofd zwellen op. Zijn oogen rollen woest door het hoofd. Hij trekt zijn dolk.
- Sterven zal ze! - brult hij en als een wild dier springt hij op de gravin los, die met een vlugge beweging zijn moordenden arm ontwijkt.
- Philip!....
Gärrings werpt zich tusschen hem en zijn slachtoffer.
- Bezin u... deze vrouw, bij God! dood haar niet!... Het is... uw moeder!
| |
| |
Als van den bliksem getroffen, wijkt Philip terug en ondersteunt zijn wankelend ligchaam tegen den groenen wand. Een gloeijend rood bedekt het akelig vertrokken gelaat der verschrikte vrouw; voor den blik vol vertwijfeling en afschuw, dien ze opvangt, slaat ze den hare beschaamd neder.
- Gij, mijn moeder!... roept Philip op zulk een hartverscheurenden toon, dat het Gärrings door de ziel snijdt.
- Gij.... gij zoudt mij geboren hebben!... Spreek, vrouw! O ik bid u, zeg dat het niet waar is! Zie... voor u knielen wil ik, als gij deze verpletterende tijding logenstraft!...
Hij kromt zich aan hare voeten en heft smeekend de handen tot haar op.
Zwaarder straf kon die vrouw wel niet treffen, dan de aanblik van dezen gefolterden man, wien het als doodend gift in de aderen sloop, dat hij aan de moordenares zijns aangebeden vaders zijn ongelukkig bestaan verschuldigd was.
- Gij hebt u bitter gewroken! - zegt de gravin met een blik vol minachting op haar redder. - Maar wat misdeed hij u, dat ge hem zoo wreed foltert?
Had liever mijn mond door zijn kogel laten verstommen, dan dien te dwingen tot eene bekentenis die hem zijn moeder doet vervloeken!
- Zoo is het dan toch waar! - fluistert Philip. Overmand van ontroering grijpt de gravin zijn gevouwen handen. Bij de aanraking springt Philip op, als had hem een adder gestoken.
- Slang! - schreeuwt hij woest. - Ik zie mijns vaders bloed op die witte handen en ik kan het niet wreken! Vloek over den natuurband, die het mij belet! Vloek over uw zondigen lust, die mij in het leven riep! Vloek over uwe trekken, die als een merk der schande op mijn gelaat drukken en mij - nu weet ik het - den afschuw uwer vervolgde slachtoffers op den hals haalden!... Ha... u dooden kan ik niet. Maar mij zelf zal ik offeren op het met bloed bedekte altaar uwer onzalige liefde! O, dat bloed en het mijne, het brande u op de ziel in uwe laatste stonde!... Het verschroeije uw hart.... het verzenge uwe gedachten.... het beklemme....’
Na nog eenige woordenwisseling ijlt Philip, het pistool gegrepen hebbende, als een waanzinnige heen. De gravin bidt Gärrings, dat deze hem volge en terug brenge.
‘Gärrings schudt bedenkelijk het hoofd, maar wil niettemin aan haar verlangen voldoen. De vlugteling is reeds uit het gezigt. Gärrings ijlt hem na. Nog geen tien pas heeft hij afgelegd of hij hoort een schot; een scherpe angstkreet uit het prieel volgt.
- God heeft het niet gewild! - mompelt de schoolmeester. Op het ergste voorbereid snelt hij het bosch in.
In het priëel ligt de gravin bewusteloos.’
Met de bloote vertooning van dit vernis, stel ik mij, stelle de lezer
| |
| |
dezer regelen zich tevreden. Alleen voeg ik bij dat vertoonen de verzekering, dat het in onzen roman in geenen deele ontbreekt aan ander, dat minder donker is, dan het vertoonde, zonder daarom minder te voldoen.
En nu de geschiedenis? Haar heeft de schrijfster niet mishandeld, zooals dit door historische romanschrijvers en schrijfsters niet zelden geschiedt. Meerdere bronnen raadplegende, is het haar toeleg geweest daaruit het ware te putten en gezegd mag worden, dat zij over het geheel genomen geslaagd is. Toch zijn er enkele bijzonderheden, waarvan de opvatting minder juist, ten minste gewaagd schijnt te zijn.
Bladz. 9 leest men: ‘Prinses Sophia, die zich de philosophie heeft eigen gemaakt om zich niet meer te ergeren over de rol die deze vrouw (mevrouw von Platen) aan haar hof speelt’ enz. Mogt in deze zinsnede het woordeke om de beteekenis hebben van: ten einde, dan zou zij eene onjuiste voorstelling geven van de besproken zaak, omdat Sophia reeds vóór haar huwelijk met Ernst August in 1658 aan de philosophie zich gaf. Iets anders is het indien: om de beteekenis heeft van: van.
Op bladz. 43 vlg. wordt aan onzen prins van Oranje eene alles behalve eervolle tusschenkomst in de zaak van de verloving van George Lodewijk met de Engelsche prinses Anna toegeschreven. Hij zou namelijk de betuiging van deelneming in Georges huwelijksplannen niet achtergehouden, maar inmiddels bewerkt hebben en dit ‘door een tal van intrigues met behulp van mevrouw von Platen,’ dat zij schipbreuk leden. Dit klinkt geheel anders, dan het volgende: ‘de prins van Oranje hadt in den Herfst des voorleed en en in de Lente deezes jaars (1681), den Hertog van Brunswijk - Lunenburg te Zelle een bezoek gegeven: en sommigen meenden, dat hij toen, hier, reeds heimelijk over een Verbond gehandeld hadt: zelfs wil men, dat hij een huwelijk zogt te bewerken tusschen den Prins van Osnabrugge en de Prinsesse Anna, zuster der Prinsesse van Oranje en dat hij, in geval het gelukt was, deezen Prins van de opvolging in zijne waardigheden hier te lande zou hebben willen doen verzekeren, alzoo hij toen reeds voorzien zou hebben, dat hij nimmer kinderen bij de Prinsesse, zijne Gemaalinne, verwekken zou.’
Op bladz. 297 vlg. wordt betrekkelijk het overlijden van George Lodewijk gemeld, dat een papier, door Sophia Dorothea in hare laatste levensoogenblikken aan eene oude vrouw ter hand gesteld en door deze overeenkomstig hare begeerte aan den koning overhandigd, toen deze voor het laatst van Lingen naar Hannover reed, hem den doodsteek gaf. 't Zij niet zonder aanleiding geschied, 't gewone berigt omtrent de gebeurtenis is niettemin een ander, dit namelijk, dat de vorst den 19den Junij 1727 van de Vaart naar Delden reisde, waar hij 's avonds tusschen tien en elf ure schijnbaar welvarend aankwam; dat hij na ten spijt van een avondmalen, waarbij verkoelende vrucht gebruikt was, goed geslapen te hebben, 's morgens ten vier ure van Del- | |
| |
den vertrok met het doel te Lingen aan het middagmaal aan te zitten; dat hij tusschen acht en negen ure voor een oogenblik den togt stakende, bevond, dat zijne ééne hand onbewegelijk hem langs het lijf hing en onder vermeerderde teekenen van beroerte Osnabrugge bereikte, waar hij des anderen daags den adem uitblies.
Bladz. 123 en vervolgens telkens komt Aurora von Königsmark voor. Haar bekend bezoek aan den jeugdigen Zweedschen koning Karel XII, die in Koerland de winterkwartieren betrokken had, wordt voorgesteld als gebragt te zijn op verzoek van koning Frederik August van Saksen, die door haar met Karel onderhandelingen wenschte aan te knoopen. Dat zij namens Frederik August getracht heeft te onderhandelen, valt niet te betwijfelen; doch 't is ver van uitgemaakt, dat zij met dit doel alleen of ook het eerst de reis zou hebben ondernomen. Als redenen heeft zij zelve opgegeven, dat zij voor haren zwager Lewenhaupt, die in Saksische dienst was, vergiffenis ging vragen en voor zich zelve en voor haar geslacht verzachting van de vonnissen, die de reductie had uitgesproken, maar niet alleen dat het publiek andere giste, ook hare zuster Lewenhaupt keurde de reis ten sterkste af. Een Zweedsch geschiedschrijver heeft er zich dus over uitgelaten: ‘dat är ganska möjligt, till och med troligt, att fafänga och kanske än sämre afsigter bidragit till Aurora Königsmarcks nu omtalade resa. Andra och vigtigare bevekelsegrunder tyckas likväl derjemnte hafva förefunnits’ (het is zeer mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat ijdele, misschien zelfs erger bedoelingen hebben bijgedragen tot de nu besproken reis van Aurora Königsmark. Andere en gewigtiger beweegredenen evenwel schijnen tevens aanwezig geweest te zijn). Niet vergeten moet worden, dat zij, met hoe groote minachting ook door Karel bejegend, die niet aarzelde van haar tot Piper te zeggen: ‘hon är och blifver en sköka’ (zij is en blijft eene h... r) in het Fransch de verzen voor hem aan gezegden Piper ter hand stelde, waarvan de vertaling uit het Zweedsch hier volgt:
Koning! uw moed doet u alles verwinnen.
't Grootsche volvoert gij, wie zinneloos 't weer'
De afgunst moog aanslag op aanslag verzinnen,
Helder toch schittert alomme uw eer.
Waarom, o koning! wien duizenden eeren,
Vindt ge 't geluk op niet een van uw paân?
Waarom toch moet ge met lauwren belaân,
Immer genot en genoegen ontberen?
't Is wijl uw hart nog het heil niet bevroedde,
't Heil, dat de liefde den sterveling biedt;
't Is wijl uw oog, schoon in 't vorschen nooit moede,
't Loon, dat het hoogste en het rijkste is, niet ziet.
Eens toch aanschouwen de schoone uw oogen,
Lispt ge haar naam met gezaligde borst.
Huldig den God van de liefde dan, vorst!
Houd de Godin aan den boezem getogen.
| |
| |
Genoeg echter. Ik ben overtuigd, dat wie van historische romans houdt, dezen met genoegen lezen zal. Ook ben ik overtuigd, dat hij dat gedeelte der geschiedenis, waartoe ‘eene koningin zonder kroon’ betrekking heeft, zal leeren kennen beter, dan hij te voren het kende. Eindelijk ben ik overtuigd, dat zijne menschenkennis en menschenwaardeering bij 't lezen winnen zal.
f.a.e.p.r.e.
|
|