De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
Letterkunde.De nationale katholieken in Nederland.Rome contra Utrecht ten tijde van Petrus Codde, aartsbisschop van Sebaste. Een roman die geen roman is, door Chonia. Utrecht, Gebr. v.d. Post, 1873.Tot de scheeve voorstellingen, die de Protestanten in Nederland, wellicht ten gevolge van de eenzijdigheid hunner geschiedschrijvers, zich hebben eigen gemaakt, behoort die, dat met de Hervorming geheel Holland ongeveer het Protestantsche geloof heeft omhelsd en de weinigen, die de Katholieke Kerk getrouw bleven, dat deden uit domheid of eigenbelang. Het komt den Protestant onverklaarbaar voor, dat in die dagen echte Nederlanders, vurige vrijheidsmannen, het Katholicisme bleven omhelzen. En toch leert een nauwkeuriger beschouwing van de geschiedenis, dat dit wel degelijk het geval was, en wel de minderheid onder de meer ontwikkelde standen, maar lang niet het minste deel in de Roomsche Kerk bleef, schoon met hart en ziel den vrijheidsoorlog tegen het gewetendwingende Spanje toejuichend. De geschiedenis van de Oud-Katholieke Kerk in Nederland kan daarvan ten bewijze strekken. Chonia doet ons in bovenstaand werk die Nederlanders kennen, die geheel de karaktertrekken hebben van hun tot de Hervorming overgegane tijdgenooten: eenvoudig en ernstig in hun godsdienst, maar tevens hoogst naijverig op hun vrijheden, èn politieke èn kerkelijke. De Hervormden hadden in 1648 hun strijd tegen Rome gestreden, er was een scheiding tot stand gekomen, en beiden, Protestanten en Katholieken gingen voortaan ieder huns weegs; invloed hebben zij sedert niet of weinig op elkander uitgeoefend; vooral omdat de Regeering in Protestantsche handen was, was de macht van Rome gering en had men van de verdere intriges niet meer te vreezen; een enkel schaapje mocht op den dwaalweg geraken en dolend het slachtoffer worden van den loerenden wolf, voor het geheel was dit van minder belang, en de Roomsche en Protestantsche Kerk staan nog ongeveer in dezelfde verhouding tegenover elkander als ten tijde van de Hervorming. | |
[pagina 268]
| |
Anders met de Oud-Katholieken: hun worstelstrijd begint, waar die van de Protestanten eindigt. De Jezuïeten-orde had reeds een eeuw bestaan en was de geduchte macht geworden; door die orde voornamelijk onderging de Roomsche Kerk een verandering, die in onzen tijd haar laatste consequentie heeft gevonden in de verkondiging van het dogma der onfeilbaarheid, en die alleen nog kan gekroond worden door een leerstuk van de hemelvaart der Pausen. Wat de organisatie betreft kenmerkte zich die hervorming in de Roomsche Kerk door centralisatie; zou het Katholicisme zijn heerschappij over de wereld herwinnen, dan was het noodig, dat de macht der Kerk in haar middelpunt werd gelegd; bijgevolg moest alle provinciale en nationale eigenaardigheid of zelfstandigheid verdwijnen; vooral moest de lijn streng aangetrokken worden in landen, waar het Protestantisme vasten voet had gekregen, op schier verloren geachte posten. De Jezuïeten ondermijnden hier het gezag der bisschoppen en trachtten alle macht in hun handen te krijgen. De Katholieken waren echter naijverig op hun privilegiën en gaven niet toe; een strijd ontstond, die nog niet is beslist. Met een onverzettelijkheid, die aan de Israëlieten herinnert, hebben de Katholieken volgehouden, hun gelederen zijn jaar op jaar gedund; maar in weerwil van een vervolgingsjacht door de Jezuïeten bijna twee eeuwen op hen gehouden, bestaat nog de oude Nederlandsche Kerk, nog het oude aartsbisdom van Utrecht. Wij weten niet wat meer meegewerkt heeft om de Nederlandsche Katholieken van de Roomsche Katholieken te vervreemden, òf de gehechtheid der eersten aan hun zelfstandigheid, aan hun kerkelijke privilegiën, òf de weerzin, dien de nieuwe Roomsche of Jezuïetische godsdienstigheid inboezemde. Wanneer wij de tegenwoordige Roomsche kerken binnentreden, dan zijn dat niet dezelfde gebouwen, waar onze vaderen aan gehecht waren en die beantwoordden aan hun godsdienstige behoeften. De oude kerken waren zooals wij die nog heden bij de Oud-Katholieken zien; niets van dien uiterlijken praal, van al dien opschik, van die galanterie-winkelachtigheid; en naarmate door de nieuwe richting in de Roomsche Kerk het uiterlijke meer werd bevorderd en vooral de Maria-dienst in de hand gewerkt, werd ook inwendig de Katholieke godsdienst meer voor het uiterlijke; wanneer de schijn maar bewaard bleef, dan kon men door de onvoorwaardelijke gelofte van gehoorzaamheid aan Rome veel, zoo niet alles gedaan krijgen. De godsdienst versteende niet alleen in de tallooze vormen, neen, die vorm werd maar al te dikwerf het omhulsel om het onzedelijke te bedekken. Naast de heerschzucht was het diepe onzedelijkheid, waardoor de Jezuïeten zich bij de rechtschapen Nederlansche Katholieken gehaat maakten. In die dagen niet minder dan heden kenmerkten de zendelingen van Rome zich door hun weinigen eerbied voor den mensch en het menschelijke; elk echt kerkelijk wezen heeft zijn menschelijkheid uitge- | |
[pagina 269]
| |
schud; om des geloofs wil speelt hij den stokebrand in de huisgezinnen, meent een verdienstelijk werk te hebben verricht, wanneer hij het geluk ook van hen, die oprecht in den geloove zijn, heeft verwoest; Jezuïeten-biechtvaders waren ten allen tijde slangen, die hun offers verzwelgen ten bate hunner Kerk of hun het leven vergiftigen; treedt zoo'n man over den drempel, weet dan, dat niets hem heilig is als zijn Kerk; zijn belangstelling in uw geluk is veinzerij; hij zal uw hart, al wat u het dierbaarst is op de wereld, vertrappen, wanneer het voordeel van zijn Kerk dit meebrengt. Het is inderdaad een der treurigste verschijnselen, dat schier in alle Kerken ‘de mensch voor den godsdienst en de godsdienst voor den mensch wordt bedorven,’ zooals Chonia het zoo eigenaardig uitdrukt; het stoken en intrigeeren om een zieltje te winnen, heeft wat zielen verwoest en onder een voorgewend hiernamaals het menschenleven verminkt en vergiftigd, - en dat alles laat de mensch zich welgevallen, hij laat zich misbruiken en vertreden door den priester, omdat het bijgeloof aan den invloed van den geestelijke op het onbewezen leven na dit leven niet is uitgeroeid. Zoo was het in de 17e eeuw, en vroeger, en later; wanneer men de geschiedenis van de Nederlandsche Oud-Katholieken in het gewichtigste tijdperk, dat van den strijd met Rome over de benoeming van den aartsbisschop van Utrecht, leest, dan komen mij even zoovele voorvallen voor den geest van de histoire intime van de Roomsche priesters in onze dagen. Ja, erger zouden wij van de laagheden van de tegenwoordige geestelijken kunnen meedeelen, wat wellicht - onze tijd is zoo wonderlijk verdraagzaam, of... onverschillig, - aan onverdraagzaamheid zou worden toegeschreven. Als leering dus voor onzen tijd, waarin de strijd tegen het Ultramontanisme welhaast de strijd zal zijn, bevelen wij het werk van Chonia zeer aan. Denken wij daarbij dat in de Roomsche Kerk ook nog in onzen tijd vele Katholieken zijn, d.i. vele betrekkelijk vrije menschen, die volstrekt zich het juk van den priester niet hebben laten welgevallen, maar hun weg gaan, weldoende waar hun hand dat vindt om te doen, zonder aan de Kerk en het kerkelijke die overdreven waarde te hechten, die de Jezuïeten daaraan willen doen toekennen, om hun heerschappij volkomener te doen zijn. Er zijn nog vele Oud-Katholieken onder de Roomschen; maar daar evenals elders voeren de ijveraars het hoogste woord en maken een geweld, alsof zij de geheele Roomsche Kerk vertegenwoordigden. Wij althans kennen verschillende Katholieken, die zelfs geen aanleg hebben om ooit Roomsch te worden. Wat wij evenwel in hen, evenals in zoovele anderen van hetzelfde geloof bejammeren, is dat zij te midden van de onzalige geloofsberoering om hen heen het stilzwijgen bewaren en, hetzij uit onverschilligheid, hetzij uit eigenbelang, den schijn geven van toe te stemmen in het zelotisme. | |
[pagina 270]
| |
Er is echter nog een andere reden waarom wij het werk van Chonia aanbevelen; het is omdat aan de hand der geschiedenis het goed recht der Nederlandsche Katholieken wordt bewezen; dat kleine kerkje van ongeveer zes duizend leden, verspreid over vijf en twintig gemeenten, is het overschot, de kern van hen die bijna twee eeuwen met ongelijke kracht den strijd hebben volgehouden tegen het ultramontanisme; steeds fel vervolgd, vonden zij van de zijde der Protestanten niet de minste ondersteuning; zij woonden als vreemdelingen onder ons; wij hielden hen voor een kleine Roomsche sekte en namen van de Jezuïeten den scheldnaam van Jansenisten over. De kerkhistorici wisten beter, maar hoeveel zijn er daarvan in ons land! Dr. Janssonius schreef wel zijn uitstekende geschiedenis van de Oud-Roomsch-Katholieke Kerk in Nederland, maar buiten de geschiedbeoefenaars vond dat werk weinig belangstelling; voor de meerderheid bleven de ‘Jansenisten’ Roomschen en daar hield men zich niet mee op. Eerst de Oud-Katholieke beweging in Duitschland deed meer bijzonder het oog op hen vestigen en hier en daar de begeerte ontwaken om iets meer van hen te weten. Dr. Reville schreef in Le Temps en naderhand in de Revue des deux Mondes in korte schoone trekken hun geschiedenis; in Duitschland werden verschillende artikelen en brochures uitgegevenGa naar voetnoot(*), waarin het verleden van de Nederlandsche Katholieken werd in het licht gesteld. Hier geschiedde het uit eigenbelang, want bij den smadelijken afval van al de Duitsche bisschoppen van hetgeen zij op het Vatikaansche concilie als hun overtuiging hadden verkondigd, kon alleen de Nederlandsche aartsbisschop van Utrecht in hunne kerkelijke behoeften voorzien. Hoe steekt de edele, zachtaardige figuur van een Codde af bij de karakterlooze Duitsche, Fransche en Hongaarsche prelaten, die een voor een zijn bezweken en den nek gebogen hebben onder den voet der Jezuïeten; wat moeten die Duitsche bisschoppen gevoeld hebben, of was hun oog geheel door partijzucht verblind, toen zij den opvolger van dien Codde, die met slechts weinige getrouwen het in de 17e eeuw tegen gansch Rome opnam, toen zij den aartsbisschop van Utrecht, mrg. Loos, den vertegenwoordiger van die kleine bende met leeuwenkracht voorzien, in hun dioecesen zagen verschijnen om het Vormsel toe te dienen. Ongelukkig stierf de heer Loos denzelfden dag, dat hij bericht ontving van de verkiezing te Keulen van een Duitschen bisschop door de afgevaardigden van de Oud-Katholieke gemeenten in Duitschland. De wijding van den hoogleeraar Reinkens - de verkozene, - heeft | |
[pagina 271]
| |
echter geen vertraging ondergaan, daar de bisschop van Deventer, mrg. Heykamp, den 11den dezer te Rotterdam de wijding heeft voltrokken. Men kan nagaan welk een spijt het te Rome verwekt, dat die kleine Nederlandsche sekte nog niet is ten ondergebracht; immers, in weerwil van al de banvloeken kan men niet ontkennen, dat het Utrechtsche episcocaat in het bezit is van de apostolische overlevering, een zaak waaraan door de Katholieken zulk een groot gewicht wordt gehecht. De tegenstanders uit de 17e eeuw en die uit de 19e, beiden in verschillenden vorm, tegen de oppermacht van Rome, reiken elkander op den ouden grond der vrijheid, in Nederland, de hand om gezamenlijk den strijd voort te zetten. Zoowel om het gewicht van de Oud-Katholieke beweging derhalve, als omdat het hier mede de geschiedenis geldt van landgenooten, die ten allen tijde getoond hebben, dat zij wat nationaliteitsgevoel betreft, niets bij ons hebben achter te staanGa naar voetnoot(*), is het werk van Chonia aanbevelenswaardig; een wetenschappelijk werk als dat van dr. Janssonius zal steeds een beperkten kring van lezers hebben, maar in den half romantischen, half geschiedkundigen vorm, waarin Chonia de zaken meedeelt, wordt de kennis van de Oud-Katholieken door geheel Nederland verspreid en een onrecht, deze onze landgenooten aangedaan, hersteld. Chonia leidt ons het Nederland van het laatst der 17den en het begin der 18den eeuw binnen; de hoofdpersoon van zijn verhaal is de Utrechtsche aartsbisschop, Petrus Codde, den 7den November 1648 te Amsterdam geboren en den 18den December 1710 gestorven, gebogen in den strijd tegen de opperheerschappij van Rome, maar niet gebroken; hij is in de overtuiging van zijn goed recht gestorven. Wij maken kennis met het huisgezin van den humanen Katholieken Domselaer, trijpfabrikant te Utrecht, in wiens huisgezin, dochter en zuster, evenzeer de verschillende richtingen van den tijd worden vertegenwoordigd als wij er geestelijken van verschillend gehalte ontmoeten; Geertje Domselaer trouwt met den Protestantschen advocaat Drieberghe; men begrijpt terstond dat juist dit gemengde huwelijk de hel wordt van de stokerijen der priesters. Het onderwerp is aantrekkelijk, vooral voor Nederlanders; daarbij doet men hier en daar kennis op van de inrichting der Katholieke Kerk, waardoor men veel, wat in onze dagen meer de aandacht trekt, beter begrijpt. Hoe Chonia zijn taak heeft volbracht, behoeven wij niet te zeggen; hij is een oude bekende, die de eerste zal zijn om toe te geven, dat er aanmerkingen op zijn boek kunnen gemaakt worden. Wij hadden b.v. den titel wat aanlokkender willen hebben; wat stijl betreft zijn de volzinnen wel eens wat lang en wordt de voorstelling door het ge- | |
[pagina 272]
| |
bruik van te veel en te zonderlinge voegwoorden mat, soms minder aangenaam. Maar een recensent moet wat zeggen. De vraag, of de Oud-Katholieke Kerk in Nederland tengevolge van de aansluiting aan de Duitsche beweging een betere toekomst tegemoet gaat, kunnen wij moeilijk bevestigend beantwoorden. De winst bestaat naar ons inzien voor de Nederlandsche Oud-Katholieken meest daarin dat zij na den langen tijd hunner vervolging, minachting en vergetelheid, gevoelen dat zij een betrekkelijk belangrijke rol vervullen door hun steun aan de Duitsche beweging, en dat hun kleine kerkje een Europeesche vermaardheid heeft gekregen; de lange vervolging heeft hen vreesachtig gemaakt en wantrouwend; zij duchten vervolging, ook in de toekomst; door de aansluiting aan de Duitsche Katholieken en de bescherming welke deze genieten, begint die vrees te verdwijnen en halen zij ruimer adem. Maar belangrijke vermeerdering van hun Kerk hebben zij hier waarschijnlijk niet te wachten; slechts een paar meer aanzienlijke families zijn in den laatsten tijd het Ultramontanisme moede geworden en tot hen overgegaan. Niet dat het onder de Roomschen aan hout ontbreekt om er Oud-Katholieken uit te snijden; wij kennen zelfs gemeenten waar de geest van de meerderheid volstrekt niet Ultramontaansch is; - maar geen zaak is zoozeer een zaak van sleur, van gewoonte als de godsdienst, en men verandert tegenwoordig niet gemakkelijk van Kerk, omdat bij alle gehechtheid aan de kerkelijke vormen het kerkgeloof zeer zwak is; het schijnt soms of het zelotisme van de minderheid de armoede van de meerderheid moet bedekken. Kerkelijke overgangen, waar zij gepaard gaan met materieel nadeel, zijn in alle tijden hoogst zeldzaam geweest en er wordt om des broodswille veel geloof voorgewend of verzwegen. De Roomschen hebben tegenover de uittartingen van het Ultramontanisme hier in Nederland zulk een welwillende houding aangenomen, de roepstem van de weinige moedige en krachtige naturen, als van den Bosschen strijder van Hugenpoth en van dr. Merz heeft zoo weinig ingang gevonden, dat men het er gerust voor houden kan, dat de kerkelijke getallen weinig zullen veranderen. In Duitschland is het bestaan van de thans georganiseerde Oud-Katholieke Kerk verzekerd, meer nog door het politiek belang van de beweging dan wel omdat zij zooveel opgang maakt onder het volk; wellicht wordt de uitbreiding onder het volk in Duitschland mede belemmerd, omdat het Oud-Katholicisme wordt beschouwd als de godsdienst, die door de Regeering wordt bevorderd; op geen punt toch duldt het volk minder inmenging van de Regeering dan op het gebied van godsdienst. De bakermat van het Oud-Katholicisme is dan ook tegenwoordig veel meer Zwitserland dan Duitschland, omdat daar de beweging van het volk is uitgegaan en niet zoozeer het dogma der onfeilbaarheid als dogma aanstoot heeft gegeven als wel omdat het de uitdrukking is van een dwingelandij, die den vrijen republikeinschen | |
[pagina 273]
| |
Zwitser tegen de borst stuit. In Duitschland heeft nu eenmaal het Oud-Katholicisme den naam onder het volk van de godsdienst te zijn, dien Bismarck wil opdringen om het Roomsche geloof te vernietigen; van daar dat de Roomschen in Duitschland behendig het Oud-Katholicisme voorstellen als een nieuw soort van Protestantisme. Een der eigenaardigheden van de Oud-Katholieke beweging van onzen tijd is dat zij beperkt blijft binnen de Katholieke Kerk en zuiver Katholiek is; met een voor onze eeuw schier onverklaarbare angstvalligheid hangt men aan de Katholieke overlevering, en in weerwil daarvan spreekt men op de Oud-Katholieke congressen van de toenadering van alle kerkgenootschappen. Voor de Protestantsche Kerk vooral moet die karaktertrek een teleurstelling zijn; zij immers stelde zich voor met het jongste tevens het meest verlichte kerkgenootschap te zijn, dat om die reden van elke geloofsverandering moest profiteeren. Maar het Protestantisme oefent op de Katholieken niet de minste aantrekkingskracht uit; en niet zonder reden: het Protestantisme heeft nooit dien factor op prijs weten te stellen, die in het godsdienstige alvermogend is, het gevoel, - en levert in onze dagen buitendien een te treurig toonbeeld van verwarring om bezielend op anderen te kunnen werken. Noorman. |
|