| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Geschiedenis van den dag.
Woorden zijn goedkoop en het papier is geduldig, - pleegt men te zeggen, en men kan er bijvoegen: en geduldig als het papier ook het volk. Zie eens die voortdurende verwarring in Frankrijk, dat intrigeeren van ‘eerzucht-duikelaars’, zooals Multatuli geestig de mannen noemt, die van politiek een bestaan willen maken; zou het volk ze werkelijk niet moede zijn? Of Gambetta of De Broglie of Thiers aan het hoofd der Regeering staat, 't komt vrijwel op hetzelfde neer; zij vragen niet wat het volksbelang eischt, maar beschouwen en behandelen het volk als hout, waarvan zij hun monarchale of republikeinsche luchtkasteelen willen optimmeren. Of de toekomstige woning ruim genoeg is, of er voedsel is, of men er leven kan in éen woord, doet bij hen minder af en is in elk geval een vraag, die eerst later kan worden overwogen; voorshands zij het genoeg, dat men de eerste persoon is en de macht in handen heeft om de voortreffelijkheid van de uitgedachte staatstheorie aan anderen op te dringen.
En geen land eigent zich voor den staatskunstenaar schijnbaar beter dan Frankrijk; er wordt daar steeds veel aan politiek gedaan; het volk, zou men zeggen, bezit er aanleg voor; spreek een Franschman over tal van zaken, hij zal uw tegenwerpingen wellicht vrij kalm opnemen; maar raak eens een of andere politieke snaar aan, dan stuift hij zeker op, maakt zich warm en is voor geen reden meer vatbaar. Neem de Fransche kranten; bijna alles politiek, in verkiezingstijd ook de advertentiën; politiek in 't overzicht; politiek in een, twee, drie artikelen, groot of klein; politieke polemiek met andere bladen, elken dag; men vindt dan ook de fijnste politieke schakeering onder de dagbladen vertegenwoordigd; rood, radicaal, republikeinsch, gematigd republikeinsch, conservatief-republikeinsch, republikeinsch-conservatief, constitutioneel, monarchaal, legitimistisch, clericaal, ultramontaansch; aan éen zoo'n krant moest men genoeg hebben, zou men zeggen, al naar de kleur die het meest strookt, maar een Parijzenaar koopt er een
| |
| |
half dozijn en draaft er mee naar huis of naar een café om de politieke sausen in de verschillende geuren te genieten. Menige Franschman denkt dat de wereld hangt aan een politieken draad en alle quaesties zijn opgelost, wanneer men met de politiek maar in 't reine is.
Maar de politieke tinnegieters en de politiseerende koffiehuishelden zijn het volk niet; algemeene deelneming aan de politiek is daarom reeds in Frankrijk een onmogelijkheid, omdat het onderwijs er slecht is en de vatbaarheid ontbreekt bij het volk om het krantengeschrijf te begrijpen. De meerderheid van het volk heeft haar eigen politieke eischen, die met de gewone phrasen van den dag niets gemeen hebben; het volk wil recht en veiligheid in de maatschappij gehandhaafd zien, de goedkoopst mogelijke huishouding van den Staat, omdat daarbij de minste belasting wordt betaald; van oorlogen is het volk afkeerig, omdat zij duur zijn en de mensch zijn leven lief heeft. Waar het volk partij kiest en liberale of conservatieve leuzen aanneemt, heeft men het opgeruid en wijs gemaakt, dat een der genoemde eischen niet langer zal worden vervuld.
Maar steeds schonk het volk minder geloof aan de raddraaiers, die het lokten op den politieken lijmstok, want de ervaring leerde, dat zoowel de eene als de andere partij haar beloften niet verwezenlijkte en het volk bedroog. Vandaar dat het volk vrede leerde hebben met elke regeering, voorzoover deze voor het oogenblik de maatschappelijke orde handhaaft en niet in gewaagde ondernemingen zich begeeft. De man van de politiek noemt dat meegaan van het volk met de verschillende partijrichtingen karakterloos; wellicht toont het volk juist door dezen karaktertrek, dat het meer gezond verstand bezit dan de ingewijden in de dusgenaamde staatkunde; zoolang het onderscheid tusschen liberaal en conservatief in de praktijk nauw waarneembaar is en het éenige verschil blijkt te bestaan in het onderscheid van de families, die worden voorgetrokken, heeft het volk waarlijk geen ongelijk.
Het geduld des volks is, van die zijde gezien, nog zoo kwaad niet en wij mogen gerust aannemen, dat dit een der redenen is, waarom het Fransche volk met zulk een buitengemeene kalmte het bewind draagt van de tegenwoordige coalitie-regeering.
Er is een tijd geweest dat het anders was; toen was het volk niet rustig, niet kalm; er bestond bij velen geestdrift in de borst voor een ideaal, dat van vrijheid, gelijkheid en broederschap onder de volkeren; niet alles was ijdelheid bij de inspraak, dat Frankrijk geroepen was de volkeren het ware staatkundige heil te brengen. Maar straks is een eeuw verloopen, waarin telkens dit ideaal verder week en met elk jaar meer van zijn bezielende kracht verloor; eerst werd het vertrapt door den gelukkigsten soldaat der wereld, die zich opwierp tot dwingeland van Europa; de Heilige Alliantie meende de bloedige voren te kunnen uitwisschen door den ouden toestand te herstellen en weder een Bourbon
| |
| |
op den troon te plaatsen. Maar het oude vuur glom weder aan en Karel X werd gedwongen naar Engeland te vluchten, gelukkiger dan zijn voorganger, wiens leven en lijden steeds als de grootste tragedie zal worden herdacht.
De omwenteling was intusschen iets wijzer geworden; de periode der dolheid scheen voorbij en de Juli-revolutie was gematigd in vergelijking van die van '89. De bourgeoisie, die alleen bij de vroegere worsteling had geprofiteerd, was angstig de verkregen voordeelen te zullen verliezen en sloeg de handen ineen om het burger-koningschap op te richten, dat de oude dynastie kon doen vergeten tegelijk met de republiek. Maar het bleek al spoedig, dat het eene koningschap zoo goed was als het andere en onder de heerschappij van het doctrinairisme juist zooveel vrijheid aan het volk werd gegeven als noodig was om te doen beseffen dat de ware vrijheid ontbrak. Niemand beklaagde den val van een bestuur, dat zich berucht heeft gemaakt door zijn kleingeestig egoïsme. En wat er toen volgde, ligt nog versch in het geheugen. De door iedereen bespotte gelukzoeker misleidde het volk twintig jaren; mannen van talent werden op een afstand gehouden, men zocht alleen gehoorzame dienaren, liefst die met wat geld te gebruiken waren tot de noodwendigheden van den staatsdienst. Waarlijk, een weinig toegevendheid is niet misplaatst bij de beoordeeling van hetgeen de laatste republiek in Frankrijk heeft verricht, wanneer men zich herinnert dat het levende geslacht is groot geworden onder het demoraliseerende regime van Napoleon III.
En nog verder bleek men zich verwijderd te hebben van het Frankrijk, dat in '89 met zijn verleden had gebroken en aan Europa den weg wilde wijzen voor een betere toekomst; de republiek, het zinnebeeld van de oude, grootsche verwachtingen, kon alleen gered worden door haar een conservatief kleed over de schouders te werpen; de republiek deporteerde in massa's naar Nieuw-Caledonie, gaf de wet tegen het lidmaatschap der Internationale, hield een groot deel van het land in staat van beleg, en bij den minsten schijn dat de republiek een liberaal karakter zou aannemen, werd zij toevertrouwd aan mannen, waarvan iedereen overtuigd kon zijn, dat zij op den meest spoedigen dood van de republiek het hadden toegelegd. En indien men nog maar den moed had zijner overtuiging; maar ook deze ontbrak. De mannen der oude republiek waren grif in 't bloed vergieten, maar zij hadden ook hun eigen bloed veil voor hun overtuiging; de mannen van de nieuwe republiek echter gebruiken de woorden om hun gedachten te verbergen, - zij liegen stoutweg, zij verklaren geen verandering in den regeeringsvorm te zullen brengen, het bestaande te eerbiedigen, terwijl zij tegen de republiek intrigeeren, alle middelen bezigen om het volk weder te persen in een keurslijf, dat het knikt en stemt naar believen van zijn regeerder. En terwijl aldus de dood der republiek wordt voorbereid, komen de hoofden van de dynastieën,
| |
| |
die elkander steeds hebben gehaat met een diepen haat, bijeen en zij besluiten de koningszaken voortaan in compagnieschap te drijven, - als wilden zij zich bij al hun egoïsme nog tot type maken van hun eeuw, welke men niet geheel ten onrechte verwijt, dat het ontbreekt aan overtuiging en daarom aan mannen van karakter.
Waarlijk, de tegenwoordige toestand van Frankrijk kan stemmen tot weemoed. Wat is er in 't eind overgebleven van de oude, grootsche verwachtingen? Wien bezielen zij nog? En in welke omgeving worden zij gekoesterd? Onder het gelui van de kerkklok, die oproept ter bedevaart naar het wonder van Lourdes, Salette, Paray le Monial. En hier zoowel als ginds doet het gelaat der geloovigen u vragen: is dit ernst, of is het berekening?
Men heeft meermalen opgemerkt dat wij snel leven. 't Is waar, en men ziet het vooral aan Frankrijk. Wie herinnert zich niet dat beroemde vijftal uit het oude keizerlijke Wetgevend Lichaam? Wie heeft die hoofden niet aangestaard als Frankrijks hoop en verwachting? Zij zijn òf vergeten òf verbruikt, zooals Jules Favre en Jules Simon, òf heengegaan als mannen die alleen voor het spelen van kleine rollen geschikt waren; het treurigst ging Olivier weg, de man met het lichte hart. Is het wonder dat het volk weifelmoedig geworden is en soms als verbijsterd de gebeurtenissen van den dag aanstaart, als ware het niet zelf mee daarin betrokken, als droeg het niet mee de verantwoording daarvoor?
Men heeft vrij algemeen den val van Thiers toegeschreven aan de verkiezing van Barodet te Parijs; ware deze niet geschied, had de hoofdstad door de verkiezing van De Rémusat een voorbeeld gegeven van gematigdheid en bezadigdheid, dan ware Thiers meester gebleven van het terrein, zoo zegt men. Wij houden die redeneering voor minstens zeer overdreven; het bewijs vindt men in hetgeen de nieuwe Regeering na den val van Thiers heeft verricht. Inderdaad was het verschil van politieke opvatting groot tusschen Thiers en de meerderheid der Nationale Vergadering; toen het gebleken was dat men zich in den ouden Orleanist had vergist, heeft men hem noode verdragen, en was vast besloten hem niet aan de Regeering te laten, wanneer de quaestie van den regeeringsvorm aan de orde kwam; men wilde tegen dien tijd de vrije hand hebben, en de verkiezing van Barodet werd te baat genomen om Thiers te verwijderen, meer dan zij er de directe oorzaak van was; de ontruiming van het land door de Duitsche troepen was binnen weinige maanden te verwachten en dan dreigde de vestiging van een definitieven toestand geforceerd te worden, zonder de gewenschte voorbereiding. Reden dus genoeg om den knoop door te hakken.
Gaan wij nu na, wat er sinds den 24sten Mei door de nieuwe Regeering is verricht geworden, dan staat men werkelijk verbaasd over het geduld der Franschen en men komt tot de overtuiging, dat een Re- | |
| |
geering, zoo smadelijk als die van Napoleon III, op nieuw in Frankrijk zou slagen en, mits met onbeschaamdheid in toepassing gebracht, op nog langeren duur aanspraak kunnen maken. Immers, de coalitie-regeering bewaarde zelfs den uiterlijken schijn niet van eerbied voor de vrijheid en hield, gesteund door de meerderheid van de Nationale Vergadering, huis op een wijze veel erger dan in de slechtste dagen van het Napoleontisch bestuur. Oorspronkelijks is er niets in die Regeering; zij draagt geheel en al den stempel van navolging van het regime van Napoleon III, min zijn talent. Deze wist zich bij zijn maatregelen meest te verheffen boven de partijen en bij elke concessie die hij deed, de grootste winst voor zich zelf op te steken; het was een listig bestuur, maar een listigheid niet van de gewone soort. De nabootsing is plomp, ruw, stootend, en de Regeering wordt meer gedreven dan dat zij drijft; ook waar de beweging van haar vrienden gevaarlijk wordt en kwaad doet, bezit zij geen macht om haar te beteugelen en in het spoor terug te brengen; het ontbreekt haar blijkbaar aan talent en het zijn de meest onbeschaamde fracties, de Ultramontanen en de Bonapartisten, die bij de zaken profiteeren. Een zoo zwakke Regeering zou reeds lang hebben moeten plaats maken voor een andere, indien zij zich niet bijzonder verdienstelijk maakte in hetgeen de verschillende fracties der meerderheid gelijkelijk aan het hart gaat: de onderdrukking der republikeinen, - als ware 't om zich te wreken over de treurige noodzakelijkheid, waarin zij verkeerde om de belofte te moeten afleggen, dat zij den feitelijk bestaanden regeeringsvorm zou ontzien.
De herinnering aan enkele feiten zal genoeg zijn om dit oordeel te wettigen. Op parlementair gebied bleek de coalitie-regeering onhandig; haar eerste misgreep was de circulaire van den Minister Beulé aan de prefecten over de drukpers-aangelegenheden, waarin met even zoovele woorden werd gezegd, dat de prefecten vragen moesten voor hoeveel geld en gunst de bladen onder hun gebied te koop waren. Dat zulk een circulaire werd verzonden, behoeft waarlijk niet te bevreemden en men zou verkeerd doen er iets bijzonders in te vinden in Frankrijk, maar het domme van de Regeering blijkt daaruit, dat zij zulke circulaires verzendt, vóor zij nog het prefecten-personeel behoorlijk had gezuiverd. Hierdoor moest de circulaire in verkeerde handen komen, en erger kon het wel niet, dat juist Gambetta achter het geheim kwam en dit wist te bewaren tot het meest geschikte oogenblik - de openbare discussie in de Nationale Vergadering. En hoe redde zich de Minister Beulé uit de ongelegenheid? Door kleingeestig de schuld te werpen op zijn secretaris, Pascal, aan wien hij zeer in het algemeen de samenstelling van een circulaire had opgedragen, en die dan ook geheel verantwoordelijk werd gesteld voor de daarin voorkomende uitdrukkingen. Zelfs de vrienden der Regeering morden over zulk een begin, en ware de partijziekte niet zoo groot geweest,
| |
| |
de heer Beulé zou den ministeriëelen zetel nog denzelfden dag hebben moeten ontruimen; nu stelde men zich tevreden met het ontslag van den naderhand weder tot prefect benoemden secretaris Pascal.
Een onhandigheid van minder belang, maar die genoegzaam de parlementaire onbruikbaarheid bewijst van genoemden Minister, viel voor in de 11 Juli gehouden zitting der Nationale Vergadering; om zijn ambtgenoot De Broglie te redden, kende Beulé aan de afgevaardigden het recht toe om hun redevoeringen te doen aanplakken, - een uitdrukking, die hij onmiddellijk terugtrok, toen de oppositie acte nam van die verklaring.
Gelukkig is het weinig tot ernstige debatten in de Nationale Vergadering gekomen; de meerderheid was steeds gereed om door getrappel de verdere beraadslaging te smoren, wanneer deze een ongunstige wending dreigde te nemen. Opmerking verdient tevens dat in weerwil van de parlementaire onbekwaamheid van de Regeering, de meerderheid steeds grooter werd; Thiers viel met een meerderheid van veertien stemmen, maar zij klom spoedig tot een vijftigtal en meer, - treurig bewijs voor het gehalte van deze Nationale Vergadering.
Sommige feiten, die op rekening van deze Regeering moeten worden gesteld, zijn van dien aard, dat zij door de geschiedenis zullen worden bewaard als bijdragen voor de kennis van de zeer zonderlinge dagen, die de Franschen in '73 hebben doorleefd en geduld. Zelfs onder Napoleon III zou men de uitvoering van het besluit van den prefect van Lyon, Ducros, betreffende de burgerlijke begrafenissen voor onmogelijk verklaard hebben. Het is uitgevoerd niet alleen, maar de volksvertegenwoordiging keurde de regeling goed met 422 tegen 261 stemmen! De personen derhalve die niet verlangen door een of anderen geestelijke geëscorteerd te worden naar het graf, moeten 's morgens vroeg worden begraven; de meer ‘fatsoenlijke’ uren zijn voor de ‘geloovigen.’ Sommige clericale bladen maakten de opmerking, dat deze maatregel geheel overeenkomstig de maatschappelijke orde was, die tot gewoonte maakt, dat het vuil 's morgens vroeg van de straten wordt weggeveegd, - immers, wat zijn de ongeloovigen anders dan vuil? Wil men het door de Regeering in de Nationale Vergadering verdedigde besluit van den prefect Ducros verontschuldigen door de bijzondere omstandigheden, waarin Lyon verkeert, de verbittering, waarmee beide partijen daar tegenover elkander staan, die verontschuldiging kan niet gelden bij de begrafenis van den afgevaardigde Brousses; men weet dat het militair escorte den lijkstoet verliet, toen het bleek dat er geen geestelijke bij den trein was. De Minister van Oorlog, Barail verdedigde deze handelwijze, omdat in het voorschrift gesproken werd van volgen naar de kerk en het kerkhof, en het geheele geleide derhalve wegviel, wanneer een lijkstoet niet naar de kerk ging. Iets logischer en nog meer overeenkomstig het beginsel dezer Regeering zou het geweest zijn, wanneer de Minister had gezegd,
| |
| |
dat voortaan op grond van dit voorschrift aan de soldaten de last zou worden verstrekt om den lijkstoet te dwingen den weg naar de kerk te nemen. Wij weten niet, of de heer Barail zijn opvoeding ontvangen heeft in een Jezuïetencollege, maar in elk geval blijkt hij van het daar gewoonlijk gegeven onderwijs geprofiteerd te hebben; hij kon zich tevens beroepen op een medestander, een oud-Minister van Thiers, den generaal Cissey, die reeds vroeger die voor altijd berucht geworden verklaring van de wet had gegeven en in de Nationale zijn opvolger dan ook hartelijk de hand drukte om hem geluk te wenschen met zijn schitterende verdediging.
En deze feiten staan niet op zich zelf, zij hebben een diepe beteekenis; zij doen ons zien, indien het ook van elders niet bleek, dat deze Regeering partij trekt voor de Kerk en de godsdienstigheid onder haar bescherming neemt. In het land van waar de leuze: vrijheid, gelijkheid en broederschap - in gezonden zin de drieëenheid der humaniteit - uitging en zich als een vuur over Europa verbreidde, in een land waar Voltaire heeft geleefd en gespot, hij die sedert gold voor de type van zijn volk, in zulk een land treedt de Regeering op om het kerkelijk geloof te bevoordeelen en de ongeloovigen feitelijk te verklaren voor lieden van minderen rang en verdacht fatsoen, die zich voor 't minst tevreden moeten stellen, wanneer zij achteraf mogen staan. Er gebeuren in onzen tijd van die dingen, die ons de hand aan 't voorhoofd doen brengen als om een nevel weg te vagen, een droom te verdrijven, - en toch, het is hier geen droom, maar werkelijkheid. Mocht al voor het nageslacht de herinnering verloren gaan van deze feiten, dan zal het door de kerk ‘gewijd aan het heilige hart van Jezus Christus,’ op den Montmartre te Parijs gezegd worden, dat in het jaar onzes Heeren '73 al het kerkgeloof zich verheugde in de bijzondere bescherming eener Regeering, die zich om wet noch recht bekommerde, waar het gold de voorvechters van dat geloof ter wille te zijn. In weerwil van het wettig en overtuigend bewijs, dat de onteigening van den Montmartre voor den bouw van zulk een kerk in strijd was met wet en regel, was de Nationale Vergadering toch welwillend genoeg om aan het verzoek van de Regeering, of liever van den aartsbisschop van Parijs te voldoen.
Even sterk komt het clericaal karakter van deze Regeering uit in hetgeen zij hier doet en ginds laat. Alles wat van republikeinsche zijde komt, wordt zooveel mogelijk tegengewerkt en voorgesteld als een propagande tot ondermijning van de maatschappij; vergaderingen en vereenigingen van republikeinen worden zooveel mogelijk geweerd, de dagbladen van deze richting geschorst of opgeheven of door allerlei maatregelen belemmerd om hun bestaan onmogelijk te maken. Daarentegen geniet het ‘geloof’ den sterken arm der overheid, overal waar het zich vertoont. Wat zal men zeggen van de bedevaarten naar plaatsen, waar wonderwater genezingen aanbrengt of een of ander
| |
| |
hysterisch meisje vroeger of later een visioen heeft gehad van de Moedermaagd? Niemand zal daarin iets anders zien dan een kerkelijke komedie en zich volstrekt niet verwonderen, dat er duizenden Katholieken in Frankrijk worden gevonden, die bigot genoeg zijn om zulke tochten mee te maken; jaren geleden zouden zulke kerkelijke vertooningen den lach- en spotlust hebben opgewekt en geen blijvenden indruk nagelaten; thans is dat anders; er wordt aan die dwaasheden een schijn bijgezet van hoogen ernst; de vertegenwoordigers der Regeering zijn overal aangeschreven om de plechtigheid van deze vertooningen te bevorderen; daar waar de verontwaardiging des volks dreigt los te barsten, is de gewapende macht snel bij de hand om de noodige bescherming te verleenen, en de schuldigen weten dat de rechtbanken, om de Regeering te believen, de strengste straffen zullen toepassen. De bedevaarten, die dezen zomer zijn gehouden, zijn talloos velen; en niet zonder reden; zij droegen een politiek karakter en met even zoovele woorden werd door de priesters de herstelling van het koningschap bij de gratie Gods aangeprezen als het eenigste middel om Frankrijk te herstellen in zijn vroegere grootheid en de verloren provinciën, Elzas en Lotharingen terug te krijgen. Met het oog op den voorloopigen toestand en de waarschijnlijkheid dat in het najaar met de ontruiming van het grondgebied een definitieve regeeringsvorm zou worden vastgesteld, moest er met stoom worden gewerkt en het volk overal zooveel mogelijk gedresseerd om den Syllabus-Koning met gejuich te ontvangen. Het is nog zoo lang niet geleden, dat geen fatsoenlijk, wel opgevoed man zich aan de deelneming aan zulke tochten zou hebben gewaagd; ook waar zoo iemand, zwak van hoofd en hart, zich aan den priester had overgegeven, sprak het instinct dat hij zich verlaagde, en schaamde hij zich voor zijn medemenschen; thans vindt men onder de moderne pelgrims een aantal leden van de Nationale Vergadering, aanzienlijke
ambtenaren, hooggeplaatste personen, - och, allen niet omdat zij zoo bigot zijn, maar... de Regeering ziet het gaarne, men wil bevordering in den dienst, hoopt op deze of gene betrekking, en voor alles: de geestelijkheid is machtig door het gansche land; zij kan de persoonlijke belangen gevoelig krenken. Indien wij het geheim dagboek van menigen pelgrim konden lezen, zouden wij zien dat de vroomheid in onzen tijd volstrekt niet meerder is dan vroeger, eer het tegendeel, want de ware vroomheid staat in den regel in omgekeerde verhouding tot het uiterlijk vertoon, - maar de geestelijkheid is tegenwoordig, zoo niet machtiger dan toch werkzamer, en het is voor allen goed om den schijn des geloofs aan te nemen. En ziedaar juist het verderfelijke van Frankrijks tegenwoordige Regeering; in verbond met de Ultramontanen demoraliseert zij het volk, nog meer dan zulks onder Napoleon III het geval was; zij doet de bijgeloovigste gebruiken door de gewoonte weder burgerrecht verkrijgen.
| |
| |
Dat de geestelijkheid zoo goed slaagt, dat de dolle bedevaarten werkelijk beschouwd worden als iets ernstigs, is niet te verwonderen; zijoogst de vrucht van een jarenlange werkzaamheid; tengevolge van de onderwijswet is bijna het geheele bestaande geslacht in de monnikenscholen groot geworden, en de heeren Ministers, die thans aan het bestuur zijn, ontvangen in hun afhankelijkheid van de clericalen terug wat zij in vroeger jaren gezaaid hebben; Thiers zelfs niet uitgezonderd, die, zooals men weet, in '51 een werkzaam aandeel heeft gehad in het tot stand brengen van de tegenwoordige onderwijswet, is het slachtoffer van het clericalisme; hij zoowel als zijn onverzoenlijke vijand De Broglie, zij meenden de geestelijken te gebruiken en het clericalisme dienstbaar te maken aan hun staatkundige theorieën, maar in waarheid worden zij gebruikt of terzijde gesteld. Er is geen andere weg; in hun kortzichtigheid zien zij het niet in; zij zijn zoo zeer vervuld van de door hen uitgedachte of overgenomen staatstheorieën, dat zij het geheele volk opofferen, alleen om door de verwezenlijking van hun politieke ideën hun ijdelheid gestreeld te zien.
Dat de Regeering bij al hetgeen zij verrichtte, te werk ging volgens een vast plan - de herstelling der monarchie, - lijdt geen twijfel, al staat dit in lijnrechte tegenspraak met haar uitdrukkelijke verklaring, terstond na den 24sten Mei afgelegd. Om daarin te slagen waren echter twee dingen noodig; vooreerst moest zij steeds in de Volksvertegenwoordiging de meerderheid voor zich hebben; om die te behouden moest zij meester zijn van de verkiezingen, en daartoe een ambtenaren-personeel in het leven worden geroepen, dat in dien geest het land bereidde, ook voor het geval dat straks algemeene verkiezingen noodig mochten zijn. Men weet, hoe onverbiddelijk dan ook de prefecten van den 4den September werden verwijderd en vervangen door gedienstige geesten; het is wel niet het eenigste maar wel het voornaamste werk, dat deze Regeering tot heden heeft verricht. Sommigen twijfelen aan het succes van de genomen maatregelen; zij zijn natuurlijk weder een navolging van het Napoleontische regime, maar zooals het meermalen gaat, naäperij leidt tot onhandigheid; Napoleon III en zijn trawanten wisten meest den schijn des rechts te bewaren, maar de mannen, die deze Regeering op de bedreigde punten stelt, maken den indruk van enfants terribles en doen de zaak meer kwaad dan goed. Mannen als de prefect van Lyon, Ducros, doen de gematigde partij naar het linker uiterste overhellen en van de Regeering vervreemden. In Frankrijk moet men nooit met vuur spelen; het is er reeds warm genoeg in de hoofden, en uiterste maatregelen moeten niet dan in tijd van nood worden genomen. Maar het heeft den schijn of deze Regeering niets van zulk een eerste voorwaarde van een wijze staatkunde begreep; of - wilde zij met opzet de republikeinen sarren en tot gewapend verzet uitlokken, om evenals Thiers te kunnen pralen met den roem van een opstand te hebben bedwongen en daardoor het regeeringsprestige versterken? Het
| |
| |
lijkt wel zoo. Waarom anders den beruchten Ducros geen wenk gegeven om voortaan voorzichtiger te zijn, hij die na de quaestie van de burgerlijke begrafenissen een nieuw geschil opwierp door aan de leden van den gemeenteraad den toegang tot het stadhuis te verbieden anders dan op vertoon van een door hem voor een bepaalde gelegenheid afgegeven kaart? Waarom werd door de Regeering de vervolging van Ranc door den krijgsraad doorgedreven? Waarom Rochefort naar Nieuw-Caledonië verbannen, hij wiens steeds zwakke gezondheid het klimaat hoogst waarschijnlijk niet zal kunnen verdragen? Of zijn dit slechts proefnemingen met de gedweeheid van de republikeinen om deze voor te bereiden op erger gebeurtenissen? Hoe dit zij, de Regeering handelde alsof zij niet alleen de meerderheid van de Nationale Vergadering voor zich had, maar ook de meerderheid des lands, en zoo deze soms mocht ontbreken, zij wel gemaakt kan worden, en daarom ging zij in het verborgene voort met de monarchale plannen uit te werken. De officiëele bewijzen ontbreken natuurlijk dat deze Regeering, althans de meerderheid, de hand heeft gehad in de fusie, in de verzoening van den graaf van Parijs met den graaf van Chambord, en toch vloeit dit zoo geheel voort uit de omstandigheden, dat wij het als een feit mogen vaststellen.
De fusie van de prinsen moest voorafgaan, wilde die van de aanhangers volgen; zij is een hoogst belangrijk feit in de geschiedenis van Frankrijk; of wij al juist zijn ingelicht over de bijzondere bewoordingen, waarmee de graaf van Parijs zijn hulde aan den graaf van Chambord, het huis Orleans aan het huis Bourbon heeft aangeboden, doet minder af; bepaalde afspraken of voorwaarden schijnen niet te hebben plaats gehad; door te Frohsdorf zijn hulde te komen aanbieden, gaf de graaf van Parijs te kennen dat hij den graaf van Chambord erkende als hoofd van de familie, zich zelf derhalve beschouwde als zijn erfgenaam en op zich nam zijn candidatuur op den Franschen kroon voortaan achter te stellen bij die van het familiehoofd; daar de graaf van Chambord op twee en vijftigjarigen leeftijd nog kinderloos is, kon de voortzetting van de monarchale zaak voor gezamenlijke rekening onder de firma Bourbon & Co. te gemakkelijker tot stand komen.
Het voornaamste punt in de fusie is echter dat de graaf van Parijs, die doorgaat voor een welberekend man, tot de Weener reis besloot. De Orleansen moeten de vertegenwoordigers verbeelden van het constitutioneele koningschap tegenover het legitime; vooral sedert de steeds nauwer geworden vereeniging van kroon en altaar, van legitimisme en Ultramontanisme, scheen het eigenbelang de Orleansen voor te schrijven de familie-traditie in eere te houden en hun kansen te bouwen op de toekomst van de liberale partij, die in Frankrijk nog de meeste vooruitzichten aanbood, omdat zij de middel-partij vertegenwoordigt en het grootste gedeelte van de republikeinen waarschijnlijk
| |
| |
niet zoo afkeerig zou zijn van een constitutioneele monarchie. Wat heeft den graaf van Parijs bewogen om deze kansen in de waagschaal te stellen en door zich aan den graaf van Chambord te onderwerpen, de geheele herstelling van het koningschap twijfelachtig te maken? Wie de familie kent, weet dat eigenbelang het moet geweest zijn, dat den doorslag heeft gegeven; edelmoedigheid, zelfopoffering, idealistische invallen zijn nooit het zwak van de Orleansen geweest.
Daarmee ligt tevens de gevolgtrekking voor de hand, hoe de graaf van Parijs tot den zwaarwichtigen stap is gekomen om de familieveete te vergeten; in de omgeving namelijk, waarin de Orleansen zich bewegen, moet de overtuiging diepen wortel hebben geschoten, dat de afstand tusschen legitimisme en Orleanisme zoo groot niet meer is, dat de punten van afstooting zijn afgesleten en een vereeniging van de legitimisten en de Orleanisten mogelijk is geworden en met het oog op de omstandigheden een gewenschte zaak. Waarschijnlijk heeft ook hier het clericalisme gediend om de vroegere vijanden bij elkander te brengen, niet zoozeer als rol van bemiddelaar, maar onwillekeurig. Bij de legitimisten kan men niet veel veranderingen waarnemen; zij zijn over het geheel dezelfde gebleven; zij hebben alleen de punten van hun program nader uitgewerkt, of liever zij hebben de uitwerking daarvan door de Curie te Rome overgenomen en zich geheel met het Ultramontanisme vereenzelvigd; het Zwarte is om zoo te zeggen nog zwarter geworden. Maar de Orleanistische partij, de oud-liberale fractie is na verloop van tijd merkbaar veranderd; in beginsel anti-clericaal, heeft zij de hulp der clericalen niet versmaad en diensten van hen ontvangen, in het denkbeeld dat zij straks de geestelijke heeren wel over boord kon werpen, wanneer zij hen, na de verwezenlijking van hun lievelingstheorieën op staatkundig gebied, niet meer noodig had. Maar de clericalen, eenmaal in het huis genesteld - voornamelijk door de onderwijswet - zijn gebleven en in plaats van zich te laten gebruiken, hebben zij gebruikt, zij hebben de oud-liberalen hun invloed doen ondergaan, en het valt iedereen in het oog dat dezelfde mannen, die in '48 bekend stonden om hun liberaliteit, thans een sterke clericale tint vertoonen; er loopen zwarte strepen door, en zoo is het mogelijk geworden, dat legitimisten en Orleanisten sinds langen tijd met elkander reeds onderhandeld hebben om het geheel eens te worden. Zoover hebben zij
het nog niet gebracht, maar reeds het feit op zich zelf, dat de onderhandelingen reeds lang hangende zijn, dat zij voortduren als van twee partijen, die zich bewust zijn dat zij een zelfde belang hebben, denzelfden grond onder hunne voeten, is sterksprekend genoeg, en bij eenig nadenken komt men onwillekeurig tot de slotsom, dat de fusie van de prinsen de voorspelling is van hetgeen voor hun aanhangers volgen moet en zal. Een twintigtal jaren geleden zouden zulke onderhandelingen een onmogelijkheid geweest zijn, ondenkbaar, en wie ze had voorspeld, zou zijn uitgemaakt voor een dwaas.
| |
| |
Wij zouden niet kunnen zeggen, of deze verandering daaraan moet worden toegeschreven, dat de inwendige overtuiging vooral bij de Orleanisten is veranderd, gewijzigd, dan of de vroegere overtuiging zwakker is geworden, de punten van afstooting, die aan elke welgegronde overtuiging eigen zijn, zijn geknot, en de grond derhalve worden gezocht in het langzamerhand kleurloos worden der overtuiging. Wij vreezen het laatste; het tegenwoordige Frankrijk levert te weinig mannen van karakter op om iets anders te verwachten. Men denke b.v. aan de houding van de Nationale Vergadering na den val van Thiers. Welk een zonderlinge Regeering! mannen zonder eenig prestige, die door de bevordering van het clericalisme hun land tot den spot van Europa maken, die door willekeur en eigenbelang alleen zich laten leiden bij hun bestuur, - en toch wordt zulk een potsierlijke Regeering met weinig morren gedragen; de teekenen van verontwaardiging in den lande zijn weinig talrijk en in de Nationale Vergadering groeit de meerderheid van die Regeering aan met haar onhandigheden, - alles ten bewijze dat over het geheel in het land de overtuiging minder levendig, minder krachtig is geworden; zelfs het clericalisme heeft voor het tegenwoordige Frankrijk zijn afschrikkende gedaante verloren; Frankrijk ergert zich niet meer. Van daar dat het ons telkens verbaast; wij willen gedurig het oude Frankrijk zien met zijn - noem het dwaze - droomen, met zijn geestdrift voor vrijheid, met zijn helder hoofd en zijn warm hart, het oude Frankrijk, welks dwaasheden en uitspattingen wij konden vergeten om het edele doel, dat het zich eenmaal had voorgesteld en de stoute wijze waarop het dat doel trachtte te bereiken; maar wij zien een nieuw Frankrijk voor ons, dat wat de overgroote meerderheid betreft het oude vuur heeft opgeborgen, omdat er brand door kon ontstaan, een Frankrijk dat zich voorgenomen heeft om voortaan heel gewoon te zijn en boven alles voor zijn rust en zijn welvaart te zorgen, het nieuwe
Frankrijk dat het leven, ook het politieke leven is gaan beschouwen als een kruideniersaffaire.
Er bestaat een zeer nauw verband tusschen de regeering van een volk en het volk zelf; een regeering als de tegenwoordige Fransche is alleen bij zulk een volk mogelijk. Arm Frankrijk, wat is er van u geworden! Straks heette het nog bij enkelen, dat men schuld had aan de fouten van het Keizerrijk omdat men zelf dat Keizerrijk had geduld en gedragen en telkens met millioenen stemmen dat Keizerrijk gesteund. En wat draagt men thans? Een regeering die al de gebreken bezit van het Keizerrijk, zonder zijn deugden. De liberale dagbladen mogen die Regeering bestrijden, er is een onderscheid tusschen de taal der zedelijke verontwaardiging, de ontboezeming van een krachtige overtuiging en het conventioneele geschrijf van een kranten-polemiek.
Een andere vraag is, of de fusie van de legitimisten en Orleanisten
| |
| |
zoo spoedig op handen is als de eersten wel meenen, en deze reeds bij de heropening van de Nationale Vergadering in November haar diensten zal kunnen bewijzen in den vorm van een voorstel tot herstelling van de legitime monarchie. De dagbladen brengen ons elken dag berichten, - wezenlijke of gezochte - over den stand der onderhandelingen; de Orleanisten hebben in beginsel zich verklaard voor het wenschelijke van de herstelling der monarchie; het zuiver Ultramontaansche karakter van den graaf van Chambord heeft ook geen bezwaren, naar 't schijnt, maar men wil toch eenige concessies; het koningschap bij Gods genade, d.i. een koning, die zelf een grondwet geeft en zich aan geen enkele door hem zelf niet gestelde voorwaarde onderwerpt, is toch wat al te kras om dien op eens voor lief te nemen. Het eerste plan was dan ook - en men vertelde als zeker dat de meerderheid van de Nationale Vergadering zich reeds daarmee had vereenigd, - dat de herstelling der monarchie in beginsel zou worden aangenomen, deze Nationale een commissie zou benoemen tot het ontwerpen eener grondwet en zich daarop voor den tijd van twee maanden verdagen; na de vaststelling van de Grondwet kon de bezwering door den nieuwen monarch volgen; Mac-Mahon zou als luitenant-generaal intusschen voortgaan te fungeeren voor schildwacht van het huis der dusgenaamde meerderheid.
Dit niet onaardig bedachte plan is echter op moeilijkheden gestuit van de zijde van den graaf van Chambord; aan een door de Nationale Vergadering te ontwerpen Grondwet zich bij voorbaat te onderwerpen, was voor hem een onredelijke eisch; er kon in die grondwet iets staan, dat met den Syllabus in strijd was. Een ander punt van geschil betreft de vlag: is de Franschman aan zijn driekleur gehecht, die van zooveel glorie kan getuigen, - met al de eigenzinnigheid van een geloovige is de graaf van Chambord gehecht aan zijn witte vaan.
Als we een weinig nadenken, zien we in de punten van onderhandeling de bevestiging van het straks gegeven karakter; een weinig overtuiging slechts, een weinig gezond verstand, dan zegt men bij een greintje vrijzinnigheid terstond tegenover een Syllabus-man als de graaf van Chambord: onmogelijk! Onmogelijk, al bezwoer hij elke grondwet! Wat maakt een driekleurige of eenkleurige vlag uit bij zulk een groot onderscheid van beginselen! Gevoelt men dan niet dat men te Frohsdorf den voet zet in een geheel andere wereld, een geheel andere levensbeschouwing omhelst, die hemelsbreedte verschilt van het eigenlijke leven en zijn van het Frankrijk van de laatste tachtig jaren, dat men een moord begaat aan zijn vaderland? Neen, men heeft hiervan geen besef, en van daar is het gelukken van de fusie mogelijk en de troonsbeklimming van den graaf van Chambord volstrekt zoo ondenkbaar niet als velen en daaronder ook de Fransche republikeinen zich dit wel voorstellen. Vergeten we niet, dat niemand in '48 zou hebben durven voorspellen, dat de republiek zou eindigen met een
| |
| |
Keizer, die door de groote meerderheid voor een belachelijken avonturier werd gehouden en voor een tamelijk onschadelijk persoontje.
't Is waar, zooals de zaken op dit oogenblik staan, is de spoedige oplossing van de quaestie, b.v. nog in den loop van dit jaar, niet waarschijnlijk; de Orleanisten zijn nog huiverig om zonder nadere voorwaarden toe te slaan; van mannen als De Broglie kunnen wij niet verwachten dat zij bezwaar hebben in het beginsel, maar veeleer geleid worden door de vrees, dat zij met den graaf van Chambord het Trojaansche paard binnenhalen en het onder Henri V spoedig met hun heerschappij zal zijn gedaan, en zij dan het veld moeten ruimen voor clericalen van zuiverder water; er is dus veel beleid noodig voor deze en andere heeren om zich zelf in veiligheid te brengen.
Juist de moeielijkheden en bezwaren, voor het oogenblik aan de herstelling der monarchie verbonden, doen wellicht de voorkeur geven aan het redmiddel der zwakke karakters, - uitstel van de oplossing en de bestendiging van den voorloopigen toestand, van de tijdelijke republiek onder het Presidentschap van Mac-Mahon.
't Is waar, de republikeinen zijn of schijnen vol goeden moed en wanen zich tegenover de herstelling van het koningschap bij Gods genade zeker van de overwinning; Thiers zal wellicht in November in de Nationale Vergadering als leider der oppositie optreden en aandringen op de vervulling van zijn Boodschap, - de vestiging der definitieve republiek; maar indien men al het mogelijke wil toegeven van het slagen van de plannen van den ouden man, kan niemand zich Frankrijk als republiek anders voorstellen dan als een overgang tot een monarchalen regeeringsvorm. De Franschen zijn niet het hout, waarvan men republieken snijdt en met elk jaar worden de ware voorstanders van de republiek minder; de oude republiek vond haar kracht in den strijd van den derden en vierden stand tegen den adel en de geestelijkheid; maar men weet, dat de derde stand, de bourgeoisie, op voorwaarde dat men hem laat in het werkelijk bezit van zijn rijkdom, tegenwoordig geen bezwaar maakt om zoowel voor den adel als de geestelijkheid te kniebuigen; de wezenlijke republiek derhalve, niet het caricatuur daarvan, zooals Thiers haar leveren wilde, valt in handen van de uiterste linkerzijde en moet derhalve spoedig een rood karakter aannemen.
De Franschen stemmen nog voor de republiek, omdat zij elke verandering vreezen; zij laten zich als 't ware voortdrijven; maar als bij instinkt schuwt de meerderheid de republiek, - en kan men het vreemd vinden na de ervaring, die men reeds van de republiek heeft opgedaan? Niet éene dynastie wordt in Frankrijk bemind of geacht, - die van Napoleon wellicht nog het meest, - maar men zal van den nood een deugd maken en om de republiek te ontloopen, die eeuwigdurende onrust belooft, op raad van den pastoor den graaf van Chambord of den jongen Napoleon nemen. Het éenige wat de republiek zou
| |
| |
kunnen doen bovendrijven, is dat de monarchie nog meer gevaren in zich had, nog meer onrust voorspelde, b.v. door buitenlandsche oorlogen, en dit moge volkomen waar zijn, de laatste republiek staat nu eenmaal in een kwaad blaadje.
Zal de herstelling van het koningschap bij de gratie Gods waarschijnlijk het finis Poloniae voor Frankrijk zijn, dan komt aan de Ultramontanen de eer toe van het zoover te hebben gebracht. Het is merkwaardig hoe de omstandigheden meewerken om deze vijanden van de beschaving zelfs onder de republiek een positie te verschaffen, waarvan zij al het voordeel zullen weten in te oogsten. Op éen punt namelijk sympathiseeren in Frankrijk alle partijen, alle fracties met de Zwarten, in haat namelijk tegen Duitschland, en zelfs indien de republiek ten slotte bleef bestaan, zou ook zij, wel verre van het bondgenootschap met de Zwarten te verwerpen, deze tal van concessies doen voor de meewerking in den nationalen strijd. Het lijkt kinderachtig, maar toch is het zoowel bij menschen als bij volkeren gewoon, dat zij ook in hun overtuiging het slachtoffer worden van de omstandigheden; Frankrijk wil weder een eigen positie, een eigen werkkring onder de staten van Europa; het kon die verkrijgen door zich op te werpen als beschermer van het Katholieke geloof, een traditie die in Frankrijk onder alle regeeringsvormen is blijven bestaan. Was het niet de republiek, die in '49 den Paus op den troon herstelde? En op merkwaardige wijze stemt nu die rol, welke de ijdelheid aan Frankrijk opdringt, overeen met het wraakgevoel tegen Duitschland, dat zal blijven, zoolang deze natiën bestaan; het chauvinisme moge sluimeren na verloop van tijd, sterven zal het niet. Frankrijk is, - het in de laatste jaren toegenomen gehalte aan clericalisme nog daargelaten, - te zwak, te weinig ontwikkeld om weerstand te bieden aan den invloed, waartoe de omstandigheden het drijven. Het is voorbestemd om de Katholieke natie te worden.
Een andere vraag is, of Frankrijk daardoor bereiken zal, wat het beoogt: terugkeer van zijn vroegere macht en glorie. Met volle recht kan men die vraag ontkennend beantwoorden; zoodra Frankrijk trouw heeft gezworen aan het Sacré coeur, zooals men het tegenwoordig noemt, heeft het zijn doodvonnis onderteekend. Immers, het ware belachelijk te spreken van den verheffenden invloed, dien het Katholicisme zal uitoefenen; de Katholieke Kerk heeft in de laatste eeuwen niets gedaan als volken verminken, ontzielen, kerkelijke kunstjes leerend, die voor godsdienst worden uitgegeven, stelselmatig alle ontwikkeling tegengaande en daarin op zeldzame wijze slagend, want de Katholieke volken zijn bij de niet-Katholieke in alle opzichten ten achter, behalve in het kerkloopen. Zoo zal het in Frankrijk herleefde Katholicisme niet anders doen dan hetgeen het reeds zoo treffend gedaan heeft, het onderwijs belemmeren, - het kerkelijk onderwijs verdient dien naam niet, omdat het de geesten meer verstompt dan scherpt, - en het
| |
| |
volk nog zwakker van overtuiging, van karakter maken dan het reeds is.
Een deel van Frankrijk echter zal zich nooit aan den bisschopsstaf onderwerpen; een deel van Frankrijk is het Katholicisme ontgroeid en zal het nimmer weder kunnen aannemen. Zoomin vuur en water zich met elkander kunnen vereenigen, zal het echte republikeinsche Frankrijk bidden leeren. Staan het Katholieke en het republikeinsche deel ongeveer met elkander gelijk in kracht, dan loopt het op een burgeroorlog uit, die de volkskracht zal ondermijnen en Frankrijk tot een tweede Spanje maken. Zijn de krachten zeer ongelijk - en wij vreezen dat het Katholieke deel de groote meerderheid heeft of zal krijgen, daar alleen de groote steden republikeinsch zijn, - dan worden aan de medewerking tot den bloei des vaderlands de beste, immers de meest ontwikkelde krachten onttrokken en gaat het schoone, rijke Frankrijk zijn tijd van verval tegemoet.
Na den laatsten grooten oorlog droomden de edelsten des volks een schoonen droom; men zou de heerschappij over Europa herwinnen, niet door wapengeweld, maar door het vaderland te maken tot de kweekplaats der ware vrijheid; thans vernederd en verslagen, zou datzelfde Frankrijk weldra vrees inboezemen aan de Vorsten en Staatslieden, die het meedoogenloos aan zijn lot hadden overgelaten, want evenals in vroeger dagen zou de politieke vrijheid aanstekelijk werken en de volkeren naar Frankrijk opzien als het land van belofte. Die droom werd niet eens uitgedroomd; de slapende werd wakker geschrikt door de woeste kreten en den rossen gloed van het brandend Parijs; schier niemand begreep dien droom, en men ging aan het pleisteren van de oude wonden, in denzelfden sleur, den ouden tred, en de dolle bedevaarten van de vijanden der beschaving, van de menschenmoordende Ultramontanen waren als het hoongelach, dat op dien droom volgde.
Is het niet verklaarbaar dat onder deze omstandigheden het vertrek der Duitsche troepen weinig geestdrift teweegbracht, met uitzondering van de plaatsen waar de Duitschers in bezetting geweest zijn! Als bij instinkt gevoelt het volk dat de gezichteinder met donkere wolken is bedekt, en veel te vreezen, weinig te hopen valt; in het verkrijgen van rijkdommen zoeken de meesten vertroosting, en men weet bij ondervinding, dat men daarmee over veel kan heenstappen. Naar buiten is Frankrijk nooit meer geïsoleerd geweest dan thans; het verbeurt met elken dag meer de sympathie van de volkeren van Europa, waar zijn naam bijna ten spot is geworden. Het heeft Rusland gevleid en Oostenrijk toegelachen, maar beiden hebben zich afgewend; Italië was juist in een toestand, dat het voor de hooge taal van Frankrijk terug zou deinzen; maar de vrees reeds voor de blijvende regeering van het clericalisme heeft de openbare meening van Italië, steeds aan Frankrijk verknocht, zich doen afwenden en den ridderlijken koning de gastvrijheid doen aannemen van den Oostenrijkschen Keizer en den Duitschen Vorst. De sympathie van Engeland heeft nooit meer gegeven dan
| |
| |
phrasen; maar al ware dit anders, ook die sympathie heeft Frankrijk in den laatsten tijd verbeurd. Het is eenmaal zoo, datgene waarmee het zwak geworden Frankrijk zich troosten wil, het bondgenootschap met de Curie, is voor de volken van Europa een voorwerp hetzij van afkeer, hetzij van vrees, of ook wel van onverschilligheid.
Er ligt iets diep tragisch in het Frankrijk van onze dagen. 't Is waar, de volkeren hebben evenals de menschen hun tijdperk van bloei en van verval, ook zij komen en gaan; maar wij die mede tot dezelfde statenrij van Europa behooren, kunnen ons nog niet voorstellen, dat wij sterven kunnen. Frankrijk heeft zeer zeker genoeg geleefd, genoeg gegeven om met eere te kunnen heengaan; maar zulk een dood, - het slachtoffer te worden van die treurige macht, die menschen en volken kindsch maakt, van het clericalisme, - het is grievend.
21 September '73.
Noorman.
|
|