De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Geschiedenis van den dag.De staatkundige toestand van ons vaderland is zoo verward, dat niet alleen de beste, maar letterlijk alle stuurlui aan wal staan; het aan de baren ontwoekerd land - wind en zand hebben evenveel gedaan als de handen der Hollanders - lijkt een schip, dat dwars voor den wind ligt; de zeilen slaan heen en weder, het roer is los en men weet niet welken koers het vaartuig zal nemen. De Juni-verkiezingen hebben den chaos slechts wat grooter gemaakt, de onzekerheid vermeerderd; ook zonder dat was de toestand radeloos. De liberale partij bezat in de laatste jaren een flinke meerderheid; zelfs wanneer al de anti-liberale fracties zich vereenigden, bedroeg die meerderheid nog altijd een tiental stemmen. Maar de ervaring heeft geleerd, dat de liberalen de weelde niet konden dragen; zij speelden met den gunstigen wind, haast zouden wij zeggen, als baldadige jongens, die aan 't spelevaren zijn; niettegenstaande de tijd vruchtbaar was aan opwekking en het program van de partij van den vooruitgang als werd voorgeteekend, meenden de Nederlandsche liberalen gerechtigd te zijn er een eigen program op na te houden, een program dat feitelijk bleek niets anders te bevatten dan eenige algemeene behoudende phrasen. De quaesties van den dag werden een voor een onderworpen aan het oordeel van de hoogwijze afgevaardigden, maar zonder een eenigzins gemotiveerd advies verwijderd. 't Begon met de inkomsten-belasting en het eindigde met de plaatsvervanging; het middelstuk werd geleverd door de uitbreiding van het stemrecht, - vragen die zoodanig werden opgedrongen, dat geen Ministerie, hetzij liberaal, hetzij conservatief, zich aan de behandeling kon onttrekken. Men heeft, om het fatsoen der liberale partij te redden, gezocht naar verdeeldheid in haar midden, naar een uiterste linkerzijde; maar den scherpzinnigste is het nog niet mogen gelukken een radicale partij aan te wijzen in het Nederlandsche parlement: een paar personen toch, | |
[pagina 202]
| |
die niet ten onrechte onder de verdenking liggen van meer dan anderen door persoonlijke eerzucht gekweld te worden, vormen nog geen partij; het zes- of zevental dat men tot een radicale partij heeft willen opschroeven, heeft meer van vrijwilliger-tirailleurs, die soms niet weten waarop zij zullen mikken en daarom de hoofden van de Ministers uitpikken, omdat zij nog het gemakkelijkst te treffen zijn, dan van een wordende fractie, die zich, hetzij door haar beginsel, hetzij door de uitvoering van een aan de geheele partij eigen program onderscheidt. De roep van de verwarring in ons parlement werd dan ook zoo groot, dat onze toestand, wel éénig in haar soort, de aandacht begon te trekken van den vreemdeling, en onze liberale volksvertegenwoordigers werden geteekend als voorbeelden, hoe men het constitutioneele stelsel in minachting kan brengen. Indien dus na de Juni-verkiezingen de liberale meerderheid al dezelfde gebleven ware, was het vooruitzicht evenmin opwekkend geweest; een meerderheid, die niets anders kan dan de door de Regeering voorgestelde maatregelen zonder meer afstemmen, die in geen enkele zaak het initiatief neemt om der Regeering de richting aan te wijzen, waarin zij meent dat de zaken moeten worden geleid, is het treurigste wat men zich denken kan, het meest dwaze dat men in de parlementaire geschiedenis heeft beleefd. Onze verwachting was niet groot, dat de Juni-verkiezingen veel aan den toestand zouden veranderen; wij wezen reeds vroeger aan, dat zoolang de verkiezingen hier tengevolge van den census in handen zijn van bepaalde clubs, van de in de laatste jaren zoo vermaard geworden bourgeoisie, - zoolang de meest ontwikkelde standen van het kiesrecht zijn uitgesloten, onmogelijk van die verkiezingen eenig leven kan uitgaan. Toch is de uitslag nog beneden onze verwachting geweest; het gevoel van onvoldaanheid en ontevredenheid was vrij algemeen in den lande; men sprak schier niemand, eenigszins op de hoogte der zaak, of hij achtte het voortduren van den bestaanden toestand een onmogelijkheid; men had kunnen verwachten, dat de kiezers hierdoor eenigszins tot nadenken zouden zijn gebracht. Maar het ging als van ouds; voor 't gemak - of welken naam zal men het geven? - uit sleur werden de oude leden op nieuw candidaat gesteld, ook die welke de duidelijkste blijken hadden gegeven, dat zij geheel ongeschikt waren voor het parlementaire leven en zich bij verschillende gelegenheden als illiberaal hadden doen kennen; in districten waar men een nieuwen candidaat moest zoeken, geschiedde dit eerst aan den vooravond van de verkiezingen en op de onhandigste wijze; men nam b.v. een candidaat uit een ver afgelegen stad, een man die op politiek gebied zich nooit had onderscheiden niet alleen, maar zelfs ten eenenmale onbekend was; het eenigste wat men kon zeggen, was dat hij advocaat was, en waarschijnlijk liberaal; men stemde dus op een candidaat, voor wien men niet de minste sympathie kon gevoelen; men | |
[pagina 203]
| |
stemde vooral uit sleur, en merkwaardig is het dat in Juni l.l. slechts twee liberale stemmen minder werden uitgebracht dan in '71. De liberale dagbladen traden even onvoorbereid of even onnadenkend op in den verkiezingsstrijd als de kiezers; in het laatst der dagen eenige opgeschroefde artikelen, waarin het bestrijden niet zoozeer van andere richtingen als wel van andere bladen den hoofdinhoud vormde, zoodat het geheel het best kon vergeleken worden bij half mislukt vuurwerk; men sprak - en met het opdreunen van die holle phrase meende men een nieuwe ontdekking gedaan te hebben, zoodat zij tot vervelings toe werd herhaald, - men sprak van ‘nieuw bloed’ in de Kamer, maar vergat de kiezers den weg te wijzen, hoe men aan dat nieuwe bloed kon komen, waar men andere candidaten moest zoeken, mannen wier antecedenten eenige hoop gaven, dat zij althans minder kwaad zouden doen dan de oude volksvertegenwoordigers; men vergat de kiezers opmerkzaam te maken, dat zij zich wachten moesten voor advocaten, die door het mandaat van volksvertegenwoordiger allereerst carrière willen maken in de maatschappij, maar dat zij het oog moesten vestigen op eenvoudige mannen in hun kring, die aan goeden wil wat gezond verstand paarden; men vergat te waarschuwen voor het verkiezen van specialiteiten, die zoo doordrongen zijn van hun eigen speciaal gewicht, dat zij zich zelven in den weg staan bij de beoordeeling van 's lands algemeen belang. De arme kiezers bleken dan ook van het ‘nieuwe bloed’ niet het minste begrip te hebben. En de verkiezingen gingen den gewonen gang, alsof er niets bijzonders ware gebeurd. Ons land is klein, de Nederlanders wonen dicht op elkander, en de meeste quaesties zijn persoons-quaesties; de clubs laten niet licht hun ouden candidaat varen, wanneer hij niet òf in het parlement de districtsbelangen in het oogloopend heeft benadeeld, òf om een of andere reden de persoonlijke vijand is geworden van een of meer leden van de kiesvereeniging. Men kan bij voorbaat den uitslag opmaken, en te oordeelen naar de wijze waarop in de meeste districten zonder eenige bedenking de oude leden zijn ingekozen, moet de politieke toestand nog vrij wat onmogelijker zijn, of, indien ge wilt, vrij wat rotter worden om de tegenwoordige kiezers aan het verstand te brengen, dat het zóo niet gaat en het constitutioneele stelsel met den dag onhoudbaarder wordt. Slechts bijzondere omstandigheden droegen er toe bij, dat de liberale partij zooveel afgevaardigden verloor, dat zij thans juist gelijk staat met de andere fracties te zamen; te Amsterdam, een stad die voor de noodige afwisseling zorgt in de keuze van volksvertegenwoordigers, en nu eens liberale, straks weder conservatieve afgevaardigden neemt, of ook wel personen, waarvan men met den besten wil niet weet, of ze tot de liberale of tot de conservatieve partij moeten gebracht worden, - te Amsterdam, de uitstekende hoofdstad van Nederland, een echt Nederlandsche type, ging een zetel verloren tenge- | |
[pagina 204]
| |
volge van de niet geheel onverklaarbare onverschilligheid van de liberale kiezers; Deventer werd voor de anti-revolutionairen gewonnen, omdat de groote meerderheid der liberalen meende een candidaat te moeten halen uit verre oorden, die in zijn eigen district was gevallen. De hoofdreden van de nederlaag der liberalen op enkele plaatsen is echter, dat ook zij tol moesten betalen aan den grooten vijand der maatschappij, het clericalisme. De winst van de Ultramontanen bestaat hoofdzakelijk daarin dat de niet geheel betrouwbare afgevaardigden moesten wijken voor personen, waarop de Curie geheel en onverdeeld kan afgaan; daar in ons land geen liberale Roomsche partij bestaat, was dit vooruit te berekenen; niemand vraagt dan ook meer naar den uitslag van de verkiezingen in Roomsche districten; zelfs de namen zijn ons onverschillig geworden; men hoort niet a of b of c in de Kamer, maar de geestelijkheid, de Curie; de volksvertegenwoordigers van deze richting zijn in letterlijken zin clericale spreekbuizen geworden. Wij zijn hieraan gewoon geraakt en wachten niets anders meer. Nieuw is echter de buitengewone krachtsontwikkeling van de Protestantsch-clericale partij, de dusgenaamde anti-revolutionaire of Christelijk-historische. De kracht, waarmee deze partij ditmaal is opgetreden, heeft velen verbaasd, minder nog door het aantal zetels, dat zij veroverde, - want het negental afgevaardigden op de tachtig is nog altijd een zeer klein deel, en de anti-revolutionairen zullen de eersten zijn om toe te geven, dat hun aantal nog volstrekt niet in verhouding staat tot de pretensie, die zij maken, - dan wel door de eenheid waarmee zij optraden en de aanzienlijke minderheden, die zij hun candidaten in verschillende districten deden verwerven. De uitstekende organisatie dezer partij bleek ons ook uit de juistheid, waarmee zij haar krachten berekende, haar stemmen telde; zij had ook haar naïeveteiten, die haar aan mislukking blootstelden en de partij belachelijk maakten: zoo b.v. de candidatuur van den heer Esser te 's Gravenhage; maar over het geheel zijn de verkiezingen geregeld met beleid, zoodat het succes niet achterwege kon blijven. Gaan wij de oorzaak na van dit verschijnsel, dan moeten wij allereerst in het oog houden de toeneming van het clericalisme in het algemeen; immers, dat de kerkelijke partijen krachtiger optreden, is een verschijnsel dat wij in alle landen waarnemen. De clericalen schrijven het toe aan de verlevendiging van het geloof; wij zijn het geheel met hen eens, maar nemen de vrijheid op te merken, dat die verlevendiging wel beschouwd eer van den achteruitgang van het geloof getuigt; het zoogenaamde geloof toch in onze dagen is geen vrije openbaring van het inwendige leven, maar een kunstmatige opwekking, welke juist om die reden zoo licht de vormen aanneemt van dweperij. De beschuldiging klinkt hard, maar toch is zij waar: het geloof is in onze dagen niet meer oprecht. Men versta ons wel: wij houden noch | |
[pagina 205]
| |
de Protestantsche noch de Roomsche clericalen voor huichelaars in den gewonen zin des woords; wij gelooven zelfs dat door alle tijden heen de eigenlijke huichelaars hoogst zeldzaam zijn geweest; onder huichelaars toch verstaan wij menschen, die een overtuiging voorwenden om een of andere bijoorzaak en die zich inwendig zeer goed bewust zijn van het onware van hun geloof. Maar daarnaast heeft men een algemeen voorkomende soort van onoprechtheid, die daarin bestaat, dat men er een aantal kerkelijke uitdrukkingen op na houdt, die volstrekt niet de uitdrukking zijn van een innerlijke overtuiging, maar als 't ware een kleed, dat men aantrekt; het geloof is iets maatschappelijks, iets conventioneels geworden, het is kunstmatig opgeplakt en voert strijd met het werkelijk denken en zijn. Wij zouden merkwaardige staaltjes van zulk een tegenstrijdigheid kunnen meedeelen. Opmerkelijk is verder dat de leiders van de kerkelijke gelooven zich wellicht nooit minder om de innerlijke waarheid van het geloof hebben bekommerd dan tegenwoordig; men stelt zich ras met den vorm, met den klank, met het manuaal tevreden, en het kuddeke der geloovigen staat dan ook wat het zedelijk gehalte betreft, vooral niet hooger dan de ongeloovigen. Maar er is nu eenmaal zooveel schijn in de wereld, dat men wellicht onrecht zou doen eenige partij te meten met den maatstaf der waarheid. Een feit is het: er is in onzen tijd meer kerkelijk geloof dan vroeger; het doet zich meer gelden in het maatschappelijk leven, het stelt zijn eischen aan den Staat, het dringt op de verwezenlijking van die eischen aan met een onstuimigheid, die van zenuwachtige spanning getuigt. De geschiedenis leert dat die overspanning volgt in de laatste periode, in het tijdperk van verval, wanneer men tracht te behouden wat door de rede, het verstand reeds lang is veroordeeld; het is de kracht der overlevering, die het eigenlijk stervend lichaam nog bezielt; van daar dat de liberalen en evenzeer de conservatieven moesten wijken voor de ridders, die met het geloof in hun wapen optraden. De anti-revolutionaire partij wordt ongaarne herinnerd aan haar wezenlijk bestaan, aan haar clericaal karakter; in ons land behield men dat woord, dat nu eenmaal een ongunstige beteekenis heeft gekregen, liefst voor de Roomsche kerkelijke partij, maar ten onrechte; de naam, dien de anti-revolutionairen zich zelven het liefst geven, christelijk-historisch, wijst reeds op het clericaal karakter, en het behoeft nauw betoog, dat de meerdere invloed van deze fractie hoofdzakelijk wordt verkregen door de opwekking van den Protestantsch-kerkelijken hartstocht; de leer der vaderen is het houten zwaard, waarmee telkens tegen de andere partijen en inzonderheid tegen den modernen Staat wordt te velde getrokken. In het orgaan van deze partij, De Standaard, komt die leer der vaderen heengluren door elken staatkundigen eisch; ‘het volk achter de kiezers’, - de eer der uitvinding van deze phrase komt niet toe aan den hoofdredacteur van De Standaard, maar, | |
[pagina 206]
| |
zooals men weet, aan het eminente hoofd, den heer Groen - is in goed Hollandsch vertaald: het Heidelberger Catechismus-volk, het volk dat door de algemeene directe verkiezingen de Hervormde Kerk aan de heerschappij der liberale bourgeoisie heeft ontrukt. De Standaard spreekt van ‘gereformeerd staatsrecht’. De eischen van deze partij dragen soms dat vrijheidskleed, dat de clericale partij zich overal omhangt, om de heerschappij der Kerk te herwinnen; zoo wil De Standaard ‘betere ontwikkeling der volksvrijheid,’ waarvan het einddoel kennelijk is de Kerk weder voogdes te maken over het onderwijs; er heerscht in het program van deze fractie soms een zeldzame begripsverwarring; dat ‘volk achter de kiezers’, d.w.z. dat gedeelte van het Nederlandsche volk, dat tengevolge van zijn mindere intellectueele ontwikkeling, zijn beperktheid van gezichtskring aan de zoogenaamde vaderenleer is trouw gebleven, wordt voorgesteld al de kern der natie, het model waarnaar de staatsinrichting moet worden gevormd; immers, het middelbaar ononderwijs, dat in weerwil van zijn onmiskenbare gebreken, wat het beginsel betreft beantwoordt aan de behoefte van het ontwikkeld deel der natie, wordt voorgesteld als ‘een dwingen van de volksontwikkeling in een ongeestelijke richting.’ Het is van algemeene bekendheid, dat de mannen der wetenschap met het kerkelijk geloof zich alleen nog bezig houden als geschiedenis of als een psychologisch vraagstuk en van het geloof als zoodanig niet meer willen weten; toch spreekt De Standaard van het hooger onderwijs als ‘een dwingen van de wetenschap in een spoor, niet door haar zelve geteekend’, - een uitdrukking waarvan weinigen de beteekenis zullen vatten en die zeker behoort in het kader van die phrasen, waarin de Christelijk-historische richting zoo rijk isGa naar voetnoot(*). Om nu het Protestantsch clericaal program niet een al te dwaas figuur te doen maken, komen verder daarop eenige algemeene eischen voor, die op elk politiek program een plaats zouden kunnen vinden en schijnbaar hetzelfde verlangen als de liberalen. Indien nu de Christelijk-historische fractie zich niet aan opzettelijke oneerlijkheid wil schuldig maken, dan moet zij zich minder afkeerig toonen van den clericalen naam en de kleur bekennen, waarin zij speelt; wij verwachten dit vooral van haar, omdat haar leden niet zelden bij uitsluiting aanspraak maken op den naam van eerlijk te zijn, ook in | |
[pagina 207]
| |
politieke zaken. De Christelijk-historische-richting heeft het bij de laatste verkiezingen ver gebracht in een aantal districten; wij erkennen het gaarne; zij is met talent en beleid opgetreden, maar zij heeft haar succes te danken aan de Protestantsche orthodoxen, die uit kerkelijken geloofsijver en uit niets anders zóo hebben gestemd. Wij doen dit feit vooral uitkomen, omdat er vele anti-revolutionairen zijn, die een hun weinig passende minachting of afkeer vertoonen van de Kerk en het kerkelijke; zij bejammeren het b.v. dat de hoofdredacteur van De Standaard een predikant is en in dat blad te veel ruimte soms wordt afgestaan aan zuiver kerkelijke zaken; men zegt zelfs, dat de candidaat van de Christelijk-historische richting in het district Gouda meer stemmen zou hebben verkregen, ja, wellicht de overwinning behaald op de Brauw, wanneer die candidaat niet predikant geweest was. Die weerzin komt ons te onverklaarbaarder voor, omdat dr. A. Kuijper de bewijzen heeft gegeven door de redactie van De Standaard, dat hij een uitstekend journalist is, voor zijn partij van ontzettend veel waarde; wezenlijke journalisten toch zijn zoo zeldzaam, dat wanneer men ze aantreft, men wel wat mag toegeven. Ware de heer Kuijper te Gouda gekozen, had hij zitting genomen in de Kamer en kon hij zich meer uitsluitend aan politieke zaken wijden, dan had de Christelijk-historische partij een aanwinst gedaanvan ze er groot belang; door de overbrenging van De Standaard van Amsterdam naar 's Gravenhage had de invloed van dit blad slechts kunnen winnen. Maar dit zijn particuliere zaken van Christelijk-historisch nationalen, - wat een zonderlinge combinatie toch! - ons doel is alleen te wijzen op de inconsequentie of in elk geval de ondankbaarheid van een deel dezer langnamige heeren; waarlijk, mijne heeren anti-revolutionairen, houdt die orthodoxe Kerk in eere; schaamt u niet in den raad dier Kerk neder te zitten; neemt ijverig deel aan haar belangen, bevordert die zooveel in u is, want van daar ontspringt uwe kracht, alleen door dat geloof leeft gij en zult gij leven. Maar is de overwinning van de Christelijk-historischen juist als clericale partij niet een te gevaarlijker verschijnsel? Ja en neen; de aanhang van de clericalen bestaat voornamelijk in de lagere volksklasse en den lageren burgerstand, en inzooverre is de tegenwoordige kieswet, die den gegoeden burgerstand, de bourgeoisie, meester maakt van het terrein, een bepaalde hinderpaal voor het verder doordringen van de antirevolutionairen; zij kunnen met behoud van de tegenwoordige kieswet zeker nog een aantal stemmen winnen, wanneer zij voortgaan zoo vast aaneengesloten werkzaam te zijn, maar een werkelijk te duchten fractie, een die de hoofdleiding van de zaken in handen zal krijgen in de Kamer, hebben wij in haar niet te zien. Maar wij voegen er onmiddellijk bij: laat ons niet te optimistisch zijn; het clericalisme ontvouwt tegenwoordig een macht, vindt een zoo algemeene ondersteuning, dat men er elken dag zich opnieuw over verbaast; de | |
[pagina 208]
| |
macht der overlevering is minstens even sterk als de macht van het bijgeloof, en er kan ons ook in Nederland nog menige verrassing bereid worden. Wie eenige jaren geleden voorspeld had, dat de invoering van het algemeen stemrecht zulke allerdolste gevolgen zou hebben in de Hervormde Kerk; wie had gezegd dat de kerkeraden in de eerste steden van ons land zouden zijn samengesteld uit mannen wier onkunde hun dweperij zou evenaren, zou zeker hartelijk zijn uitgelachen. In gewone liberale kringen vooral vergist men zich deerlijk in de macht welke die Kerk nog altijd uitoefent en uitoefenen kan. Men vindt ook bij de Protestantsche geloovigen een dagelijksche toeneming van exclusivisme; het wordt een afzonderlijke maatschappij, waar de leden zich solidair verklaren, - een bron van ontzettende kracht; wie derhalve niet wordt gewonnen, omdat hij aanleg bezit voor de geheimzinnige macht van de traditie, van het bijgeloof, wordt tot aansluiting, althans tot meewerking bewogen, omdat zijn materieel belang het meebrengt; immers, de rechtzinnigen oordeelen overal: men moge medelijden hebben met den ongeloovige, maar men mag het kwaad niet in de hand werken; hij zij een paria, totdat Gods genade zich over hem heeft ontfermd. Tot hoeveel afgevaardigden de anti-revolutionairen het zelfs met de tegenwoordige kieswet zouden kunnen brengen, is moeilijk met juist heid op te geven, maar zeker is het, dat zij zelfs in algemeen voor liberaal gehouden districten, voor de eerste maal georganiseerd optredend, wonderen hebben verricht; een district behoeft immers niet geheel anti-revolutionair te worden om een godvreezenden volksvertegenwoordiger af te vaardigen; niet eens de kleine meerderheid behoeft het te zijn, want de liberalen, als de ongeloovigen, vinden de andere partijen, de conservatieven en ultramontanen, vereenigd om hun hulpbenden te leveren ten einde de godloochenaars uit te sluiten. Noem het clericalisme een demonische macht, - goed, maar een kracht is het, en een geweldige; daar weet men wat men wil, men streeft naar de onvoorwaardelijke heerschappij van de Kerk over het leven, men acht schier alle middelen geoorloofd en bruikbaar om dat doel te bereiken; men is tot alles in staat, en de roekeloosheid, waarmee de clericalen tegenwoordig optreden, is geen lichtzinnigheid, maar de openbaring van het gevoel van kracht; dat blijkens de ervaring van elken dag niet liegt. En tegenover haar vindt men een partij, die is wat zij is: verdeeld, kleingeestig, haarklovend onder elkander, machteloos, rot, met een program zonder inhoud, met enkele negaties slechts, met een neutrale school, neutraal onderwijs, niet-interventie van den Staat, ook waar rondom de staatsinrichting wordt bespot, vertreden, of verbroken; waar de demoralisatie, en zedelijke en stoffelijke verarming door overdreven winstbejag in beursspel en loterij met ontzetting vervult. Wat dunkt u, is er overdrijving, wanneer wij spreken van gevaar? | |
[pagina 209]
| |
Dr. Pierson kwam onlangs in Het Vaderland met de waarlijk niet nieuwe opmerking aan, dat de wereld meer en meer in twee legerkampen wordt verdeeld, het clericale en het anti-clericale, en zoo beschouwd, vreezen wij, dat het met het anti-clericale kamp mettertijd juist niet al te best zal staan; hier vindt men zeer zeker de keurbende, de waarachtig geestelijke wereld, het intellectueel gehalte, maar - de wereld, ook de Christelijke wereld is oud genoeg om ons het bewijs te leveren, dat het verstand lang zooveel invloed niet uitoefent als men meent. Men vindt op de wereld heel veel verstand, verbazend veel geleerdheid, maar bitter weinig gezond verstand; de gewone instinkten, en daaronder behoort ook de werking der traditie, wegen veel zwaarder bij den mensch; indien bij elk mensch individueel een scheiding moest worden gemaakt en hij ingedeeld worden daar waar het zwaartepunt van zijn werkelijk leven werd gevonden, zou het clericale kamp nog een groot aantal schapen worden toebedeeld, die nu òf dolend zijn, òf met een gekleurde, in plaats van met een zwarte vacht zich vertoonen. Ik doe een beroep op de levenservaring ook van hen, die aan het clericalisme onder elken vorm ontwassen zijn; zij zullen getuigen, dat die traditie ons honderdmaal heeft misleid en men zich nog niet zelden in zijn denken en zijn betrapt van zich te hebben verslingerd in de conventioneele armen van die treurige macht. De wereld in haar geheel is slechts de weerspiegeling van het individu, en wie eenige zelfkennis heeft vergaderd, heeft althans bescheidenheid geleerd en denkt minder hoog van den mensch en het menschelijke dan hij wel wenscht. Maar dit daargelaten, die scheiding van de wereld in een clerical en anti-clericaal deel, een geloovig en een ongeloovig, brengt ook te weeg, dat al de clericale of daarmede verwante elementen zich aaneen sluiten. Duitschland uitgezonderd, waar de nationale opgewondenheid, de nationale roes zouden we haast zeggen, nog niet is bedaard of heeft uitgewoed, zien wij overal de verschillende clericale fractiën zich bij elkander aansluiten en de behoudende, de conservatieve krachten, willens of onwillens, uit een zucht tot zelfbehoud zich daarmee vereenigen. In Frankrijk b.v. is de Protestantsch-rechtzinnige Guizot een goed vriend van de Ultramontanen; hij heeft menigmaal hun partij opgenomen; de tijd dat men meende: liever Turksch dan Paapsch, is lang voorbij, en uit menigen vromen mond hoorden wij de blijde verzekering, dat de Katholieke Kerk, zij het ook in vreemden vorm, aan de hoofdwaarheden van het Christendom is trouw gebleven, terwijl de modernen niets anders hebben dan een heidendom, met eenige Christelijke leuzen getooid, die juist niet voor hun groote eerlijkheid getuigen. Waar de conservatieven zich ook in ons land bij de Ultramontanen hebben aangesloten, stuit ons dit op den eersten indruk, omdat het oppervlakkig in strijd is met hetgeen wij op grond van een roemrijke bladzijde uit de geschiedenis van ons vaderland zouden ver- | |
[pagina 210]
| |
wachten; maar dieper gezien volgen de conservatieven slechts den gang, dien zij overal maken, - zij sluiten zich aan bij datgene wat in behoudszucht een diepe en ware overeenkomst met hen heeft: de schijnbaar tegenstrijdige vereeniging volgt inderdaad een zeer natuurlijk ontwikkelingsproces. Gewoonlijk rekent men bij de anti-clericalen, bij de liberalen, te veel op de verscheidenheid, die er in het clericale kamp bestaat; zulke heterogeene bestanddeelen als het Roomsch en het Protestantsch clericalisme, meent men, zullen vooral bij de toevoeging van het conservatisme, spoedig aan het gisten raken en een mogelijke coalitie zal op den duur onhoudbaar blijken ten gevolge van inwendige verdeeldheid. Toch, ook dit is niet dan een illusie, een der kleederen, die de liberalen hun oppervlakkig optimisme aantrekken om het met fatsoen voor den dag te brengen; er is groote verscheidenheid, verdeeldheid zelfs in het clericale kamp, maar tegenover de anti-clericalen een eensgezindheid, die dagelijks grooter wordt en moet worden op grond van de natuurlijke aantrekkingskracht, die er bij hen bestaat. De schijn moet ons in dezen niet misleiden; bij de anti-revolutionairen b.v. bestaat oogenschijnlijk iets van het oude antipapisme; het verbond tusschen het conservatisme en de Ultramontanen wordt voor een gruwel verklaart; het is een bewijs dat de anti-revolutionairen den naam van Christelijk-historisch-nationaal met eere willen dragen, maar - zullen zij zelf niet bij eenig nadenken moeten erkennen, dat de tegenstelling van Roomsch en Protestant eigenlijk zich zelf heeft overleefd en het onderscheid inderdaad niet zoo groot is als men dat wel opvijzelt tegenover de goê gemeente? De Christelijk-historischen maken veel ophef van hun eerlijkheid, dikwijls meer dan dat pas geeft in een wereld, waar men groote deugd moet wantrouwen, wanneer zij juist door den persoon in quaestie zoo breed wordt uitgemeten. Zullen zij weerstand kunnen bieden aan de verleiding om door aansluiting, zij het ook tijdelijk, aan de Ultramontanen en conservatieven hun duurste wenschen vervuld te zien? De Protestantsche clericalen houden ons ten goede, dat hun verschil met de conservatieven wellicht nog meer een personeele quaestie is - ons land is zoo ongelukkig klein en de menschen wonen zoo wanhopig dicht op elkander, - dan een quaestie van beginsel. Ons schijnt het althans toe dat de polemiek tusschen de anti-revolutionairen en de conservatieven reeds haar grootsten bloeitijd heeft gehad en met den dag meer moet afslijten; persoons-quaesties kunnen op den duur nooit den natuurlijken loop der zaken verhinderen. Dat de anti-revolutionairen dan ook een samenwerking met de andere verwante fracties niet onmogelijk achten en deze reeds tot een onderwerp van overweging hebben gemaakt blijkt uit hetgeen er tijdens de laatste verkiezingen van die zijde hierover geschreven is. De Standaard kan zoo naïef wezen; hij schreef o.a. over dat punt een artikel, waar wij in onze gedachte boven schreven: Praktische politiek; hij verklaarde | |
[pagina 211]
| |
dat ‘de samenwerking van staatkundige partijen, die slechts toevallige (?) punten van aanraking hebben, maar eenheid van beginsel missen (?), altijd, tenzij bij uitzondering, als onzedelijk is af te keuren.’ De bij-uitzondering-niet-onzedelijke-samenwerking der verschillende partijen wordt verder geoorloofd verklaard ‘1o. wanneer er een duidelijk aangewezen punt van staatsbeleid is en waarvoor men samenwerking wenscht; 2o. wanneer die samenwerking zich tot dat ééne punt bepaalt en onverwijld na doelbereiking eindigt; 3o. wanneer datgene wat door de verschillende partijen éenstemmig op het aangegeven punt begeerd wordt, vooraf op eene wijze, die allen gelijkelijk bevredigt, duidelijk omschreven is.’ 't Is zeker nog al moeilijk om ernstig te blijven, wanneer dit u voor goede munt wordt in de handen gestopt; vooral dat bij uitzondering niet-onzedelijke van de samenwerking is hoogst karakteristiek; haast zouden wij er op antwoorden, door het spelen met woorden verbitterd: nu, twee Joden weten wat een bril kost. En wij denken aan de samenwerking van de clericaal-conservatieve compagnie: tot vermeestering van het onderwijs, opdat het opkomend geslacht behoorlijk worde gedresseerd overeenkomstig de ordonnantien Gods; tot volkomene vrijmaking van de Kerk, d.w.z. tot het geven van een vrijbrief aan de Kerk om onbeperkt te heerschen, het ongeloof te bestrijden en het moderne in den Staat uit te roeien. Wij behoeven wel niet op te merken, dat die medewerking in de eerste plaats zal worden verleend om de onbillijke censuswet af te schaffen, waardoor juist de uitverkorenen, het volk achter de kiezers, van het stemrecht wordt uitgesloten. Eenmaal zoover gekomen, geeft de oorspronkelijk liberale, de echt revolutionaire instelling, het constitutioneele stelsel het middel aan de hand om de Regeering te maken en door middel van de goedgezinde volksvertegenwoordiging aan die Regeering de wet voor te schrijven, haar te dwingen tot opvolging van hetgeen men noemt ‘Gods ordonnantien’, en men heeft het vermakelijk schouwspel, dat de Staat conservatief, clericaal geregeerd wordt door middel van een instelling, die indertijd als een wangedrocht van de revolutie is verwenscht. Zoo kan het verkeeren op de wereld, en dat zal ook de troost zijn van de conservatieven, wanneer zij na de overwinning van de compagnieschap inzien, dat zij, die meenden anderen te gebruiken, worden gebruikt, en zich goedschiks kwaadschiks zullen moeten schikken in de rol, die de onverbiddelijke consequentie van onzen tijd aan hen heeft toebedeeld, die van slippendragers te zijn van de clericalen, die clericalen, die zij meenden dat tevreden zouden zijn indien men hun in de Kerk en het kerkelijke maar vrij spel liet. Wat de getalsverhouding van de partijen in de Kamer betreft, is de samenwerking voor de groote clericale zaak reeds mogelijk geworden; de beide clericale fracties zijn met de conservatieven even sterk als de liberalen; zou aan de laatsten als individueel de talrijkste en | |
[pagina 212]
| |
daardoor machtigste partij, in gewone omstandigheden het recht nog toekomen om de Regeering te vormen, de geschiedenis van den laatsten tijd van die partij is van dien aard, dat zij op dat recht noch durft noch kan aanspraak maken; het is nog niet zoo zeer haar verdeeldheid, - want die is bij nader inzien zoo groot niet, - als wel haar gebleken politieke machteloosheid. Zij verwierp achtereenvolgens al de punten van haar program en trad even negatief als verward en verwarrend op; zij belette uit stelselmatige oppositiezucht, - of neen, men weet niet welk een naam men het zal geven, wellicht is het onnadenkendheid, gebrek aan ernst, - het nemen van de meest noodzakelijke maatregelen, het invoeren van de dringendste hervormingen. De liberale partij staat derhalve op de grens van de schandelijkste aller bekentenissen te moeten afleggen: wij zijn onmachtig. Niet dat wij zoo heel spoedig het aftreden van de liberale partij als regeeringspartij verwachten en haar zien opgevolgd door een Regeering van de vijandige coalitie; de niet onzedelijke uitzonderings-samenwerking, - om met De Standaard te spreken, - is nog niet genoegzaam vastgesteld; daarvoor moet eerst nog eenige tijd verloopen, noodzakelijk voor de samenvoeging van hetgeen uit den aard der samenstelling bijeenbehoort en ook door het eigenbelang tot elkander wordt gedreven. Van daar dat een deel der oppositie volstrekt nog niet begeert, dat de liberale Regeering zal aftreden om haar het veld over te laten; eerst moet zij een meer bepaalde meerderheid hebben in de Kamer, eerst de onmacht van de liberale partij nog helderder aan den dag zijn gebracht; voorloopig moge deze genadebrood eten, totdat zij voor goed worde verwijderd. En in den parlementairen strijd te bezwijken kan elke partij overkomen, maar wanneer de liberale partij zóo wordt opzij gezet als haar dat nu boven het hoofd hangt, is haar ondergang schandelijk zonder weerga. Een van de redenen van de in elk geval roekelooze handelwijze van de liberale partij is wellicht, dat zij in den waan verkeert, dat zij wel voor een korten tijd, maar nooit lang van de baan kan worden gedrongen. Toegegeven, - zoo hooren wij haar redeneeren, - toegegeven dat men weldra alleen zal kunnen spreken van een clericale en een anti-clericale partij, wij achten zulk een scheiding in ons belang, want - de clericalen zijn onvermogend om te regeeren; met zulke beginselen is in onzen tijd geen Staat te besturen; plaatst een clericaal Ministerie aan het hoofd der Regeering, en binnen een maand zal het zich totaal onmogelijk hebben gemaakt; de ervaring leert dan ook, dat de clericale heeren, wanneer zij eenmaal aan het bestuur zijn, grootendeels leven door de toepassing van de beginselen hunner tegenstanders en verder niets uitrichten, hetzij uit onkunde, hetzij uit onmacht. Dat zij die dus spreken, niet geheel zonder grond zich troosten met zulke beweringen, moet worden erkend; wat hebben de clericalen tot | |
[pagina 213]
| |
heden uitgericht daar waar zij het heft in handen hebben? Voor elken ingrijpenden regeeringsmaatregel terugdeinzend, leefden zij van de hand in den tand en zochten hun toevlucht in allerlei transacties, met verloochening soms van hun verleden. Maar - men vleie zich niet te zeer; de clericale partij is waarlijk niet de eenigste, die begrijpt, dat zij een zekere taktiek moet volgen en niet te veel op eens willen; haar voorzichtige houding is tevens veeleer een gevolg van de positie, waarin zij verkeert door de geringe meerderheid, waarover zij in de parlementen beschikt, dan wel een bewijs dat zij op de kracht harer beginselen niet genoegzaam vertrouwt; ieder die met de clericalen van nabij kennis maakte, zal moeten erkennen, dat zij tot alles in staat zijn en voor geen tegenstand en geen consequenties terugdeinzen. Wij gelooven dus veeleer dat de clericale partij, van haar toenemende macht zich bewust, stouter en onbeschaamder zal optreden, naarmate haar gebied zich uitbreidt; de vraag, of zij ooit geheel zal zegevieren, geheel haar program zal kunnen uitvoeren, de heerschappij van de Kerk over den Staat verzekeren, of - voorzichtiger uitgedrukt - den Staat verplichten de eischen en belangen der Kerk met zijn macht te ondersteunen, is zeker moeilijk te beantwoorden, omdat de strijd die hierover wordt gevoerd, in de eerste eeuw zeker nog niet zal zijn afgeloopen; maar dit is zeker, dat het clericalisme het nu reeds in zijn macht heeft de kracht van den Staat te temmen, zijn werkzaamheid te belemmeren en soms hem te dwingen tot werkeloosheid. Ook de moderne Staat heeft in elk geval met de neutrale school zijn laatste woord nog niet gesproken; er is geen plaats voor neutraliteit in onze dagen, op geenerlei gebied, en de tijd begint te naderen, dat eerlijkheid de modernen zal gebieden het masker af te werpen en open den strijd te aanvaarden op het gebied van het onderwijs, aan het onderwijsprogram dien vorm en dien inhoud te geven, die leeft in het bewustzijn en waarbij voor godsdienst in den gewonen zin van het woord geen plaats is. Zal de moderne durven beweren, dat geen clericale macht de uitvoering van dit program zal kunnen verhinderen? Wij stellen ons, ook bij een straks in clericalen geest gewijzigde kieswet, volstrekt geen Kamer voor, die voor drie vierden of zeven achtsten uit clericaal-conservatieven bestaat; maar hoogst waarschijnlijk zullen wij zoowel hier als elders de treurigste positie verkrijgen, die vooreen land denkbaar is, - een volksvertegenwoordiging, die in ongeveer twee gelijke helften is verdeeld, waardoor beide partijen tot werkeloosheid zijn veroordeeld; of erger, de krachten worden van weerszijden uitgeput in een doelloozen partijstrijd; reeds is het de vloek van onzen tijd, dat de krachten worden verspild in het heilloos gekibbel over woorden en namen, terwijl de kern van den strijd wordt voorbijgezien en onaangeroerd gelaten. Er ligt in dien strijd zooveel afmattends, zooveel verlammends, zooveel geestdoodends, dat het waarlijk niet zoo onmogelijk zou zijn en volstrekt ondenkbaar, dat in | |
[pagina 214]
| |
een tijdperk van verzwakking, van uitputting, de triomf werd behaald door die partij, die steeds van de zwakheden van het menschelijk hart zich heeft gevoed, het mensch-onteerende clericalisme. Het is zeker voor het oogenblik overbodig de liberalen aan te sporen tot krachtsinspanning ten einde deze gevreesde toekomst te bezweren; daarvoor zijn de liberalen te veel ingenomen met zich zelf, daarvoor bezitten zij te veel dat oppervlakkige optimisme, dat aan de welvarende bourgeoisie eigen is. Er is een hevige schok noodig om de partij van den vooruitgang te doen ontwaken uit haar sluimer; wenschelijk achten wij het daarom dat de liberale partij spoedig in de minderheid komt en voor een tijd, ruim genoeg om haar een hervormingsproces te doen ondergaan en als oppositie-partij haar kracht terug te krijgen. Vooreerst zullen wij het voor lief moeten nemen, dat de personenstrijd wordt voortgezet en de hoofden moe gedacht, of deze Ministers moeten blijven of gaan, of dit of dat Kabinet niet wenschelijker zou zijn in de gegeven omstandigheden en met het oog op de wenschen en begeerten van de liberale Kamerleden. Welnu, het zij zoo, maar al werden de tegenwoordige liberale leden nog menigmaal herkozen door hun kiezers, al vergrijsden allen in het tegenwoordige parlementaire leven, - dit zal niet kunnen verhinderen, dat door de weldenkenden in den lande, die wellicht zoo heel talrijk niet zijn, maar aan wier oordeel ook door deze liberale Kamerleden het meest wordt gehecht, ongeveer het volgende oordeel wordt uitgesproken: een liberale partij op parlementair gebied bestaat op dit oogenblik niet, want deze partij heeft achtereenvolgens alle punten van haar program afgestemd; bijna alles, wat u uit de Kamer tegenwaait is zoo klein, zoo laag, de dampkring is er zoo drukkend, zoo benauwend, zoo geestdoodend, dat men voorloopig niet anders wenschen kan, dan dat zij, die eenig talent bezitten, hun krachten elders besteden en zich niet wagen aan dien kring, waar ook de beste kracht in korten tijd slijt en onbruikbaar wordt. Er zijn tijden om te wachten, totdat de schaar van ontevredenen grooter wordt; zij moet wassen. 21 Augustus '73. Noorman. |
|