| |
| |
| |
Mengelwerk.
Acht dagen in het zuiden van Frankrijk.
Door Dr. R.C.H. Römer.
Op deze wijze ving Italië's groote dichter Ariosto den 7den van de 46 zangen, waaruit zijn Orlando furioso (Razende Roeland) bestaan zou, aan:
Chi va lontán dalla sua patria, vede
Cose da quel che già credéa lontane;
Che narrándole poi, non se gli crede,
E stimato bugiardo ne rimane;
Che 'l volgo sciocco non gli vuol dar fede,
Se non le vede e tocca chiare e piane.
Per questo io so che l'inesperienza
Farà al mio Canto dar poca credenza.
Poca o molta ch' io n' abbia, non bisogna
Ch' io ponga mente al volgo sciocco e ignaro.
A voi so ben che non parrà menzogna,
Che 'l lume del discorso avete chiaro;
Ed a voi soli ogni mio intento agogna.
Che 'l frutto sia di mie fatiche caro.
Hadde hij in onze moedertaal geschreven, hij zou ongeveer dus zich hebben uitgedrukt:
Wie ver van 't vaderland in vreemde oorden
Zich ophoudt, ziet wat vreemd hem is, zelfs wonderbaar
Verhaalt hij daarvan later, men ontzegt zijn woorden
Geloof en noemt hem ligt een leugenaar;
't Onkundig volk gelooft niet van die landen
Wat hij vertelt, zoo 't zelf niet ziet en tast met eigen handen.
| |
| |
Zoo weet ik, dat het onverstand ook mij welligt
Geloof onthoudt bij 't geen mijn zang berigt.
Het zij zoo 't wil, 't zal noodloos heeten mogen,
Dat ik het oordeel acht van 't ongevormd gemeen.
Gij, wien het geestesoog geen nevel houdt omtogen,
Gij ziet in mijn verhaal geen leugen, neen,
En wat, wat zou mijn wensch dan anders wezen,
Dan dit: dat u behagen moog wat u mijn vlijt doet lezen?
Het doen van uitstappen en uitstapjes is in de jongste jaren te algemeen geworden, dan dat een reiziger in onzen tijd zou te duchten hebben wat zijn voorganger in de dagen van Ariosto - dagen zonder luchtballons niet alleen, maar ook zonder stoombooten en spoorwagens - wel te duchten had. Te minder heeft hij dit, omdat hij niet als zijn voorzaat van betooverde kasteelen, grimmige reuzen, woedende draken en wat niet al, maar bloot van natuurlijke, zij het dan ook vreemde zaken te vertellen heeft. 't Neemt niet weg, dat ook hij somwijlen te doen heeft met onkundigen, zoowel uit de hoogere, als uit de lagere standen, die zijne waarheidsliefde betwijfelen, wijl zij zelven niet zagen, niet tastten. Reden, waarom ik de woorden van den Italiaanschen dichter der 16de eeuw, onder voorbehoud van wijziging naar behooren, niet misplaatst acht aan het hoofd der mededeelingen, die ik betrekkelijk een kortstondig verblijf in Frankrijk's zuiden in de onderstaande regelen doen zal.
| |
I.
Poitiers. Van Poitiers naar Pau.
De sneltrein bragt mij in zes uren van Parijs naar Poitiers.
Ik nam er mijnen intrek in het Hôtel de France.
Dezen raad toch had men mij gegeven: tenzij u een ander zij aanbevolen, ga overal in het hotel, dat dien naam zal dragen, voorondersteld, dat er een zoodanig zich bevinde; meestal zult gij er u niet over te beklagen hebben.
Voor zooveel dat van Poitiers betreft, had mijn raadgever niet te veel gezegd, zóó weinig te veel, dat ik, sedert ik er toefde, meermalen bij mij zelven gewenscht heb: mogten in ons vaderland alle hôtels of logementen, die in onze of in eenige andere taal den naam van Nederland of Holland aan den gevel of op het uithangbord voeren, door de bejegening van wie hunne drempels overschrijden, evenzeer den goeden naam van het land, waaraan zij herinneren, ophouden, als de Hôtels de France 't dien van Frankrijk doen.
Slechts eenige oogenblikken na mijne aankomst deed zich de bel hooren, die de hongerigen aan de table d'hôte noodigde. 't Vertrek,
| |
| |
waar deze was aangerigt, mogt niets weelderigs hebben, noch de hoeveelheid, noch de bereiding der spijzen, die er gediend werden, liet iets te wenschen over. Wie van smullen mogt houden, kon aan zijnen lust evenzeer voldoen, als aan zijne behoefte, wie honger had. En 't was den gasten alles zoo geheel gegund. Men bood b.v. keurige tarbot aan, bedankte nu deze of die ‘o neen!’ oordeelde wie den schotel in de hand had ‘zij is veel te délicieus om er niet van te nemen.’ Aardbeziën werden gebragt en men had de mildheid van wien ze diende, eer te stuiten, dan uit te lokken.
Zekere welwillendheid is mij in het oog gevallen bij iedere schrede, die ik zettede in de breedere of engere straten der hoofdstad van het departement de la Vienne met hare meer dan 30.000 inwoners.
In den loop van den avond ging ik naar het telegraaf-bureau. Op mijne vraag: of men in het Hollandsch dépêches overseinde, was het antwoord van den chef toestemmend. Ik schreef daarop in een tiental woorden neder wat ik ter kennis van den geadresseerde brengen wilde. 't Werd gelezen, zooals 't een Franschman lezen moest, b.v. komèn voor: komen, maar daarna... ik had regt tot meer woorden voor mijn geld, herinnerde mij de telegrafist en hij rustte niet, alvorens ik van mijn regt gebruik gemaakt had.
Den volgenden morgen wenschte ik vóór mijn vertrek enkele merkwaardigheden van de stad in oogenschouw te nemen en begaf mij daartoe zonder geleide op weg. Weldra moest ik eenige aanwijzing vragen nopens de rigting, die ik ter bereiking van mijn doel te volgen had. Tot wien zou ik beter mij wenden, dan tot dien officier, die met zekeren spoed daarheen liep? Het speet hem zeer, zeide hij mij, dienst te hebben, aangezien hij er zich anders een genoegen van maken zou mijn gids te wezen; wilde ik intusschen hem volgen, hij zou zijnen weg zóó wijzigen, dat hij mij teregt kon helpen en onder 't voortgaan wilde hij mij mededeelen wat hem met betrekking tot mijn plan dienstig scheen.
Hoe verder ik mij van mijn hotel verwijderd had, hoe digter de regen geworden was. Eerst weinig meer dan merkbaar, zoodat ik mij van geene parapluie voorzien had, was hij daarna zóó toegenomen, dat ik alle reden had mijne nalatigheid mij te verwijten. Ik stond op het kerkplein met het gansch niet aangename vooruitzigt druipnat thuis te komen. Doch ik had letterlijk buiten den waard gerekend. Op eens zweefde een regenscherm boven mijn hoofd en toen ik opzag, ten einde te ontdekken, of niet misschien het beschut zijn even spoedig zou voorbijgaan, als de wandelaar, aan de onwillekeurige beweging van wiens arm ik het moest te danken hebben, had ik reeds de parapluie met een verpligtend woord mij toegereikt, in de hand. Die haar mij bragt, was mijn hotelhouder. Hij had mij zien vertrekken en den regen toenemen, en 't was voor hem reden genoeg geweest mij, al moest ik reeds ver af wezen, te volgen, dat ik de
| |
| |
dupe niet wierde van mijn te groot vertrouwen op het breken der wolken en het doorkomen der zon. Hoe ik, teruggekeerd, getracht heb hem te zien te krijgen om hem mijnen dank te betuigen, 't is mij niet gelukt.
Vreesde ik niet eene plaats te verdienen bij hen, die altijd en in alles het vreemde boven het vaderlandsche roemen, niet ongelijk aan zulke kinderen, wien het eten overal elders beter dunkt, dan in de ouderlijke woning, ik zou bij de herinnering aan de genoemde en dergelijke bijzonderheden geneigd zijn te betwijfelen, of de vreemde bezoeker van onze steden en dorpen, als hij bij zijne thuiskomst van zijn wedervaren op reis aan vrouw of kind of vriend verhaalt, wel kunne doen als ik en niet veeleer te zeggen hebbe, dat men hem nagaapte, uitjouwde, bedroog en wat niet al. En den wensch zou ik uiten, dat men voortaan bij ons, zoo in eenig opzigt, vooral in dat van humaniteit tegenover den vreemdeling de Fransche mode volge.
Een paar kerken van Poitiers wenschte ik te zien: de Sainte Radegonde en de Notre dame la Grande.
Beiden - dat wist ik - zijn in den Romaanschen stijl gebouwd.
Eerst met de toetreding van keizer Konstantijn den Grooten tot het Christendom is voor de Christelijke kerk een tijdvak begonnen, waarin eene kerkelijke bouwkunst in haren geest worden kon. Van de 4e tot aan het einde der 10e eeuw beligchaamde deze hare denkbeelden, zoo niet uitsluitend, dan toch hoofdzakelijk in den Basilikastijl - eenen stijl niet alleen misschien, maar toch mede aan de hand gedaan door der ouden Basiliken, groote langwerpige gebouwen, in het kleinere gedeelte waarvan regt gesproken werd, terwijl men in het grootere beurszaken behandelde - eenen stijl mitsdien, waaraan en het Christelijke en het Grieksch-Romeinsche hun aandeel hadden.
In het laatst der 10e eeuw is hij door den Romaanschen vervangen, waarbij het Germaansche het Grieksch-Romeinsche van den vroegere niet als dood uitgeworpen, maar tot een nieuw leven geroepen wilde zien. Heeft deze gebouwen tot stand gebragt, die als de edelste, eenvoudigste en ernstigste uitdrukking des Christelijken tempels beschouwd mogen worden, ja! mag van hem gezegd worden: ‘grootsch in zijnen ernst, kalm zelfs en in zich zelven gekeerd in zijne weelderigste fantasie, was hij op het punt van voor immer misschien de Christelijke bouwkunst te individualiseren; zijne rondbogen, de zachte wijdte hunner krommingen parende aan de eenvoudige profils der kolommen, forsch zelfs in hare rankheid, schenen zoowel de verheven kalmte der hoop, als den deemoedigen ernst van het geloof weêr te geven’ (Lacroix, Les arts au moyen âge etc., pag. 395), toch heeft hij niet langer dan tot de 13e eeuw geheerscht, toen hem de Gothische stijl eene verdere toekomst benomen heeft.
Er mogen in ons vaderland nog heden ten dage enkele kerkgebouwen bestaan, die in den Romaanschen stijl opgetrokken zijn, als de St. Pie- | |
| |
terskerk te Utrecht, enz., wat de heer Eijck van Zuijlichem in zijn geschrift: Les églises Romanes du roijaume des Pays-Bas in het algemeen van de overblijfselen der middeleeuwsche bouwkunde hier te lande gezegd heeft: ‘dat zij er noch zoo talrijk, noch zoo schoon zijn als die van denzelfden tijd in andere landen’ (pag. 5), dat geldt niet het minst van de Romaansche kerkgebouwen, voor zooveel hij althans tot die andere landen Frankrijk mag gerekend hebben; dáár toch zijn op vele plaatsen kerken in Romaanschen stijl en daaronder schoone, zeer schoone.
Die van Poitiers zijn der bezigtiging overwaardig. Vooral is dat het geval met de Notre Dame, die als eene der meest volledige proeven van haren stijl geroemd wordt en eene voorname plaats inneemt onder die van hare soort, waaraan de te naakte eenvoudigheid van voorheen vervangen is door eene versiering, die van den grond tot aan den nok een keurig borduurwerk nabootst. Ziehier wat een Duitscher van haar schreef: ‘De voorgevel maakt het schitterendste gedeelte uit van die architectuur met fantastisch-wanstaltige versieringen. Rijke arkaden met zware zuilen vullen het benedenste gedeelte van dien gevel, de middelste waarvan in rondboog voor het hoofdportaal zich bevindt en twee nissen in spitsboog ter zijde heeft. Eene dubbele reeks van kleine arkaden boven elkander loopt daarover heen. Alles, ook de gevelbouw boven is met beeldhouwwerk, ornamenten en schrijnwerk, als ware 't een tapijt, belegd. Twee hoektorens, die aan de beide zijden van den gevel vooruit springen, zijn wonderlijk uit versierde pilaren en zuilenbundels zamengesmolten, naar boven rond, weder van arkaden en van kegelvormige spitsen voorzien.’ Van binnen is zij geheel met grillige kleuren geschilderd, waarom men haar in de wandeling de église peinte schijnt te noemen.
Doch liever dan haar verder te ontleden en ieder lid nauwkeurig te beschrijven, deel ik éénen der indrukken mede, die het geheel op mij maakte. Een gevoel van eerbied wekte 't voor het geslacht, waaraan het zijn bestaan te danken heeft. Dat heeft het dommelig hoofd niet neêrgelegd op de wel zachte, maar tevens uitputtende peluw van hardnekkig vasthouden aan hetgeen der vaderen was, al waren die vaderen veel nader aan het geboortejaar der Kerk, neen! wakker heeft het gezocht naar het betere en wat als zoodanig zich aanbeval, beproefd. Zóó doende heeft het wel niet het volmaakte gewrocht, maar toch wel het voorbereid.
Ik ging Poitiers verlaten. Of ik de goede ontvangst in mijn hôtel en de gedienstigheid van den eigenaar er van niet peperduur betalen moest? Volstrekt niet. Mijne rekening bedroeg voor mij en mijne beide reisgenooten niet veel meer dan 20 francs. Daarvoor was het gebruik van twee zeer goede kamers ons afgestaan, hadden wij een diner met inbegrip van wijn en een dejeuner gehad en waren ons enkele benoodigdheden, als licht, papier, enveloppen, enz., verschaft.
| |
| |
Voor de bediening werd niets in rekening gebragt en toen ik voor het afladen en naar boven dragen, het afhalen en opladen der koffers, alsmede voor enkele boodschappen, die voor mij gedaan en eenige kleine diensten, die mij bewezen waren, eenige remuneratie voor de bedienden aan de vrouw des huizes ter hand stelde, dankte mij deze niet alleen zeer vriendelijk, maar stond ook aan deur noch omnibus een enkele bediende om eenen begeerigen blik op mijne beurs te slaan. Te Parijs had ik in een hôtel, waarvan ik den naam verzwijgen zal, niet 20 maar 43 francs op mijne rekening gevonden, en dit niettegenstaande het eten, dat men er ons opdischte, bepaald ellendig was, terwijl de 3 francs, voor de bediening uitgetrokken, bij mijne afreize bleken volstrekt niet voldoende te zijn om de mannen tevreden te stellen, die graag geloond worden voor diensten, die zij niet bewezen.
Weder wachtten mij zes uren sporens van Poitiers naar Bordeaux. 't Vooruitzigt hadde mij misschien in minder aangename stemming mijne coupé doen bestijgen, indien ik niet reeds de ervaring hadde opgedaan, dat eene spoorreis in die streek van de wereld veel minder verveelt, dan elders.
De coupé's der 1e klasse - alleen van deze kan ik spreken - zijn ruim en gemakkelijk.
Geen conducteur wijst die aan, waarin de reiziger zich te plaatsen heeft, maar deze doet zelf eene keuze uit de velen, waarover beschikt kan worden en natuurlijk, dat hij alleen ingeval van noodzakelijkheid die kiest, welke reeds zoovelen opnam, dat hij met eene plaats in het midden zich zou moeten vergenoegen.
Voor de dames zijn afzonderlijke wagens. Van dáár, dat, wie een liefhebber van eene cigaar of cigarette is, in de overigen vrijelijk aan zijnen lust kan voldoen en niet ligt in de omstandigheid komt, waarin ik nog niet lang geleden in eene coupé van den Rijnspoorweg geraakte, dat ik namelijk met allen, die met mij plaats genomen hadden in het voor rookers bestemde compartiment, van Rotterdam tot Utrecht mij te spenen had, wijl er voor ééne dame geene plaats was in de eenige coupé der 1e klasse, die buiten de onze aanwezig was.
Houdt een trein aan een station stil, wie er uit wil om iets te gebruiken of om zich een oogenblik te vertreden, opent het portier en doet wat hem gelust, totdat het beleefde: entrez s'il vous plait, Messieurs! hem noopt in te stappen.
Over het geheel bemerkt men gedurende den rit van het dienstpersoneel weinig of niets. Bij het intreden van de wachtkamer of van den trein, wanneer men van den eenen in den anderen overgaat, vertoont men het kaartje en aan de plaats der bestemming geeft men het aan den uitgang af.
Dit en meer dergelijks maakt dat men rustiger reist, dan waar men eerst voortgedreven en ingepakt en daarna onafgebroken als in het oog gehouden wordt.
| |
| |
Verder - heeft men medereizigers, men kan staat maken op vriendelijk zamenspreken, tenzij men verkieze zwijgend in het boek of het raam uit te zien.
Is men vreemdeling, als ik, men behoeft volstrekt niet te vreezen, dat men bij gebrekkig gebruik van de taal des lands bespotting zal uitlokken of zelfs hilariteit verwekken. Meermalen ongetwijfeld zal ik mij uitgedrukt hebben, zooals het iemand doen moet, die meer dan dertig jaren over zijn hoofd zag heengaan, zonder de lippen te plooijen tot de taal der kostschool, maar nooit heeft iemand door woord of gebaar mij dat doen merken, noch de markies, die over den jongsten oorlog sprak, noch de patricier, met wien ik over zijne reis in Spanje mij onderhield, noch de industrieel, die mij de begeerde inlichting gaf over hetgeen van zijnen werkkring mijne attentie trok.
't Gezegde geeft een gevoel van met bekenden te reizen - een prettig gevoel, vooral, waar men niet voor een enkel uur, maar voor vele uren achtereen met anderen en die bovendien geene landgenooten zijn, de kleine ruimte te deelen heeft.
Ditmaal was ik zeer gelukkig in 't reizen.
De regen had opgehouden en van het niet langer door de wolken bedekte azuur, schoot de zon hare stralen op de voorwerpen, die nu regts, dan links van ons opdoemden.
Welk eene afwisseling! Hier eene grootere of kleinere rivier, de Clain, de Isle, de Dordogne en anderen, haar zilveren nat daarheen stuwend, dáár in der heuvelen helling de wijnstokken, zich buigend onder des nijveren hand - hier, als bij Chalais, een slot in puin of als bij Mouthiers een ander, dat uit zijn puin verrees, dáár een dorpje in de vallei, waarvan de eenvoudige bijna primitive woningen ten halve schuilden achter 't kreupelhout - hier een fraaije viaduct, als die van Couteaubières, dáár een eenige honderden meters lange tunnel, als die van Livernant - hier eene stad, als Angoulème, de koepels harer Romaansche kathedraal reeds op verren afstand vertoonend en door de rookkolommen, die boven haar opgaan, herinnerend aan hare industrie, dáár schepen, die de voortbrengselen des lands, van Libourne uit, de Dordogne en Garonne langs, tot ver in het noorden van Europa dragen.
Genoeg echter. Wat mij niet het minst gelukkig mij deed achten op dit gedeelte van mijnen weg, was het gezelschap, dat ik aantrof.
't Bestond uit vier personen: éénen heer en drie dames. De eerste was iemand van gevorderden leeftijd. Zijn gelaat, geheel zijn voorkomen nam in, en men behoefde niet lang met hem in gesprek te zijn om de overtuiging te hebben, dat hij over veel en dit niet ter loops had nagedacht. Zijne gade, ééne van de drie dames, zou ik deftig willen noemen, mits men wat dit woord bij ons uitdrukt, zich gewijzigd dacht door het levendige en innemende van haren landaard.
| |
| |
t Bleek spoedig, dat zij gedurende haar leven niet alleen voor keuken en linnenkast, maar ook voor dingen van onstoffelijken aard hare uren had veil gehad. Beider kleindochter, eene achttienjarige van ranken bouw, met levendig oog en dichte lokken, had aan den vader en de moeder harer moeder een goed deel van hare vorming te danken. 't Behoefde niet gezegd te worden, bij vergelijking viel het genoeg in het oog. Lid van de familie was de laatste der drie dames. Zij was den hoogsten trap van den ‘Trap der Jeugd’ reeds over, maar vooral niet uitgeleefd voor zooveel voorkomenheid betrof en al het goede, dat daaruit voortvloeit.
Als kleine kinderen bij elkander komen, dan beginnen zij gemeenlijk met elkander met zekere achterdocht gade te slaan. Zullen zij het met elkander wagen? deze vraag houdt hen blijkbaar bezig. Langzamerhand slechts komt het antwoord gereed. Van daar, dat zij eerst schoorvoetend, dan geruster elkander naderen. Is eindelijk de laatste hindernis der kinderlijke voorzigtigheid uit den weg geruimd, o! ziet eens, hoe onvermoeid zij zamen spelen, hoort eens, hoe zij zamen jubelen van pret!
Niet geheel ongelijk aan die kinderen waren wij: de familie Granié, père, uit Toulouse, en de Hollandsche predikant met de zijnen. Eenige oogenblikken van weifeling, daarna het wisselen van eenige alledaagsche vragen en antwoorden, spoedig een druk gesprek over allerlei en ten slotte een zamenreizen, of we sedert jaren elkander gekend hadden.
Reeds schemerde 't, toen we eenige op elkander volgende tunnels doorreden en kort daarop te Bordeaux aan de schoone Gare de la Bastide den trein verlieten.
Veel heb ik van genoemde stad met hare 200,000 inwoners niet gezien, daar ik reeds den volgenden dag mijne reis moest voortzetten, maar wat ik er van gezien heb, heb ik grootsch gevonden.
Eene steenen brug verbindt de voorstad la Bastide, waar de station van den Orleans-spoorweg zich bevindt, met de stad zelve. Zij rust op 16 pijlers, die 17 bogen vormen en heeft eene breedte van 15, eene lengte van 500 meters. Gaat men, als ik, haar over, wanneer de avond licht heeft doen ontsteken, zoowel op haar zelve, als aan de huizen en schepen, die men ontwaart, dan heeft men een betooverend tooneel om zich, te meer betooverend, wijl 't zich in het water der Garonne, als in eenen helderen spiegel herhaalt.
Ook het groote theater verdient gezien te worden. Een inderdaad schoon gebouw is het. Niet ten onregte, dat men het lang onder de theaters van ons werelddeel eene eereplaats heeft waardig gekeurd. Niet minder dan 87 meters lang en 47 breed, is het aan drie zijden van arkaden voor de wandelaars omgeven, en aan het front versierd met 12 Korinthische zuilen, boven ieder van welke zich op de balustrade een kolossaal standbeeld verheft.
Hadde ik mijn verblijf kunnen rekken, ik zou niet nagelaten hebben
| |
| |
een bezoek te brengen aan de Place des Quinconces met hare standbeelden van Montaigne, in 1554 raadslid, en van Montesquieu vóór 1726 president van het Bordeausche parlement. Ook zou ik mijne schreden gerigt hebben naar den toren van St. Michel met zijne merkwaardige lijken-verzameling en naar den Jardin Public, waar niet alleen zeldzaam geboomte en zeer schoone gazons moeten gevonden worden, maar waarvan ook geroemd wordt een stroom, die uit eene rotsgroep ontspringt en met schilderachtige kronkelingen, hier en daar onder bruggen door, den geheelen tuin doorloopt.
Mijn hôtel was dat der Quatre Soeurs, Place de la Comédie. In de nabijheid er van was gelegenheid te over winkels te zien, die voor de Parijsche nauw onderdoen en op den weg, die het scheidt van de station, van waar ik vertrekken moest, de breede kaden te bewonderen, waarvan de Boompjes te Rotterdam eene afschaduwing genoemd kunnen worden.
Over het hôtel zelf kon ik niet anders dan tevreden zijn. Eene enkele proeve van de wijze, waarop men mij behandelde, zij het volgende: met mijne beide reisgenooten ging ik middagmalen in de restauratie in de benedenzaal. De carte behelsde namen van goeden klank. Naar het getal, dat ik uitmaakte, bestelde ik de porties. Hij bragt er evenwel slechts twee de man, die ons bediende en die in zijnen ligchaamsbouw deed zien, dat men bij zijne taak niet mager wordt. Toen ik nu, vreezende niet verstaan te zijn, en dit vooral niet wenschende ten aanzien van den filet de veau aux champignons, de petits pois verts en den pudding brulé, hem de opmerking maakte, dat ik niet van twee, maar van drie gesproken had, gaf hij mij met de bonhomie, die men zoo gaarne ziet, en zoo zelden aantreft, ten antwoord: ‘mais, Monsieur! c'est assez.’ En 't was inderdaad genoeg, meer dan genoeg. Zou men ook elders voor de beurs van den vreemdeling zulke égards hebben? 't Kan zijn, maar hoe dikwijls ik dagen en nachten en in ons land, en er buiten, in hotels heb doorgebragt, ondervonden heb ik het nimmer.
Had de chemin de fer d'Orléans mij naar Bordeaux gebragt, die du Midi moest mij de plaats mijner bestemming doen bereiken.
Aan de Gare de St. Jean, ook Gare du Midi genaamd, drukte ik onder het uiten van een hartelijk: ‘au revoir!’ de hand der familie Granié, besteeg mijne coupé en had weldra Bordeaux achter mij.
Bij Gaazinet, dat slechts 14 kilometers van Bordeaux verwijderd is, stoomde ik de landstreek in, die den naam van de Landes draagt. Meer dan 40 uren lang en ongeveer 20 breed, strekt zich deze zandige en ten deele moerassige heide in driehoekigen vorm langs de westkust van Frankrijk tusschen de Gironde en de Adour uit. Een vervelende rit, die door zulke woestenij gaat? Ware hij 't onbepaald, dan zou er voorzeker geene betere voorbereiding te bedenken zijn voor den schooneren, zeer schoonen, die hem vervangt, gelijk in ons leven voor
| |
| |
volgend genot voorafgaand leed het meest vatbaar maakt, maar ver van onbepaald vervelend te zijn, heeft hij zijne eigenaardige genoegens. Hoog opgeschoten staat hier de heideplant en breeduit buigt zich dáár het varenblad. De bloem der erica vertoont ginds haar rozenrood, die van den leeuwenbek iets verder haar geel. Naast dien lageren plantengroei is de hoogere van pijnboomen, waarvan de bestemming in het oog valt door de gedeeltelijk weggenomen schors en de bakjes, die de hars, uit de ontbloote plek druipend, opvangen. Onder en bij deze pijnboomen, maar ook te midden der heideplanten bewegen zich menschen, hier de werkman, die de hoeve, waar hij met vrouw en kinderen leeft, met de bijl op den schouder verlaat om in het woud hout te vellen en die door een paar kleine knapen met blooten knikker en bloote voeten wordt nagehuppeld, dáár de herder, die op zijne twee meters hooge stelten snel daarheen gaat of op zijnen in den grond gestoken stok gezeten, onder het breijen eener kous zijne kudde bewaakt en die zóó doende zulk eene vermaardheid heeft gekregen, dat ééne mijner reisgenooten onafgebroken uit het raampje der coupé zat te turen, of zij zoo gelukkig zijn zou hem ergens te ontwaren, totdat zij met den uitroep: ‘daar is er één, ja! daar is er één!’ hare blijde verrassing ons kon mededeelen.
Ik sprak nog van de stations niet, die men langs den spoorweg aantreft. Meestal zijn zij zeer net gehouden, netter dan in ons zindelijk vaderland, waar het gansch niet ongewoon is, dat zelfs in de wachtkamers der 1e klasse, de vloer met steenkolenwater gedwijld schijnt en het gestukadoorde achter eenen digten sluier van stof zich schuchter verbergt, zoodat men lust zou gevoelen aan de spoorwegdirecties voor te stellen Broek-in-Waterlandsche inspectrices der stationsgebouwen aan te stellen. Verder hebben zij door den aanleg, die haar is toegevoegd iets prettigs, zoodat men er met genoegen eenige minuten stilhoudt. Sommigen, als die van Luluque, trekken de aandacht door de drukte, die er heerscht en die wel heerschen moet in de nabijheid van bosschen, waarvan de opbrengst aan hout, kolen en hars gezegd wordt 's jaarlijks 80,000 tonnen te bedragen. Waar de trein gedurende 20 of 25 minuten vertoeft, als te Moncenx, vindt men eene bijna weelderige restauratie. Wil men déjeuneren of dineren, men plaatst zich aan ééne der twee of drie tafels, die met hagelwit linnen gedekt en voorzien zijn van borden, flesschen en wat verder noodig is om gereed te zijn. Met spoed, zonder haast, wordt men bediend. De opeenvolgende geregten zijn uitnemend bereid en een dessert ontbreekt niet. Voldaan, betaalt men voor het déjeuner 3 of voor het diner 3 en een halven franc, en zegt, indien men Hollander is, zonder het minste zelfverwijt, tot zich zelven: ‘bij zulke restauraties vergeleken, zijn die aan onze stations, ook aan de beste, regt armoedig.’
Aan historische herinneringen ontbreekt het den rit door de Landes niet. Eene enkele hebbe hier hare plaats. De station van Buglose
| |
| |
behoort tot het oude Poui, de geboorteplaats van den vermaarden Vincent de Paulo. Te vergeefs heb ik uitgezien naar den eik, waaronder hij toefde, toen hij, het kind van adelijke maar behoeftige ouders, de schapen hoedde; doch voor mijne verbeelding gerezen is hij met hetgeen hij later goeds voor zijne medemenschen tot stand gebragt heeft. 't Was mij, of ik hemzelven of zijne Lazaristen aanschouwde, tot den verwaarloosde sprekend van God en diens dienst, den geteisterde door oorlog, hongersnood, pest, troost brengend en ook brood en kleeding; den door overstrooming met den dood bedreigde, opnemend in de reddende boot, in het kort, waar ligchamelijke of geestelijke nood zich opdeed, te hulp snellend met woord en daad. 't Was mij of ik hem hoorde, zijne Dochters der Christelijke liefde wenken gevend voor eene doeltreffende armen- en kranken-verpleging onder de verzekering: ‘doet ge uwen pligt getrouw, eer ontbreken u dan de armen, dan de middelen tot hunne ondersteuning,’ en daarop wie hij had toegesproken, aangevuurd en bemoedigd, zag henensnellen om binnen de wanden der afzigtelijkste ellende en aan de sponde van 't onduldbaarst lijden te bidden, te waken, te helpen. Veel meer van het werk des edelen mans, vertegenwoordigde zich voor mijnen geest. Daarbij geraakte 't geheel op den achtergrond, dat hij Roomsch priester geweest was en kwam het bij mij op - men vergeve 't mij - grooter zulk een Roomsch priester, dan een Kalvinistisch of eenig ander Protestantsch leeraar zonder liefde.
Op de station van Buglose volgt die van Dax. Van daar in Zuidwestelijke rigting voortreizende, bereikt men over Bayonne en Irun Spanje's hoofdstad, Madrid. Mijn weg lag in Zuid-oostelijke rigting door het schoone dal van de Adour en van Puijoo af langs de kronkelende Gave de Pau.
Onder zijne stations is die te Orthez, een stedeke van nauw 7000 zielen, dat, zoo al niet rijk aan bevolking, wel rijk aan geschiedenis is.
Die oude toren, de Moncade, is een overblijfsel van het slot, waar de graven van Béarn hunnen zetel hadden, eer zij dezen naar dat van Pau overbragten. Er is in het jaar 1390 een gruwel gepleegd. Toen voerde Gaston Phoebus den graventitel. Hij was een der dapperste ridders van zijnen tijd. Buiten den krijg, was hem niets aangenamer dan de jagt. Over deze schreef hij een werk: Des deduiz de la chasse des bestes sauvaiges et des oyseaux de proie, waarvan de schrijfstijl aanleiding gegeven heeft tot de nog in zwang zijnde zegswijze: faire du Phoebus en waarin de morele zijde van het tijdverdrijf dus is beweerd: ‘en chassant on évite le péché d' oisiveté, car qui fuyt les sept péchés mortels, selon nostre foy, il devroit estre sauvé; donc bon veneur sera sauvé.’ Van zijnen echt kan gezegd worden:
Niet steeds is de liefde bestendig van duur,
Hoe snel zij den boezem deed jagen;
| |
| |
Zij bluscht wel somwijlen ontijdig haar vuur,
Hoe hel zij de vonk had geslagen;
En strikt zij haar bloemen weêr los van het paar,
Dan tilt het, o jammer! zijn keten zoo zwaar,
En kan die welras niet meer dragen.
Gescheiden van zijne gemalin, leefde hij dien ten gevolge. Wie beider hereeniging wenschte, beproefde, was hun zoon. Hij zou het doel bereiken, geloofde hij, door den liefdedrank, dien hem zijn oom, Karel de Booze, daartoe had ter hand gesteld. Treurige begoocheling. Eenen giftdrank bood hij zijnen vader en deze - buiten zich zelven van woede en doof voor 't onschuldbetuigen, stootte hij zijn kind den dolk in het hart.
Die andere oude toren is eenmaal verdedigingstoren geweest en getuige van een tooneel, waarvan de herinnering na drie eeuwen doet ijzen, al was het slechts één der talloos velen van denzelfden aard, die Frankrijks steden en vlekken, heuvelen en valleijen gedurende de worsteling van Roomsch en Onroomsch hebben te aanschouwen gegeven. Onder de hoofden der Hugenoten was Gabriel de Montgomerij. Hij was een dapper krijgsman, maar zijne dapperheid ontaardde in wreedheid. Zijne soldaten deden noch in het een, noch in het ander voor hem onder. Wien zal het bevreemden, die bedenkt, met welke barbaarschheid de benden van Katharina de Médicis benevens velen van de bevolking hunne geloofsgenooten bejegenden - bedenkt, hoe binnen het korte tijdsverloop van drie maanden niet minder dan tien duizend hunner door hunne vijanden niet zelden op gruwzame wijze werden omgebragt?
Montgomerij nam met de zijnen in 1569 Orthez. Wie hen onvermurwbaar vinden mogten, zij inzonderheid, die priesters, die ook de wapenen hadden opgevat om de stad tot het uiterste toe te verdedigen. Hen duwden de overwinnaars ten spijt van hun smeeken ten torenvenster uit en smakten hen in den stroom naar beneden.
Ik zou meer van Orthez kunnen vertellen; maar: ‘Argagnon, Lacq, Artix!’ klonk achtereenvolgens de stem van den conducteur langs den trein en weldra hield deze stil aan de station te Pau.
| |
Pau.
Men zij aan het reizen buitenslands en daarmede aan het zamenzijn en zamenspreken met vreemdelingen gewoon, in aangename stemming brengt het toch altijd, als men in den vreemde de klanken der lieve moedertaal verneemt en in hen, die ze uiten, menschen aantreft, wier omgang men op prijs kan stellen. Bij mij ten minste was dit het geval, toen ik aan de station Doctor J.E. de Voogt en later in mijn hôtel Mr. F.W.N. Suringar, den vice-consul der Nederlanden, ontmoette en in hen mannen volkomen bereid mijn verblijf in hunne stad
| |
| |
een regt aangenaam te doen wezen. Aan hen heb ik het voor een goed deel te danken gehad, dat ik er, schoon op ongeveer drie honderd uren afstands van mijn huis, mij thuis gevoeld heb.
Wie te Pau komt, bezoekt het kasteel, ‘dat,’ schreef een Duitscher, ‘met zijne imposante torens, schietgaten, tinnen en breede muren een belangwekkend verleden laat onderstellen.’
Van dit belangwekkend verleden enkele bijzonderheden.
Bijna 600 jaren na zijne stichting in de laatste helft der 10e eeuw door Centule den ouden, burggraaf van Béarn, leefde er Marguerite de Valois, zuster van Frans I, koning van Frankrijk. Zij, die geroemd is als ‘de eenheid van een vrouwenlijf, mannengeest en engelengelaat’ had in 1533 de Hervormden begunstigd en daardoor hunne tegenstanders zóó tegen zich ingenomen, dat dezen niet alleen haar geschrift: ‘Le Miroir de l'ame pécheresse,’ waarin van heiligen noch vagevuur noch iets dergelijks sprake was, veroordeelden, maar ook in een tooneelstuk haar voorstelden als onder 't lezen van den bijbel plotseling in eene helsche furie veranderd; terwijl één hunner, een Franciscaner monnik, in zijn sermoen uitriep: dat zij verdiende in eenen zak genaaid en in de rivier verdronken te worden. Haar broeder, die niet hare handelwijze maar wel die van hare vijanden had afgekeurd, betoonde zich echter van geheel anderen geest, nadat hij in den loop van het gezegde jaar paus Clemens VII ontmoet en met dezen, behalve over andere zaken, over het huwelijk van zijnen oon met 's pausen nicht Katharina de Médecis onderhandeld had. Toen sprak hij, gezeten op eenen troon tot de talrijke schare van aanzienlijken, die hem omgaf: dat hij de misdaad der ketterij zelfs niet aan zijne kinderen vergeven zou, ja! dat hij, zoo één zijner ligchaamsleden er van besmet mogt worden, met eigen handen dat lid zou afsnijden. Wat erger was, toen beval hij wie niet met de Kerk geloofden, gevangen te nemen en uit te roeijen. Marguerite begaf zich onder deze omstandigheden naar Béarn en weldra was haar slot te Pau de plaats, waar de vermaarde mannen van haren tijd eene wijkplaats vonden tegen de vervolging en van waar maatregelen uitgingen ter verbetering der wetten, ter bevordering der kunsten, ter opbeuring van den landbouw en ter vermeerdering der scholen.
Hare dochter Jeanne, de gemalin van Antoine de Bourbon, bewoonde later het kasteel. Men heeft haar als eene zeer voortreffelijke vrouw geroemd. ‘Zij was,’ schreef de een, ‘de wijsste, edelmoedigste en geleerdste vorstin van haren tijd, die in haar hart de bron had van alle deugden en groote hoedanigheden,’ de ander: ‘alleen de kunne had zij van de vrouw, overigens bezat zij eene ziel, geheel zich gevende aan de zaken des mans, eenen geest geschikt tot het behandelen van de gewigtige aangelegenheden en een hart, dat door den grootsten tegenspoed niet verwonnen werd.’ Geene overdrijving heeft er ten haren aanzien plaats gehad.
| |
| |
Het voorbeeld harer moeder navolgende, gaf zij aan de Béarn betere wetten en telkens meerdere en betere inrigtingen, zoowel voor het onderwijs, als tot wegneming der armoede en leniging der ellende. Hare moeder overtrof zij door hare liefde voor en trouw aan de zaak der Hervorming. Katharina de Médicis mogt haar, toen Antoine, haar gemaal, in zijne overtuiging wankelde en haar dien ten gevolge zelfs mishandelde, raden zich te schikken: ‘Mevrouw!’ gaf zij ten antwoord, ‘liever dan ooit naar de mis te gaan, zou ik mijn rijk en mijnen zoon, hadde ik hen in de hand, in de zee werpen, dat zij mij niet tot hinder waren.’ De kardinaal d'Armagnac mogt haar namens den paus verwijten, dat zij de ketterij in haar gebied had ingevoerd, eene ketterij, die zoo vele buitensporigheden begaan had, ‘ik schaam mij over u,’ deed zij hem hooren, ‘neem den balk uit uw oog om den splinter in dat uws naasten te zien: reinig de aarde van het bloed der regtvaardigen, dat de uwen vergoten hebben.’ Aan zulke woorden heeft zij daden toegevoegd.
Geen wonder waarlijk, dat men haar tot op den huidigen dag ‘de goede koningin’ noemt, haar, die ook hierdoor veler genegenheid had en heeft, dat ze op den 14den December 1553 het leven schonk aan dien Hendrik IV, van wien de Henriade-dichter, de beroemde Voltaire, zong:
ce héros qui regna sur la France
Et par droit de conquête et par droit de naissance;
Qui par de longs malheurs apprit à gouverner,
Calma les factions, sut vaincre et pardonner,
Confondit et Maijenne et la ligue et l'Ibère
Et fut de ses sujets le vainqueur et le père.
Dit van het vroegere, nu ook iets van het jongste verleden van het slot.
In het jaar 1830 had Frankrijk aan het rijk van den Dei van Algiers een einde gemaakt. Jaren strijds echter moest het kosten, eer het daardoor eene rustige kolonie aan zijne bezittingen zou hebben toegevoegd - jaren strijds vooral door Abd-el-Kader, die de krijgshaftige mannen van het gebergte, de Kabijlen, tot den heiligen kamp tegen de ongeloovigen zou oproepen en in dien kamp hun aanvoerder zijn. Zestien jaren aaneen heeft hij het den indringers moeijelijk genoeg gemaakt, Abd-el-Kader, al verschenen zij met talrijke legers onder bekwame bevelhebbers in het veld. Eindelijk evenwel moest hij zich aan hen overgeven, en op last van hunne regering het kasteel te Pau betrekken, waar hij in April 1848 met zijne moeder, ééne wettige vrouw, vijf bijwijven, zeven kinderen, éénen oom, drie broeders en verder gevolg aankwam en tot in November van gezegd jaar gehuisvest bleef.
Op den 30sten September 1868 nam het slot een ander gezin op: dat van Isabella II, koningin van Spanje, en don Francisco de Asis,
| |
| |
haren gemaal. Een der jongste geschiedschrijvers van haar rijk, don Hermenegildo Rato y Hevia, moge haar de ‘augusta y bondadosa señora’ genoemd en breed uitgemeten hebben de belangrijke vorderingen, die tijdens hare regering gemaakt zijn ‘en el camino de la regeneracion politica, economica y social,’ hare onderdanen toonden zich eerlang niet tevreden met haar bestuur. Zij moest met de haren den vaderlandschen bodem verlaten. Toen vonden de doorluchtige personen door de hoffelijkheid van keizer Napoleon te Pau gedurende eenige dagen een aangenaam verblijf voor zich als voor wie met hen waren. Dit betuigden zij na hun vertrek door den bekenden don Carlos Marfori aan den heer Chastang, den bewindvoerder van het kasteel, met de woorden ‘dat de dagen, die zij er doorbragten, de égards van den keizer en diens dienaren en het prachtige land, dat onder hetgeen het roemrijks heeft, telt de wieg van Hendrik IV geweest te zijn, hun tot groote vertroosting gestrekt hadden.’
Met hoeveel ware 't voorafgaande te vermeerderen!
In 1096 ontving op het slot Gaston III, eer hij ter bedevaart toog, den ridderslag; later versierde hij het met de zegeteekenen, door hem in het Heilige land gewonnen.
In 1483 stierf er de zestienjarige Francois Phébus, vergiftigd toen hij zijne fluit aan de lippen gebragt had.
In 1569 deed er Montgomery tien Katholieken van aanzien, die krijgsgevangen gemaakt waren, doorsteken.
Doch genoeg.
Het inwendige, ver van de verwachting te leur te stellen, die het uitwendige, tijdens de regering van keizer Napoleon III en op diens bevel onder de leiding van de heeren Couvrechef, Ancelet en Lafollije, bouwkundigen van naam, gerestaureerd, doet ontstaan, beantwoordt daaraan volkomen. Ik zal niet al de vertrekken beschrijven, die men van uit de wachtzaal doorloopt, noch de meubels, die er zich bevinden. Eene voorstelling van de overigen en van het dáár aanwezige zal men zich maken kunnen, nadat ik van één van allen het opmerkelijke zal hebben opgesomd. Laat mij de kamer van Hendrik IV kiezen, dus genaamd omdat gezegde vorst het levenslicht er aanschouwd heeft.
Brusselsch tapijtwerk bedekt de wanden. In vier afdeelingen zijn daarop voorgesteld de maanden Januarij, Junij, November, Julij met hare gedenkbeelden Juno, Mercurius, Diana, Jupiter en het schaatsenrijden, het verkoopen der kersen en het scheren der schapen, het dorschen van het koren en het bereiden van het vlas, de oogst. Boven den schoorsteen ziet men in bas relief in wit marmer Hendrik IV te paard in Romeinsch kostuum. De vervaardiger er van is Germain Pillon, een van Frankrijks grootste beeldhouwers, die in de 16de eeuw leefde en onder anderen door zijn praalgraf voor Hendrik II en diens gemalin Katharina de Médicis in de kerk St. Denis roem behaalde.
| |
| |
Geen voorwerp in dit vertrek merkwaardiger dan de wieg van Hendrik IV, eene schildpadschaal, die eene lengte van 1.07 en eene breedte van 0.83 meters heeft. Op eene tafel bedekt met een kleed van blauw fluweel, geborduurd met goud, wordt zij gedragen door zes lansen met vanen, waarop de wapens van Frankrijk en Navarre, mede met goud geborduurd. Er boven is een lauwerkrans en verder een vergulde helm met eene witte pluim van struisvogelvederen. Dit opschrift - een zeer oud naar men beweert - is op den bodem:
‘Hendrik de groote werd in deze kamer geboren tusschen 12 en 1 ure in den nacht van 13 op 14 December vijftien honderd drie en vijftig en gedoopt door den kardinaal d'Armagnac. De koningen van Frankrijk en van Navarre waren zijne peten, deze schilpadschaal was zijne wieg en Suzanna de Bourbon, zijne gouvernante, had in last hem in het kasteel van Coarraze als een gewoon kind groot te brengen. Dáár was het, dat hij dikwijls liep met het bloote hoofd en de bloote voeten en dat zóó doende zijn ligchaam voor het harde leven in den krijg werd voorbereid.
Hij ontnam aan de Ligue twee honderd plaatsen, woonde zestig gevechten bij, voerde bij drie veldslagen het bevel; altijd de eerste in het aanvallen, de laatste in 't aftrekken, altijd de minste in getal en altijd overwinnende.
Deze held was grooter door de goedheid van zijn hart tegenover zijne onderdanen, dan door den glans zijner zegepralen.
Een helsch monster ontroofde aan Frankrijk op den 14den Mei 1610 zijn geluk en zijn genot; aan de monarchen van de wereld het model der vorsten en aan Europa hem, die het gemaakt zou hebben tot één gezin.’
In de tweede plaats trekt de aandacht een ledikant van gewerkt notenhout. De paneelen en de hemel van dit meubel zijn versierd door 74 portretten van koningen en anderen, deels in borstbeeld, deels in medaillon, 12 beeldjes heeft het voetstuk en eenen Gallischen haan met uitgespreide vleugelen het midden van den hemel.
Verder ziet men twee groote koffers of kisten, waarvan de ééne, die geheime sluiting heeft, is van notenhout, rijk gebeeldhouwd in Romaanschen stijl; de andere met sloten van verguld koper, van eikenhout, niet minder rijk, maar in Gothischen stijl gebeeldhouwd. Op beiden zijn kleine bronzen borstbeelden op marmeren voet, voorstellende Hendrik IV gekroond.
Eindelijk heeft men niet onopgemerkt te laten, behalve de gebeeldhouwde stoelen, eene tafel en eene kaptafel, beiden van eikenhout en beiden van beeldhouwwerk voorzien, de eerste in renaissance-stijl, de laatste in den stijl van Lodewijk XII.
Het slotgebouw verlatende, kan men den begeleider dankbaar zijn, dat hij zich bereid betoonde iedere gevraagde inlichting te geven, door eenig zilver van dat dankbaar zijn te doen blijken, gaat niet aan.
| |
| |
Met den rug naar de zuidzijde van het kasteel gekeerd, heeft men uit den aanleg, die het omgeeft, het gezigt op een landschap, dat bekoorlijk schoon mag heeten.
Op den voorgrond is in de diepte de Gave de Pau. Ontbreekt haar de levendigheid, die door de scheepvaart zelfs aan onze kleinere rivieren wordt bijgezet, zij is toch ver van doodsch. Hier reppen aan haren oever eenige vrouwen de handen, dat hetgeen zij te wasschen hebben, door en door helder zij, een sieraad van kabinet of linnenkast; dáár gaan met wagen of kar voerlieden den stroom in, dat zij van ééne zijner ondiepten keijen verzamelen, waaruit men vervolgens eenen muur of iets anders zal optrekken; ginds bewegen zich op de brug, die naar de overzijde brengt, voetgangers, vrachtwagens, rijtuigen in bont gemengel. Als het oog van deze en dergelijke groepen zich losmaakt om zich te vermeien in het dal, dat aan de rivier leunt en spoedig overgaat in heuvelen en bergen, die terrasgewijze op elkander volgen, dan rust het nu op welig geboomte of milde wijnstokken aan den voet, in de helling, of op den top der hoogten geplant; dan op een villa, waarvan de bouwheer lager of hooger plek gekozen heeft, toen hij voor zich of voor wie van verre komen zouden, de aanstaande woning stichten ging; straks op een dorp, dat met zijne witgepleisterde huizen op eene kleine stad gelijkt. 't Laat zich echter door al dit schoone niet lang boeijen, want er boven uit ontwaart het de Opper-Pyreneën, misschien zelfs den 9000 voeten hoogen Pic du Midi en deze of omgeven van grillige wolkengestalten of met hunne sneeuwbedekking blinkend als kristal.
Wendt men zich van het plekje, waarvan ik gesproken heb, regts en gaat men de steenen brug over, die over de rue Marca gebouwd is, verder door het terrein, dat de Basse-Plante heet en wij plantage zouden noemen, dan komt men in het Park van het kasteel, eene publieke wandelplaats. 't Is een meer lang dan breed bosch met prachtig hout, waardoor zich twee lanen slingeren, van welke de hoogere het uitzigt geeft op het zooeven beschreven landschap, de lagere alleen schaduw tegen het blakeren der zon.
Als men er zich nederzet op eene der vele zitbanken, die er geplaatst zijn, dan ziet men onwillekeurig vóór zijne verbeelding tal van gestalten verrijzen, die in vroeger en later dagen in levenden lijve onder dezelfde boomen, althans op denzelfden bodem getoefd hebben. Behalve van vorsten en vorstinnen, zijn zij van eenen Clément Marot, den edelknaap van Marguerite de Valois, wien Frankrijk, met Ronsard en Desportes, als de eerste dichters noemt, die in eenen vorm, sierlijk als die van eenen Petrarca en andere Italiaansche zangers hunne gewaarwordingen uitten; van Jean Cauvin, den kerkhervormer, wien men zijne bewondering niet ontzegt, al is men ver van zijne inzigten geheel te deelen en zijne handelingen in allen deele goed te keuren; van Madeleine de Scuderij, de begaafde schrijfster, die in hare histo- | |
| |
risch-romantische verhalen het portret van meer dan éénen harer tijdgenooten wel gelijkend schetste en bij eenen Lodewijk XIII, eene Christina van Zweden en andere aanzienlijken van haren tijd in hooge achting stond; van - maar laat mij met opsommen niet voortgaan - van liefde dronken, des peinzens moede, idealen scheppend en wie weet hoe anders gestemd en hoe anders bezig, hebben zij en vele anderen vóór en na hen op de schoone plek den dag ten avond neigen of het morgenrood zijne tinten zien tooveren op de voorwerpen rondom.
Wendt men zich links daarentegen, dan bereikt men langs den Boulevard du midi spoedig de Place royale en kan men het oor leenen aan de muzijk, die er door de kapel der bezetting tweemalen in de week ten beste gegeven wordt.
Verder Pau met zijne 25 à 30.000 inwoners te beschrijven - in het breede te spreken van zijne pleinen: dat de la Monnaie, de Grammont, des Ecoles, enz.: zijne gebouwen: de prefectuur, de hal, het paleis van justitie, de kazerne, het lyceum, enz., zijne straten met name Mont-pensier, Serviez, Gassies, Baijard, enz. ligt niet in mijn plan. Liever deel ik een en ander mede aangaande het leven in de hotels en pensions, in de kerk en op de straat. Van dat in huis spreek ik niet, omdat mij de gelegenheid ontbroken heeft daarmede kennis te maken.
Pau is rijk aan hotels. Daaronder zijn er, die grootsch genoemd kunnen worden. 't Hotel Gassion doet zich als zoodanig het meest voor.
Bezigtigd heb ik het hotel de France en op weelderigen voet ingerigt bevonden. Ook van anderen is mij dit verzekerd.
Slechts sommigen er van geven pension d.i. voor bepaalden prijs kamers, ontbijt en middageten. Ziet hier waaruit in het hotel Victoria of d'Angleterre 't ontbijt ten 12 ure bestond: bouillon, eijeren au plat, koteletten met tomatensaus of beafsteak, rundvleesch met gebakken aardappels, pruimen-marmelade met daarbij behoorende biscuits. En het diner ten 6 ure: vermicelli-soep, geroosterde zalm, rundvleesch met cichorei, kalfskoteletten, eendvogel, rijstappelstruif, rozijnen en amandelen, Noord-Hollandsche kaas, abrikozen-gebakjes, druiven. Zoowel aan het ontbijt, als bij het middageten, was de landwijn, een ligte, zeer smakelijke, ter beschikking.
Neemt men in aanmerking, dat Pau duizenden vreemdelingen opneemt, dan is hetgeen men voor een en ander te betalen heeft niet onmatig te noemen. Voor het eten, om dit alleen te noemen, geeft men 6 francs per dag.
Gaat men liever bij particulieren en pension, er is daartoe gelegenheid te over. Tot hooger, zoowel als tot lager prijs kan men te regt. Voor zooveel het eten betreft, zij het verschil niet groot in het eene of andere huis, dit is wel het geval voor zooveel de kamers aangaat. Ik heb groote en in der daad prachtig gemeubileerde kamers gezien, voor het gebruik waarvan men gedurende het seizoen d.i. acht of ne- | |
| |
gen maanden, 1800 francs vroeg; anderen minder groot en met minder huisraad zag ik, waarvan de eigenaar met 1000 francs zich wilde tevreden stellen.
Ik heb niet kunnen bemerken, dat de leefregel in de door particulieren gegeven pensions in eenig opzigt van die der hotels verschilt.
Na het ontbijt ten twaalf heeft men er het middageten ten 6 ure.
Verder behoef ik nauwelijks te zeggen, dat men en in de hotels - en in de particuliere pensions naar goedvinden of meer afgezonderd of meer in gemeenschap met anderen zijn kan. Vertrekken, waar men zich vereenigt, ontbreken niet; zelfs vindt men hier en daar eene zaal, waar de minnaars en minnaressen van den dans bij 't klinken der piano hunne bewegelijke groepen vormen kunnen.
De sprong zij groot uit de danszaal naar de kerk, ik moet hem doen en wie deze regelen lezen, verzoeken hem met mij te doen, omdat ik zooeven beloofd heb, dat ik na iets van het leven in de hotels en pensions gezegd te hebben, iets zeggen zou van dat in de kerk.
't Was Zondag en een zonnige dag, geen wonder, dat ik mij opgewekt gevoelde meer dan ééne kerk te bezoeken.
Mijn weg bragt mij het eerst bij eene Roomsche: die van St. Jacques, geen der eerwaardige gebouwen, door een verwijderd verleden opgetrokken, maar een net maaksel der nieuwere kunst. Ik besteeg de trappen en trad binnen. De schare, die er zaamgekomen was, kwam mij, gerekend naar de bevolking, niet groot voor. Drie priesters in keurig gewaad dienden aan het altaar. Meer dan hetgeen zij verrigtten, mijn oog, boeide mijn oor het liefelijk gezang, dat ter zijde van de gewijde plaats uit den mond van vele jeugdigen, naar het scheen, uitging en weêrklonk langs de gewelven van den sierlijken tempel. Onwillekeurig kwam de vraag bij mij op: waarom ten onzent op verreweg de meeste plaatsen de Protestantsche eerdienst verstoken van zulke schoone toonen? Niet de schuld aan hare psalmen en gezangen, moest ik mij antwoorden, omdat ik eene enkele maal de gelegenheid gehad heb die te hooren uit den mond van geoefenden in 't zingen, maar aan het gemis aan oefening bij hen, die ze aanheffen, het treurige gevolg van zeer verschillende oorzaken.
Naar de vergaderplaats der Darbijsten rigtte ik vervolgens mijne schreden.
Men weet, dat zij hunnen naam te danken hebben aan eenen Ier, John Darbij, die eerst advokaat, later geestelijke in de Anglikaansche kerk was, doch deze verliet ten gevolge van twijfel, die bij hem ontstond ten aanzien van hetgeen men de apostolische opvolging noemt. Ook Plymouths broeders worden zij geheeten en dit omdat zij te Plymouth voor hunne zienswijze open ooren en harten gevonden hebben. Met de Irvingianen, aanhangers van Eduard Irving, deelen zij het geloof aan Jezus op handen zijnde zigtbare wederkomst en hun uitsluitend behoud. Maar van hen wijken zij in een ander opzigt af: terwijl
| |
| |
toch de Irvingianen hunne apostelen, evangelisten en engelen hebben, beschouwen zij alle kerkelijke ambten als uit den booze te zijn; terwijl de Irvingianen alles behalve wars zijn van het vormelijke bij de eerdienst, zien zij daarin het uitvloeisel van wereldschen zin.
Naar het vertrek gaande, waarin zij gewoon zijn hunne zamenkomsten te houden, hoopte ik met het karakter hunner vereeniging nader bekend te worden en daarna door hetgeen ik loffelijks of ook afkeurenswaardigs bij hen zou aantreffen, in staat te zijn nuttig te wezen, zoo mij ooit voorkwame voor wien voorlichting in dezen behoefte ware. Hoe ik mij teleurgesteld vond, toen ik binnentredende vernam, dat de zamenkomst eerst na verloop van een half uur zou aanvangen! Ik zag in de kleine zaal eenige weinige stoelen en eene kleine tafel, wat ik verder van de Darbijsten weten wilde, moest ik elders trachten op te vangen.
't Is juist niet veel geweest wat ik op deze wijze te weten gekomen ben. Dat enkele vrouwen uit Holland tot hen behooren en voor de bevordering van hunne zaak grooten ijver betoonen, verhaalde men mij en voorts dat zij bijeen zijnde in stilte of onder 't slaken van zuchten ter neêr zitten, tot dat deze of die door den geest aangegrepen, van zijne zitplaats opstaat om in eene toespraak of in een gebed aan zijn vol gemoed lucht te geven. 't Gehalte van deze gebeden en toespraken, voegde men er op mijne navraag bij, laat nog al te wenschen over.
Ik heb een en ander hoorende, geene spijt hoegenaamd gehad een half uur te vroeg gekomen te zijn. Zulk godsdienstig zamenzijn heeft evenmin de sympathie van mijn gemoed, als de leer aangaande Jezus weldra te verwachten wederkomst die van mijn verstand.
Lang liep ik straat uit straat in en meer dan éénen Pauënaar sprak ik aan, alvorens 't mij gelukte voor den ingang van der Russen bedehuis te staan. 't Kwam er mij, toen ik binnentrad, alles voor of 't nieuw ware en wat ik deed op verzoek van den deurwachter: de voeten vegen op de daarvoor bestemde mat, dat zou ik ook ongevraagd gedaan hebben. Vóór mij was de Ikonostaas, de scheidingwand tusschen de plaats, waar het altaar zich bevond en het overige gedeelte der kerk, met de heilige deuren, waarin een stralende zon was aangebragt, in het midden en eene kleinere - eene tweede, zooals die gemeenlijk in de Russische kerken wordt aangetroffen, zag ik niet - ter zijde. Op dien wand waren geschilderde heiligen-beelden te zien, even als hier en daar aan den muur. Bij het openen der heilige deuren vertoonde zich het altaar met zijne kandelaren en wat verder voor de dienst noodig was. Slechts enkele stoelen stonden in het ruim en een orgel was er niet te verwachten.
Het dienstdoende personeel bestond uit den pope - Nestor was, meen ik, zijn naam - eenen man van een eerwaardig voorkomen en gekleed in een geel gewaad, waarover een kasuifel van blauw fluweel
| |
| |
met twee gouden kruisen of sterren en voorts uit eenen mededienaar op dezelfde wijze uitgedost, doch slechts met één kruis of ééne ster op den rug benevens eene vrouw of een meisje met dezen het koor uitmakende.
Niet veel talrijker dan het gezegde personeel, waren zij, ten behoeve van wie het diende. Het seizoen toch was ter nauwernood begonnen; in den verderen loop er van echter is het ongetwijfeld grooter aantal, dat het heiligdom omvat. Deels staande, deels geknield woonden de aanwezigen de dienst bij, eene dienst, die met waardigheid verrigt werd. Alleen enkele bijzonderheden er van: het welluidend gezang, het bewierooken met het zilveren wierookvat, het plegtig dragen van het in fluweel gebonden heilige boek de zijdeur van den Ikonostaas uit en de heilige deuren in, noem ik; haar in haar geheel en in al hare deelen te beschrijven en de symbolische beteekenis van een en ander op te geven, acht ik hier niet op zijne plaats.
De Roomsche en Grieksche kerken met hare vele vormen, die der Darbijsten zonder eenigen vorm - 't schijnt moeijelijk het juiste midden te vinden en te bewaren. Misschien dat onze Hervormde kerk er toe in staat geweest ware en zich er ook toe in staat betoond hadde, indien niet de booze geest van tegenstand, die bij velen van hare leden zich geopenbaard heeft en nog openbaart, hare gelukkige ontwikkeling ook in dit opzigt belemmerd hadde en voortdurend belemmerde.
Men kunne de klok ophouden, den tijd kan men 't niet. De heer Cadier mogt zich in 't Fransch, de heer Faith in 't Engelsch, anderen mogten zich in eene der beide talen op andere plaatsen doen hooren, ik had aan mijne omwandeling te veel tijd moeten geven, dan dat ik, al ware 't ook kort, onder hunne hoorders zou hebben kunnen zijn. Zij zullen mij niet gemist hebben, onbekend als ik hun bleef, al stond ik met twee van hen eenige oogenblikken bij de groeve, waarin het stoffelijk overschot eener Engelsche werd neêrgelegd.
Een kleine uitstap zij mij hier vergund. 't Is niet tot de kerkgebouwen, dat men te Pau de pogingen tot bevordering van hetgeen men voor godsdienstig leven houdt, bepaalt. Men doet ook door de post eene soort tractaatjes toekomen aan wie in eenig hotel of in eenige pension verblijf houden. Derzelver inhoud en strekking kunnen uit één dat: le remplaçant volontaire, tot opschrift heeft, gekend worden. De auteur verhaalt daarin, dat hij in Amerika op een kerkhof eenen man bezig vond met het planten van bloemen op een soldatengraf. Op zijne vraag naar den doode bleek hem, dat hij noch des planters zoon, noch eenige van diens nabestaanden was, maar een jong mensch van zijne kennis, die zich, toen hij, de behoeftige vader van een zevental kinderen en de echtgenoot van eene ziekelijke vrouw tot den krijg was opgeroepen, vrijwillig tot zijnen plaatsvervanger aangeboden had en aan de gevolgen van zijne in den strijd bekomen wonden overleden was. Niet gerust had hij, wiens plaats de gestorvene had ingenomen,
| |
| |
zoolang hij niet het graf des edelmoedigen bezocht en daarop, gelijk hij in tegenwoordigheid van den vreemdeling deed, eene plank geplaatst had, waarop onder den naam de woorden stonden: hij stierf voor mij. Op dit verhaal laat de schrijver de opmerking volgen, dat zoo de man, dien hij ontmoette, niet zóó gehandeld hadde, zijne lezers ongetwijfeld hem zouden beschouwd hebben, als iemand zonder hart. En - vraagt hij hierop: ‘weet gij wat Jezus Christus, de zoon van God, voor den zondaar gedaan heeft? ja! voor den zondaar veroordeeld door de wet van eenen driemaal heiligen God? Zijne oneindige liefde, eene onpeilbare liefde, eene liefde, die alle kennis te boven gaat, wat heeft zij bewerkt? Jezus heeft zich zelven voor onze zonden gegeven; hij heeft zijnen glorietroon verlaten; hij heeft zich vernietigd, de gestaltenis van eenen dienstknecht aangenomen hebbende’, enz. 't Verstaat zich, dat eene aansporing tot liefde jegens God, die in Jezus overgave zijne liefde openbaarde, het slot uitmaakt.
Ik zou, indien ik de zenders van dit en dergelijke stukjes kende, hun deze twee vragen willen doen: is het verstandig en: is het kiesch zulke zending te bewerkstelligen?
Wat de eerste vraag betreft, doe ik opmerken, dat opstelletjes als le remplaçant, in handen komen van meisjes, die den kinderleeftijd reeds achter zich hebben en een onderwijs in de godsdienst genoten, dat alles behalve oppervlakkig was. Is het van haar te verwachten, dat zij door verhaaltjes van weinig beteekenis en door algemeenheden uit de geloofs- en zedeleer gesticht zullen worden, ja, niet ontsticht door uitdrukkingen als ‘le doux Jésus’ enz.
En wat het kiesche aangaat, betrekkingen in den vreemde vertrouwen hunne kranke verwanten aan Pau toe, naar ligchaam en ziel toe. En men zal buiten hen om dezen laatsten denkbeelden in het godsdienstige trachten aan te brengen, die op zijn zachtst uitgedrukt hun onjuist voorkomen en desniettemin van onkieschheid vrij te pleiten zijn? Dat een Roomsche eens zóó dede ten aanzien van eenen Protestant?
Doch nu nog iets over het leven op straat.
Heeft het elken dag mijne aandacht gehad, niet het minst is dit het geval geweest op den Zondag en op den Maandag, welke laatste marktdag was.
Meestal, maar vooral op den marktdag gaven de pleinen en straten een bont gewoel te aanschouwen. Daar waren de rijtuigen, die van wege de hotels de reizigers van de station naar de stad bragten met tal van koffers op de impériale en somwijlen met den begeleider in het Béarnesche roode buis op den bok; de achterover hangende karretjes op veren, beladen met deze of die koopwaar en zeer dikwijls door eene vrouwenhand bestuurd; de vierkante wagens met schuin oploopende zijden, mede tot goederenvervoer bestemd en daartoe met een paar stevige ossen bespannen, die door den vooruitloopenden eigenaar alleen
| |
| |
door eene beweging met den langen stok in het regte spoor gehouden werden; de kolossale karren, voortgetrokken door een drietal paarden vóór elkander, wit van kleur en stevig van schonken en om niet meer te noemen, de voertuigen van verschillenden naam, waarvan de schoone bespanning geenen anderen last, dan élégante heeren of bekoorlijke vrouwen voort te bewegen had. Daar waren, opdat ik ook iets van de voetgangers zegge, de geestelijken in hunne lange jassen met zwarte van wit omzoomde beffen en hoeden niet ongelijk aan die, waarin nog sommigen het ware karakter van den Hervormden herder en leeraar schijnen te zien; de mannen met de wollen baretten zonder naad, zooals die inzonderheid te Naij vervaardigd worden, op het hoofd, het open buis aan het lijf en de korte broek om de beenen; de vrouwen met het manteltje om het bovenlijf en den doek om het geheele hoofd of alleen om het achterste gedeelte er van, dragende eene pot op de kruin of eene mand aan den arm; de herders met hun veertig of vijftigtal geiten, aan hunne Pyreneënfluit het verrassend geluid ontlokkend, dat hun bij hunne klanten gewis dezelfde dienst bewijst, als den melkverkoopers en verkoopsters in onze steden 't herhaalde schellen; de bedelaars, die met de bezoekers van het zuiden gedurende de zomermaanden b.v. te Eaux-bonnes of Cautarets toeven, maar 't voor de gezondheid hunner beurs noodig keuren des winters naar Pau te verhuizen.
Wat mij, ziende op dit bont gewoel, telkens in het oog viel, was de ontstentenis van rumoer, zooals men dit in de steden van ons noorden, vooral des avonds, aantreft. Inzonderheid trof mij dit op den eersten dag der week. Des morgens had ik de dingen zoo tamelijk hunnen gewonen gang zien gaan - later de wandelaars en wandelaarsters gade geslagen, onder de eersten de mannen van het garnizoen met witte handschoenen en over het geheel net gekleed, onder de laatsten de dienstmeisjes met opgenomen japonnetjes en het haar in zijden of mousselinen doeken, in plaats van in netjes; als 't avond is, zóó dacht ik bij mij zelven, zult ge zoowel de bezigheid, als 't rustig genieten, als elders, door wilde luidruchtigheid vervangen vinden; neem er slechts de proef van en ongetwijfeld ervaart ge, dat het volk nergens zijnen aard verloochent. Ik heb de proef genomen en wel met den uitslag, dat ik niet alleen bij mijne wandeling niet stuitte op beschonken zonen van Mars of joelende burgers en burgeressen, maar daarentegen veeleer de straten verlaten vond, zóó verlaten, dat ik het voorbeeld der overigen volgen ging door den tijd, die mij restte, binnen de wanden van mijn huis door te brengen.
't Was koud gedurende de dagen, die ik te Pau doorbragt - zóó koud, dat het vuur van den haard mij goed deed. Zou 't ook zoo zijn, als ik de terugreis zou aanvaarden? Al ben ik geboren op éénen van de twee-en-dertig dagen van het jaar, die Tycho Brahé, de beroemde Deensche sterrekundige, voor ongeluksdagen hield, ten opzigte
| |
| |
van het weder op reis ben ik altijd eer gelukkig, dan ongelukkig geweest. Ik was het ook, toen ik naar Toulouse vertrekkende, Pau verliet, zonder er mij veel over te bekommeren, of het zijnen naam te danken hebbe aan de drie palen (paons in 't Béarneesch) binnen welke, overeenkomstig den wil van hen, die den grond er voor afstonden, het kasteel gebouwd moest worden, dan wel aan den oorspronkelijk niet grooten omvang van het slot, waarom men het: bi-aoi, d.i.: klein hof, heette.
(Slot volgt.)
|
|