spoorwegen aanleggen, even kostbaar in bouw als in exploitatie? Een goed financier zal u onmiddellijk vertellen, neen, dàt gaat niet! maar toch, ja men kàn er spoorwegen aanleggen, maar dan moeten ze goedkooper, veel goedkooper zijn. Met éen woord, men zal de plaatsen waar handel en nijverheid weinig ontwikkeld zijn voorzien van buurtspoorwegen of lokaalspoorwegen. Reeds in 1869 vestigde de heer J.J. van Kerkwijk in een geschrift de aandacht op deze spoorwegen en in 1871 werd hetzelfde onderwerp opnieuw ter sprake gebracht door den heer Henket te Delft en daarbij gevoegd eene opgave tusschen welke localiteiten z.i. de aanleg van buurtspoorwegen vruchten kon afleveren. In het vorige jaar trad een ander schrijver voor de lokaalspoorwegen in het strijdperk, n.l. de heer Baucke in zijne brochure ‘De goedkoope aanleg van Lokaalspoorwegen enz.’ en werd wegens de conclusie waartoe hij kwam aangevallen door den heer van Diesen in het Julinummer van de Gids '72. De heer Baucke stelde als levensvoorwaarde voor lokaalspoorwegen smalle spoorwijdte, dat is, eene spoorwijdte tusschen de rails van 0,6 M tot 1,435 M en meer speciaal 0,90 M, terwijl de heer V.D. beweert dat de voordeelen aan de smalle spoorwijdte verbonden opwegen tegen de nadeelen, en spoorwegen met normale spoorwijdte (1,435 M) verkiest boven smalle spoorwijdte. De heer Bosscha heeft op nieuw in bovengenoemd geschrift het vraagstuk opgevat en uitgewerkt. Dat het buitenland ons in den aanleg van buurtspoorwegen ver vooruit is zal wel niet noodig zijn te melden. De literatuur over de lokaalspoorwegen is reeds zoo omvattend dat eene opgave van deze alleen eenige bladzijden zou vullen. Engelsche, Fransche en Duitsche ingenieurs, met den aanleg van dergelijke wegen belast, hebben ons om strijd hunne aan- en opmerkingen meegedeeld.
Wat is nu het karakter van een lokaalspoorweg? In de Grundzüge für die Gestaltung der secundären Eisenbahnen des Vereins Deutscher Eisenbahn-Verwaltungen komt in hoofzaak de volgende bepaling voor:
Lokaalspoorwegen zijn spoorwegen die plaatsen verbinden waar handel of industrie weinig ontwikkeld is en voorloopig grootere ontwikkeling niet te verwachten is; op zoodanigen weg zal derhalve lokaalverkeer hoofdzaak zijn, en dergelijke weg heeft geen uitzicht op aansluiting aan meer dan éene hoofdlijn; m.a.w. zijn eene uiteinde loopt dood. Het laatste is echter geen volstrekte voorwaarde voor een lokaalspoorweg. Als voorbeeld van dusdanigen weg, die altijd een lokaal karakter zal behouden, al sluit hij ook met beide uiteinden aan eene hoofdlijn, zou men m.i. passend kunnen noemen een spoorweg van 's Hertogenbosch over Drunen, Waalwijk, Waspik, Geertruidenberg naar Moerdijk.
Het hoofddoel van een buurtspoorweg moet zijn lokaalverkeer te bevorderen; groote snelheid is dus geen vereischte en men kan volstaan met 20 K.M. per uur. Daar het lokaalvervoer over het algemeen niet zoo belangrijk zal zijn dat dit de kosten van een gewonen spoorweg zou goed maken, is het noodig dat men zoo zuinig mogelijk te werk ga.