De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 699]
| |
Brievenbus.VII. Geen partijkeus?In 't Aprilnummer van de Tijdspiegel bespreekt de heer Aart Admiraal de Faust-studie van Ds. Gunning en 't Godsdienstig Leesboek uitgegeven door de Maatsch. T.N.v.A. Aangaande 't eerste werk bracht ik reeds een enkel woord in 't midden in mijne lezing over Goethe's Faust, dezen winter gehouden in de Afd. Rotterdam der Holl. Maatschappij etc. en 't is alleen naar aanleiding van 't laatstgenoemde werkje dat ik mij hier een paar opmerkingen moet veroorloven. Sedert 1855 ben ik lid der Maatschappij en heb ik tot eenige harer Departementen, in verschillende betrekkingen gestaan. Tijdens tot de uitgave van 't Godsdienstig Leesboek werd besloten bezocht ik de Algemeene Vergadering als afgevaardigde voor Koog en Zaandijk, en de personen, die zich tegen 't werk verklaarden, voerden hoofdzakelijk tot argument aan, dat zoodanig werk onmogelijk onpartijdig kon zijnGa naar voetnoot(*). 't Was dan toch ook eene netelige zaak. De heer Admiraal ziet in dit werk een teeken des tijds; ik kan hem daarin geen ongelijk geven, ofschoon ik niet tot dit besluit kom op dezelfde wijze als dit in de Tijdspiegel geschied is. Daar lees ik: ‘De uitgave van het Godsdienstig Leesboek verzekert ons, dat de zedelijke meerderheid onzes volks er naar streeft, zonder het geloof in Jezus als den Christus Gods ten hemel te gaan.’ De ‘zedelijke meerderheid onzes volks’ - hoe komt men tot zulk een resultaat, uit de uitgave van een boek op last der Algemeene Vergadering? 't Voorstellend Departement neemt 't besluit bij meerderheid van de tegenwoordig zijnde leden; de vergaderingen voor dergelijke zaken bestemd worden gewoonlijk slecht bezocht. Van de tegenwoordig zijnde leden regelen zich allicht eenigen naar den voorsteller en velen stemmen zonder kennis van zaken. Nu komt 't voorstel in de Algemeene vergadering. 't Hoofdbestuur is er voor. Dit doet menig afgevaardigde er ook voor zijn. Niet alle afgevaardigden zijn geheel en al bevoegd over de verschillende zaken een bepaald oordeel te vellenGa naar voetnoot(†). Verder ontvangen niet alle afgevaardigden een imperatief mandaat en beschikt dus éen afgevaardigde vaak over al de stemmen, waarvoor zijn Departement opkomt, terwijl hij toch punt voor punt zijn eigene opinie volgt en hij dus niet in alle opzichten den geest zijns Departements vertegenwoordigt. Wat blijft er nu van die zedelijke meerderheid onzes volks, als wij hierbij nagaan, hoeveel geleerde, hoogst verdienstelijke mannen geen lid van 't Nut zijn, en in welke verhouding het getal der leden van 't Nut staat, tot de bevolking van ons land. Mij dunkt, dit besluit heeft wel iets van de Karbouwen-rekening van Multatuli. Maar een punt van meer gewicht acht ik de los daarheen geworpen meening over de onpartijdigheid van 't boek in quaestie. | |
[pagina 700]
| |
Vooraf moet ik zeggen, dat ik evenmin als de Hr. A. kan goedkeuren, dat men - om de uitgave van 't G.L. - ophoudt lid van T.N.v.A. te zijn; immers - 't boek zij goed of niet - de uitgave is slechts een zeer klein deel van de werkzaamheden der Maatschappij, en de vele andere zijn dubbel de ondersteuning waard, van allen, die ontwikkeling op prijs stellen. Mijn oordeel over 't boek kan niet anders dan hoogst gunstig zijn - 't is zeer verdienstelijk en zeer onderhoudend geschreven; enkele bladzijden zijn ware meesterstukjes, - ik laat de elders aangehaalde onjuistheden voor een oogenblik buiten rekening - de schrijver was zich van den beginne af bewust van 't doel dat hij zich voorstelde, en hij heeft zich gehouden op den weg, die regelrecht tot dat doel leiden kon. Indien er een Zendelinggenootschap bestond in tegengestelde richting van het thans bestaande, dan verdiende dit boek, naar mijn innige overtuiging, met goud bekroond te worden. Maar de vraag is hier, of dit boek - niet een boek zooals zeker vele vóorstemmende afgevaardigden 't bedoelden. - maar zóo als 't daar ligt - door de Maatschappij mocht en kon worden uitgegeven, zonder den eisch in art. 3 der wet, uit het oog te verliezen. Art. 3 der wet van T.N.v.A. vordert onthouding van alle partijkeus gelijk al. 5 van art. 2 der wet op het Middelbaar Onderwijs verwijst naar het tweede lid van art. 23 der wet op het Lager Onderwijs, waar we lezen: ‘De onderwijzer onthoude zich van iets te leeren, te doen of toetelaten, wat strijdig is met den eerbied verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden.’ Niet allen zijn even diep in den zin dier woorden doorgedrongen. Men moet jaren lang in verschillende deelen des lands onderwijs hebben gegeven om te weten hoe ver die ‘eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden’ zich uitstrekt. De wetgever heeft wijselijk ook de ‘bekrompen’ begrippen niet uitgesloten, wel overtuigd, dat voor deze altijd de meeste eerbied gevorderd wordt. De Maatschappij geeft een boek uit om in de uitvoering van 't eerste lid van art. 23 der wet van 13 Aug. '75 (Staatsbl. no. 103) te voorzien, maar het boek ‘voor school en huis’ is door 't 2e lid van datzelfde artikel op de openbare school verboden. Het Nederlandsche volk heeft de gemengde school steeds liefgehad, en vóor 1857 bloeide die school op vele plaatsen; maar zoo de neutrale, de openbare school geacht en geëerd zal worden, gelijk zij verdient, dan moet men niet het dogma bestrijden, ten bewijze, dat men 't niet verkondigt! De openbare, de staatsschool is naar mijne innige overtuiging de meest gewenschte, de school der humaniteit, en ze kan en moet de menschheid voorbereiden en vormen voor eene maatschappij der humaniteit, eene maatschappij zonder partijschappen, die bij openbare zaken in aanmerking komen. Maar - het ‘zich onthouden van partijkeus,’ het ‘geen aanstoot geven,’ het ‘zich onthouden van alles, wat strijdig is met den eerbied, enz.’ strekt zich nog verder uit dan het bepaalde dogma. De Hr. Admiraal zelf veroordeelt het boek, welks standpunt hij verdedigt. Immers, ‘de uitgave van het G.L. verzekert ons, dat de zedelijke meerderheid onzes ‘volks er naar streeft, zonder het geloof in Jezus als den Christus Gods ten hemel te gaan.’ Het is hier de plaats niet, den heer A. verklaring van den zin der vier laatste woorden te vragen; maar zooveel blijkt uit den aangehaalden zin, dat het boekje bestemd is, om dat ‘streven,’ om ‘zonder het geloof in Jezus als den Christus Gods,’ enz. te bevorderen. Kan een boek, dat zulk streven in de hand werkt en juist in dien zin een teeken des tijds genoemd wordt, neutraal heeten? Mag | |
[pagina 701]
| |
zulk een boek op de openbare school gebruikt worden? Mag de Maatschappij met het oog op Art. 3 der wet, zulk een boek uitgeven? Men versta mij wel, ik wil niet het boek, of de richting van dat boek bestrijden of verdedigen; ik ben als leeraar bij eene openbare Hoogere Burgerschool verplicht volkomen neutraal te zijn en heb herhaaldelijk bewezen, dat te zijn; juist daarom en juist omdat het openbaar onderwijs mij lief is, stel ik er hoogen prijs op, in het belang der staatsschool, der volksschool, hier openlijk te verklaren, ‘dat het Godsdienstig Leesboek, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, niet uitdrukt den geest, die moet heerschen en naar wij hopen inderdaad heerscht op de scholen van Lager- en Middelbaar Onderwijs, opgericht van wege het rijk, de provincie of de gemeente.’ De Maatschappij neemt leden van alle godsdiensten en sekten in haar midden op; deze treden toe, zich veilig wanende door Art. 3 der wet. Tegen dat Art. is gezondigd door de uitgave van het meermalen genoemde werk. Immers: Als (bl. 34) twijfel aan de echtheid der 10 geboden wordt geleerd; (bl. 38) de waarde der Messiasverwachting wordt ontkend; (bl. 66) een oordeel wordt geveld over vroegere Rabbijnen; (bl. 71) de verschijning van den duivel aan Jezus, wordt weggeredeneerd of wil men verklaard; (bl. 75) de bekeering van Paulus als langs zeer gewonen weg plaats hebbende, wordt verklaard; (bl. 79) het geloof aan de onsterfelijkheid verdedigd; als men (bl. 94) te velde trekt tegen de macht der geestelijkheid; (bl. 102) de leer der Drieéenheid bestrijdt; (bl. 104) de goddelijkheid van Jezus loochent; (bl. 109) strijdt tegen leerstelsels en oude - voor velen eerwaardige - begrippen; (bl. 110) een afkeurend oordeel velt over de kloosters - hoe schijnzoet ingeleid - (bl. 114) id. id.; (bl. 118) het geloof aan den levenden duivel bestrijdt (bl. 129 zie bl. 79) (bl. 133) de Maria-vereering bestrijdt; (bl. 135) de hervorming verdedigt; (bl. 158) in Schleiermachers woorden Spinoza ‘heilig’ noemt; (bl. 164) de Encyclopaedisten op voor sommigen vrij aanstootelijke wijze bespreekt, in weerwil van de gulden woorden op bladz. 168; (bl. 172) het onbeperkt vrije onderzoek, met de vaak aangevallen stelling van Lessing, verdedigt; (bl. 217) een plaatselijken hemel loochent - wanneer men, zeg ik, dat alles in een boek bijeenvindt, dan wil ik weten wie durft volhouden, dat men zich bij de samenstelling van dat boek van alle partijkeus onthouden heeft; dan wil ik weten welke schoolopziener het durft wagen, dit boek ten gebruike bij het openbaar onderwijs toe te laten. Men ziet, ik heb de punten van aanstoot niet in eene bepaalde richting opgegeven: de geloovige Israëliet, de geloovige aanhanger der R.C. Kerk, de lidmaat der Nederlandsche Hervormde Kerk, die zich houdt aan de leer van het Kort Begrip, den Heidelb. Catechismus en de Geloofsartikelen, maar evenzeer de man die ‘tot geen kerkgenootschap behoort,’ die allen zullen zich hier en daar ergeren, en ofschoon ze tot de ‘zedelijke meerderheid’ behooren, zich niet kunnen neerleggen bij de uitgave van dit boek. Ik voor mij kom tot het besluit, dat dit boek, hoezeer getuigende van veel studie en groote belezenheid, hoezeer geschreven in een vloeienden stijl en, naar ik ten volle vertrouw, met een goed doel, hoezeer bevattende vele bladzijden, die, ik herhaal het, meesterstukjes zijn, niet behoorde te zijn uitgegeven door de Maatschappij T.N. v. 't A. en niet mag dienen als leesboek voor de school. De Maatschappij immers, is, te werken voor de openbare school. Goes, 10 April '73. t.h. de beer. |
|