| |
| |
| |
Mengelwerk.
Uit den vreemde, meêgedeeld door Mevr. van Westrheene.
Reizende muzikanten.
II.
Toen Sepp de kleine Broni voor het eerst aan zijn hart drukte, gevoelde hij dat hem in dat kind het geluk geschonken zou worden dat den armen, naar hooger strevenden, doch door het noodlot onderdrukten en alleenstaanden man tot nog toe altijd ontvlucht was.
Hij wilde na den dood zijner moeder met de kleine Broni naar de hoofdstad gaan, om daar op de eene of andere wijze zijn brood te verdienen en voor de opvoeding zijner zuster te zorgen.
Doch de achterlijkheid in lichamelijken groei, welke men dikwijls bij hoog begaafde kinderen ziet, en die hem reeds opviel toen hij het bijna twaalfjarige meisje als een negenjarig kind op zijn arm droeg, deed hem besluiten met haar buiten, in het dorp te blijven.
Doch in het dorp waren hem alle hulpbronnen afgesneden, die hem in de hoofdstad ten dienste gestaan zouden hebben; nogtans uit liefde voor Broni, die in eene dompige straat eener groote stad weggekwijnd zou zijn, schikte Sepp zich in de omstandigheden.
Hij nam zijn viool, speelde voor de boeren, en verdiende daarmede zijn brood en dat van Broni.
‘Sepp, de vioolspeler’ was weldra overal gezocht en het inkomen van den dorpsmuzikant werd langzamerhand zoo goed, dat hij eene nette woning huren kon, waarin de bevallig opgroeiende Broni de huishouding dreef.
Broeder en zuster waren met de teederste liefde aan elkander gehecht. Zij zagen elkander aan de oogen wat zij wenschten.
Zij leidden zulk een harmonisch leven in hunne kleine kamer, dat niemand die Sepp dikwijls onder de boeren in de herberg zag, het zelfs in de verte ver- | |
| |
moedde, en nog minder met welk een rijken geest de man met zijn houten been zijn zusje bestraalde.
Enkel om haar lieven broeder te verrassen, gaf Broni zich de moeite om op eene tweede viool welke Sepp bezat, uit zich zelve een stukje te leeren spelen. Eindelijk gelukte het haar.
Broni's braaf, edel hart klopte, toen Sepp op zekeren avond te huis kwam.
Broni was opgebleven en, toen zij de voetstappen van Sepp aan de deur hoorde, grepen hare kleine handen naar de viool en speelden het stukje dat zij bestudeerd had.
Dat was eene verrassing voor Sepp!
‘Wie heeft u dat geleerd?’ vroeg hij aan zijne lachende zuster.
‘Ik zelf,’ antwoordde het kind, niet zonder trots.
‘O, die lieve Broni!’
‘O, Sepp, ik ben zoo blij dat gij tevreden zijt!’
Van toen af gaf Sepp zijne zuster les op de viool.
Hoe ver hij het met haar bracht, weten wij reeds; wij behoeven den lezer niet op den doornigen weg te voeren, langs welken beiden tot hun doel kwamen.
Sepp was gelukkig met het succes van Broni, en zij was op hare beurt opgetogen over de onvermengde blijdschap welke zij haar broeder verschafte, dien braven man, die zoo veel voor de zijnen had opgeofferd en zoo veel geleden had.
De indruk dien graaf Emerich op zijne zuster gemaakt had, was niet voor het oog haars broeders verborgen gebleven. Een donkere wolk was daarmede aan zijn hemel gekomen.
Hij was met de denkwijzen der aristocratische kringen van dien tijd te goed bekend, dan dat hij niet weten kon dat er aan geen huwelijk tusschen graaf Emerich en het dorpsmeisje te denken was, al moest hij aan den anderen kant bekennen dat graaf Emerich, die zijne liefde voor Broni geen oogenblik verborg, zeer goed in staat was om alle vooroordeelen op zijde te schuiven.
‘Doch de hooge, aristocratische familie zal nooit toegeven,’ dacht hij ‘en een verdere omgang tusschen de jonge lieden kan tot niets leiden, maar zal het onschuldige hart van mijn lieveling doen breken.’
Die gedachten kwamen hem gewichtig genoeg voor, om er openhartig met graaf Emerich over te spreken.
De graaf was eerlijk genoeg om het onloochenbare van hetgeen Sepp vreesde, te erkennen.
‘Gij hebt gelijk, geëerde vriend,’ antwoordde hij. ‘Ik zal er van daag nog met mijne moeder over spreken; want mijn vader is oud en heeft geen invloed meer. Mijne moeder is wel is waar trotsch op haar geslacht, maar zij is eene verstandige vrouw. Daarop reken ik. Ik za! de tusschenkomst van mijn broeder Arthur verzoeken, die grooten invloed op mijne moeder heeft. Kan ik de toestemming van mijne moeder niet winnen, dan is mijn levensgeluk verwoest; maar gij hebt mijn woord van eer, dat ik de rust van Broni niet meer in gevaar zal brengen!’
De beide mannen drukten elkander de hand en graaf Emerich verliet de kamer.
In hetzelfde oogenblik kwam Broni uit een aangrenzend vertrek binnen; zij had de stem van Emerich herkend.
‘Waarom is hij heengegaan?’ vroeg zij verwonderd.
‘Hij werd door een hoogst gewichtige zaak geroepen,’ antwoordde Sepp langzaam.
Broni vond den toon waarop haar broeder sprak zeer zonderling, en zij keek hem bijna treurig aan.
Sepp sloot haar in zijne armen, en toen hij zijn hoofd over het hare boog, rolde er een traan uit zijne oogen.
| |
| |
Een uur later trad graaf Arthur von Waldzee bij zijne moeder in de kamer.
Zij was nog altijd eene indrukwekkende vrouw, en aan het hof zelfs ging zij door voor een van de slimste vrouwen, waar het er op aan kwam haar doel te bereiken.
Daarop vertrouwende, had graaf Arthur, eer hij als voorspraak voor zijn jongeren broeder naar zijne moeder ging, vol gerustheid gezegd dat ‘mama ongetwijfeld wel raad zou weten in het geval.’
Wat graaf Arthur met zijne grafelijke moeder sprak, heeft nooit iemand geweten. Doch de bedienden hoorden dat er in het vertrek waar moeder en zoon bij elkander waren, eerst zacht, doch daarna op hevigen toon, namelijk door de gravin, gesproken werd, waarop het gesprek weder zachter gevoerd werd, om met een luiden lach van de zijde der gravin te eindigen, een lach waarbij ook het schorre geluid van Arthur zich spoedig liet hooren.
Nog lachende verliet hij de gravin, en trad met de beste tijding bij zijn wachtenden broeder in.
Terstond daarop snelde deze naar zijne moeder. Het gesprek duurde niet lang, doch toen een knecht op het bellen van de gravin in de kamer kwam, zag hij dat de jonge graaf met een van blijdschap stralend gelaat zijne moeder de handen kuste, waarbij haar een glimlach om den mond speelde, die even goed blijdschap als spot kon beteekenen.
‘Zeg dat het rijtuig voorkome,’ beval zij, en eenige minuten later reed zij met Emerich naar het hotel waar Sepp en Broni woonden.
Toen de gravin uit het rijtuig kwam en Emerich hare hand vatte om haar den trap op te geleiden, bedekte hij die hand met kussen; en de gravin gaf hem plagend met haren waaier een tikje op de wang.
De indruk dien het bezoek der algemeen als trotsch bekende gravin von Waldzee, en dat wel met haren zoon, op Broni maakte, was die van een droom. Eerst toen de gravin sprak, begon zij aan de werkelijkheid te gelooven.
Doch nog sterker was de indruk van Sepp, die dat bezoek terstond in verband bracht met zijn laatste gesprek met Emerich. Zijn hart klopte pijnlijk van ontroering.
Broeder en zuster waren als bedwelmd door de houding der gravin, die inzonderheid voor Broni een hartelijkheid aan den dag legde, die haar tot schreiens toe bewoog.
De gravin scheen zoodra mogelijk over het doel van haar onverwacht bezoek te willen beginnen. Nadat zij Broni herhaalde malen op het voorhoofd had gekust, sprak zij, beurtelings tot haar en tot Sepp:
‘Het kon niet anders! Mijn Emerich moest wel door zoo veel bevalligheid betooverd worden! Ik noem de dingen gaarne bij hun naam. Emerich heeft mij bekend, dat hij niet zonder Broni leven kan. Zoo als ik zeide, ik vind het natuurlijk, en daarom verheug ik mij in een huwelijk tusschen de jonge lieden. Ja, Broni, gij zult mijn dochter worden! O, wat zijn die door tranen bevochtigde oogjes mooi! Kom, omhels mij! Zoo mijn engel... En nu, lieve kinderen - mijnheer uw broeder zal zijne toestemming wel geven - gij zijt van dit oogenblik af verloofd! Maar ik ken de menschen van mijn stand; wij zullen de zaak vooreerst onder ons houden. Zijt gij eens getrouwd, dan is de kogel door de kerk. Tot zoo lang verzoek ik Broni en haren broeder mij de eer aan te doen met mij naar buiten, naar ons kasteel te gaan. Gij behoort nu tot de familie; later kunnen wij verdere afspraken maken. - Zie zoo, kinderen, geeft elkander de hand; maar kom, gij moogt elkander wel een kus geven. Adieu! mijn dochter!
Morgen... neen dat zal nog niet gaan, ik moet nog afscheidsvisites maken... overmorgen ochtend zal ik u met het rijtuig laten halen.’
De gravin trok Broni, die geen woord kon uitbrengen, aan hare borst, gaf Sepp
| |
| |
de hand en verliet hen met een fieren glimlach om den mond, vergezeld van den gelukkigen Emerich.
Sepp en Broni bleven een oogenblik als bedwelmd staan.
Eindelijk viel Broni haren broeder om den hals.
‘Het is mij alsof alles een droom is,’ fluisterde zij.
‘Ik moet bekennen,’ antwoordde Sepp, ‘dat ik zelf tijd noodig heb om alles te begrijpen.’
‘Hoe gelukkig is uwe Broni toch, Sepp!’
‘Ja, mijn hart! En gij verdient het. Maar daarom moet ik u vermanen alles goed te onderzoeken, eer gij den stap doet die over uw geheele leven beslissen moet.’
‘Onderzoeken, Sepp? Nu begrijp ik u niet!’
‘Gij moet uw hart beproeven, en u vragen of uw zuiver, in de boschlucht van ons armelijk dorp gevormd gemoed in de sfeeren van aristocratische kringen past; of uw trouw en eerlijk hart zich aan hun vergulde leugens wennen zal; of er onder de rozen die voor u bloeien, niet een adder schuilt!’
‘Maar, Sepp! Wat scheelt u?’
‘Och, mijn lieve Broni, ik weet niet wat het is, maar het is mij alsof ik den sluier moet wegrukken die uwe toekomst verbergt! Ik denk aan den engel dien ik in de wolk gezien heb, maar waarin onze moeder een roofvogel zag!’
‘Mijn goede Sepp! Gij zijt niet wel, gij zijt zoo ontsteld.’
‘Ja, Broni, dat ben ik, gij zijt mijn eenig geluk op aarde en het is mij alsof gij mij ontrukt zult worden! Gij zult mij niet meer toebehooren, een ander hart zal aanspraak op uwe liefde hebben. Ik zal u niet meer ter zijde staan, want Sepp van Unterau behoort niet in de kringen waarin het lot u trekt. Och, mijne Broni, overweeg alles goed! Ik bid er u om!’
Broni keek haren broeder verbaasd aan. Voor het eerst in haar leven kwam het haar voor alsof hij in zijne akelige waarschuwing door zelfzucht geleid werd, een zelfzucht wel is waar uit liefde, die haar niet missen kon, maar toch... zelfzucht!
Een bitter gevoel sloop in het onervaren hart tegen haar broeder en, zonder een woord te spreken, nam Broni de viool om haar stormachtig gevoel op het instrument te laten uitwoeden.
Sepp scheen te vermoeden wat er in zijne zuster omging.
Hij liet treurig zijne oogen over hare lieve gestalte gaan, en zeide tot zich zelven:
‘Och, de jeugd ziet anders dan de ouderdom!’
Sedert drie weken bevond de familie von Waldzee zich, met Sepp en Broni, op het kasteel.
Broni, door de geheele huishouding als de erkende lieveling der gravin behandeld, had hare kamer naast die der gravin. Zij werd daardoor als de dochter der gravin beschouwd.
Sepp had zijne kamers in den netten koepel, achter in den tuin.
Broni had geen woord tegen die scheiding ingebracht, en Sepp vergaf het haar, doch het ontstemde hem, even als zoo veel anders dat hem onrust baarde.
Terwijl Broni met de familie in het rijtuig, of te paard toertjes deed, wandelde Sepp eenzaam op de hem bekende paadjes om het dorp en de vele herinneringen aan het verledene vervulden hem met weemoed.
Op zekeren dag kwam er een brief, die de benoeming van graaf Emerich tot attaché bij het B....sche hof bevatte.
Het was reeds vroeger bepaald dat Emerich eene betrekking bij de diplomatie
| |
| |
zou vragen. Doch die benoeming kwam veel vroeger dan hij gewacht had. Er werd nochtans in den brief gezegd, dat het voor Emerich voorloopig slechts om een verblijf van drie weken in P. te doen was, na welken tijd hij naar huis kon terugkeeren, om eene andere zending af te wachten.
Er bestond geen gegronde reden om zich tegen de reis te verzetten, en Emerich vertrok nog denzelfden dag.
Reeds den volgenden dag merkte Sepp dat de dienstboden met elkander fluisterden als hij hen voorbij kwam, hetgeen vroeger nooit gebeurd was.
Ook trof het hem dat graaf Arthur, die anders meestal op de jacht ging, het kasteel nu niet verliet.
Ook Broni kreeg een onaangenaam gevoel toen graaf Arthur zich verplicht scheen te achten, in de afwezigheid van Emerich onophoudelijk bij haar te blijven.
Toen zij des avonds de gravin goeden nacht wenschte en haar als gewoonlijk de hand wilde kussen, zeide deze:
‘Laat dat maar blijven, kind; goeden nacht,’ waarna zij onmiddellijk met hare kamenier begon te praten.
Broni bracht den eersten slapeloozen nacht in het kasteel door.
Van toen af werd de verkoeling, die zonder reden tusschen Broni en de gravin ontstaan was, iederen dag merkbaarder.
Broni was te fier om zich bij haar broeder te beklagen en telkens als zij op het punt was om in tranen uit te barsten en aan zijn borst te vallen, bedwong zij zich en verborg haar verdriet.
In den nacht van den achtsten dag na Emerich's vertrek, toen Broni nog bijna geheel gekleed, mijmerend op den rand van haar bed zat, kwam de gravin eensklaps bij haar.
Zij zette den kandelaar dien zij in de hand droeg, op de tafel en ging met eene zekere plechtigheid op een fauteuil, tegenover het ledikant, zitten.
‘Het helpt niets,’ begon de gravin, en deed haar best om een zachten toon aan te nemen, ‘ik moet met u spreken, mijn kind, hoe gaarne ik het vermeden had.... Er zijn omstandigheden gekomen die een huwelijk tusschen u en mijn zoon, graaf Emerich, onmogelijk maken!....’
Broni verborg haar gelaat in hare handen, als wilde zij den aanblik van iets vreeselijks vermijden.
‘Het kan niet, hij trouwt met de vorstin van W.,’ voegde de gravin er bedaard en koel bij.
Broni nam de handen van haar gelaat, en keek de gravin strak aan.
Deze liet zich daardoor niet van haar stuk brengen.
‘Gij zult daarom evenwel niet van Emerich gescheiden worden, mijn lief verstandig kind,’ hernam de gravin vriendelijk. ‘Het geldt immers alleen een vrouw. Gij ligt hem het naast aan het hart. Het kasteel Nirbach, twee uren van hier, zal voor u in gereedheid gebracht worden en het spreekt van zelf dat Emerich, al is hij getrouwd, daar is, zoo dikwijls zijn hart hem roept...’
De gravin kon niet uitspreken, want als een engel der wrake rees Broni op en riep met luide, hoewel bevende stem:
‘Mevrouw! ga oogenblikkelijk heen!’
De gravin stond glimlachende op, wierp Broni een vernietigenden blik toe en ging met afgepasten tred de kamer uit.
Nauwelijks was de deur achter haar gesloten, of het ongelukkige meisje verborg haar hoofd in de kussens en snikte luid.
De gravin moest het schreien wel hooren, doch kwam niet terug.
Daarentegen werd de andere, op den gang uitkomende deur geopend, en graaf Arthur trad met een licht in de hand binnen.
| |
| |
‘Wat deert u, Broni?’ vroeg hij, en ging naast haar ledikant zitten.
Broni schreef die geheimzinnige verschijning aan koortsachtige verbeelding toe; greep naar een glas water dat bij haar stond en wiesch zich het voorhoofd en de slapen.
Doch graaf Arthur had naar het scheen zijn verstand verloren. Hij gaf haar de liefste namen, kuste haar de handen en wilde haar omhelzen. Toen begon Broni luid te gillen. Doch niemand kwam haar te hulp.
Met de kracht der wanhoop stiet Broni den ellendeling van zich af, was met éen sprong bij de glazendeur, die op de veranda uitkwam, rukte die open en sloeg ze achter zich toe.
Arthur stond een oogenblik versuft.
Doch toen hij de deur op zijne beurt opende, was Broni verdwenen.
Op de veranda, waarheen Broni de onbeschaamdheid van graaf Arthur ontvlucht was, bevond zich een trap die in het park uitkwam.
Broni snelde er af en liep den tuin in.
Twee groote wolfshonden hadden haar weldra ontdekt, en liepen haar grommende en blaffende na.
Als een gejaagde ree snelde Broni voort.
Daar lag de koepel waar Sepp woonde.
Zij zag nog licht aan het venster.
Zij riep al hare krachten bijeen om den koepel te bereiken, eer de honden, die al nader en nader kwamen, haar inhaalden.
Daar was zij bij de deur.
Zij hoorde Sepp op de viool spelen.
Ach, hij speelde dat stukje dat zij eens alleen geleerd had, om haar broeder te verrassen!
Wat lag er al tusschen toen en nu!
Meer door herinneringen overweldigd dan door de ervaringen van het laatste uur, bezweek het arme meisje en viel bewusteloos op den drempel.
De honden waren vlak bij haar.
Zij snuffelden knorrend om haar heen, doch zij bewoog zich niet.
Toen hieven de honden een huilend geblaf aan.
Sepp hield op met spelen en opende de deur.
Daar zag hij eene schijnbaar levenlooze gestalte voor zich, hij hief haar op en herkende in het maanlicht - zijne zuster!!
Het was hem in dat oogenblik als stolde het bloed hem in de aderen; hij had nochtans de kracht om het meisje in de kamer te dragen.
Broni ontwaakte in zijne armen; zij sloeg hare lieve trouwhartige, doch nu zoo vreeselijk strakke oogen op.
‘Om Godswil, Broni, wat is er gebeurd?’ stamelde Sepp.
‘Niets... niets...’ antwoordde Broni zacht en afgebroken! ‘Ik ben zoo koud; leg mij in uw bed en... dek mij warm toe... blijf bij mij.’
Sepp bracht haar te bed.
Zij viel in een sluimering, waaruit zij na verloop van een kwartier verschrikt ontwaakte.
‘Laat ons vluchten!’ riep zij. ‘Sepp, verlaat mij niet!...’
‘Maar, Broni, wees bedaard! Zeg mij wat er gebeurd is!’ smeekte Sepp, terwijl hij zijne armen om haar heen sloeg, en haar de verwarde blonde lokken van het vochtige voorhoofd streek.
En nu vernam hij van het half ijlende meisje in onsamenhangende taal wat er dien nacht gebeurd was.
Het sneed Sepp door de ziel toen hij aan het lijden dacht van het onschuldige kind.
Hij drukte haar aan zijn hart, als wilde hij haar het bewustzijn geven dat zij onder zijne bescherming stond.
| |
| |
Zij drukte haar voorhoofd tegen hét zijne, terwijl de tranen haar uit de oogen stroomden.
‘Sepp,’ fluisterde zij, ‘kunt gij mij vergeven?’
Sepp keek haar verwonderd aan.
‘Ik u iets vergeven?’ vroeg hij, en er kwam een droevige glimlach om zijne lippen.
‘Wat hebt gij dan misdaan?’
‘O, ik heb tegen u gezondigd!’ antwoordde Broni. ‘Ik heb tegen u, mijn broeder, mijn liefdevollen vriend gezondigd!... Ik heb eens, in een onzalig uur, aan uwe oprechtheid getwijfeld! O, ik verdien de straf!....’
‘Mijn goed, onschuldig kind,’ liefkoosde Sepp. ‘Maak u niet zwart, gij wier ziel rein is als die van een engel!...’
‘O, ik weet wat ik weet!’ zeî Broni zacht, en keek hem smeekend aan.
Hij kuste haar op de brandende lippen. Als het arme meisje vergiffenis noodig had, dan lag die in de rijkste mate in dien kus.
Gerustgesteld legde Broni haar hoofd op het kussen en een zachte slaap kwam weldra het zwaar beproefde meisje verkwikken.
Bij het aanbreken van den dag viel Sepp, die den geheelen nacht naar iederen ademtocht zijner zuster geluisterd had, zelf in slaap.
Daar werd hij zacht gewekt en Broni stond voor hem.
Haar gezond en krachtig gestel had over het dreigende gevaar eener zenuwziekte gezegevierd.
Bleek als eene lelie, doch kalm, stond zij voor hem.
‘Zijt gij wel?’ vroeg Sepp verbaasd.
‘Volmaakt wel,’ antwoordde Broni, doch niet zonder een zucht.
‘Waarom zijt gij niet te bed gebleven?’ vroeg Sepp op verwijtenden toon.
‘Omdat wij hier niet meer thuis hooren,’ antwoordde Broni vast.
‘Ik heb mijn plan gemaakt. Ik zie af van mijn kunstenaarsloopbaan. Zij brengt ons in aanraking met menschen bij wie wij niet passen. Nu begrijp ik u... Wij willen de wereld ingaan en onze kunst beoefenen waar wij voor de vroolijke uren die wij verschaffen, eenvoudige eerlijke harten vinden; menschen die voelen en denken als wij!’
‘Wilt gij van stad tot stad, van dorp tot dorp, van huis tot huis, als een reizende muzikant....’ riep Sepp verontwaardigd.
‘Ja, dat willen wij!’ antwoordde Broni, vast besloten. ‘Wij zullen de wereld zien, ik zal mijn leed vergeten.... wat uit het volk is, moet bij het volk blijven!’
‘En... Emerich?’
‘Het was een droom!’
Broni zeide dat weemoedig, doch vast.
Zij wendde zich een oogenblik van Sepp af, doch wierp zich onmiddellijk in zijne armen.
‘Ik wil alleen u toebehooren!’ riep zij hartstochtelijk uit, ‘verzet u niet tegen mijn plan, opdat geen eerzucht en geen verleiding van het verfijnde leven mij weer van u aftrekken. Ik ben een dorpskind en mijne plaats is op bestoven wegen, in drukke herbergen, onder ruwer, maar braver menschen. De grond van een concertzaal zal nooit meer door mij betreden worden!’
Sepp begreep wat er in hare ziel omging.
Hij verzette zich niet tegen haar plan, wijl hij daarvan de eenige genezing voor haar diep gewond hart hoopte.
‘Zij verlangt naar de plek waar zij heeft leeren voelen en denken,’ dacht hij; ‘daar zal hare smart verzacht worden!’
Een half uur later hadden broeder en zuster het buitengoed verlaten.
| |
| |
| |
III.
Wij gaan eene tijdruimte van twee jaren voorbij, en brengen den lezer in een van de meest bezochte Duitsche badplaatsen.
Het badseizoen was in vollen bloei. Er waren badgasten uit alle oorden der wereld, om hunne verloren gezondheid te herwinnen, of om uitspanning te zoeken.
Het was avond. Het orchest speelde in de muziektent der promenade. Heeren en dames zaten er omheen en volgden de muziek met levendige belangstelling.
‘Dat orchest is het beste dat ik ooit gehoord heb,’ zeide een jong officier, nadat hij een daverend applaus had uitgelokt.
‘De directeur is een interessant mensch’, zeide eene dame van zekeren leeftijd.
Het was dan ook geen man van een alledaagsch voorkomen; hij droeg een zwaren baard om zijn bleek gelaat en keek met zijn prachtige, somtijds eenigszins dweepachtige oogen om zich heen. Zijn houding had iets van een militair en hij was onmiskenbaar iemand van fijne beschaving, die slechts dan in lompheid veranderde als men beproefde hem in een gesprek te mengen.
‘Er worden allerlei verhalen van hem gedaan,’ zeide een heer tot eene dame die naast hem zat, ‘ik heb hooren zeggen dat hij een ontslagen galeiboef is.
‘Waarom niet!’ lachte een majoor. ‘Neen, ik heb gehoord dat hij een fatsoenlijk man is, maar die zich in het jaar 1848 sterk gecompromitteerd heeft.’
‘Weet niemand er het rechte van?’ vroeg de dame van leeftijd, terwijl zij hem lorgneerde.
‘Er is niets met zekerheid van hem bekend,’ antwoordde een ander; ‘alleen weet de politie dat zijn ware naam niet Helwig is.’
‘En ik zeg u,’ riep nu een rijke Hongaar, ‘dat ik geen zier om dien kapelmeester en zijn orchest geef, als de twee menschjes komen die ik verleden jaar in Baden-Baden gehoord heb en die ik op mijn kosten hier heb geëngageerd. Zij zijn maar met hun beiden, broer en zuster, geloof ik, maar zij zijn meer dan een geheel orchest. Zij spelen viool dat mij de tranen langs de wangen loopen!’
In dat oogenblik kwam een in rijk Hongaarsch costuum gekleede knecht op den spreker toe om hem iets te zeggen.
‘Heeren en dames,’ riep de Hongaar vroolijk; ‘morgen om dezen tijd zijt gij mijne gasten in de restauratie de Bloemenweide. Dan zult gij mijne twee menschjes hooren. Maar, meneeren, het meisje is mooi, maar zij is fatsoenlijk; gekheden komen niet bij haar te pas.’
Het gezelschap lachte om den goedhartigen Hongaar en ging langzamerhand uit een.
Den volgenden avond waren allen in den tuin van ‘De bloemenweide’ bijeen.
Alle lorgnetten waren op de muzikanten gericht, in wie wij Sepp en Broni herkennen.
‘Een mooi meisje!’ - ‘Een intéressante kop!’ heette het.
Daar begonnen zij te spelen. De toehoorders werden hoe langs zoo meer door hun spel geboeid, totdat eindelijk zelfs het zachtste gefluister verstomde.
Broni speelde een solo, die slechts nu en dan even door de viool van Sepp werd versierd.
De indruk was overweldigend. Er volgde een daverend applaudissement.
‘Heb ik het niet gezegd?’ vroeg de Hongaar luid en zegevierend.
Van dien avond af was het gezelschap dagelijks in ‘De Bloemenweide’ te vinden.
Het orchest op de Promenade speelde voor ledige banken.
De orchest-directeur Helwig, die er geen geldelijk nadeel door leed, wijl hij voor het seizoen betaald werd, kon toch zijne nieuwsgierigheid naar zijne mededingers niet bedwingen.
| |
| |
Zoo verscheen ook hij op zekeren avond in ‘De Bloemenweide.’
Nauwelijks had hij zijne beide mededingers gezien, of hij zette het glas dat hij aan zijn mond bracht, met bevende handen weder op de tafel.
Hij was zoo zichtbaar ontsteld, dat het opgemerkt werd; hij voelde dat iedereen hem aankeek en ging heen.
Hij verliet nochtans de uitspanning niet; maar bleef in de tuinen en boschjes omdwalen.
Toen het publiek eindelijk was heengegaan en ook Sepp en Broni den weg naar hun logement hadden ingeslagen, hoorden zij voetstappen achter zich.
Een oogenblik later hoorde Broni zich zacht bij haar naam roepen.
Broni keek om. Zij zag een vreemden man voor zich. Het was de orchest-directeur Helwig.
‘Kent gij mij?’ vroeg Broni, terwijl zij zijn gelaat trachtte te onderscheiden.
‘Broni!’ riep Helwig met luide stem en breidde zijne armen uit.
‘Emerich!’ stamelde Broni verbleekende, en klemde zich krampachtig aan Sepp vast.
Een paar seconden stonden alle drie stom en onbewegelijk tegenover elkander.
Toen stamelde Broni plotseling verlegen en bijna angstig tot Sepp:
‘Kom, laat ons terstond van hier gaan.’
‘Neen!’ riep Helwig, of zooals wij nu door Broni weten, Emerich, waarbij hij de hand van het meisje greep.
‘Hoor mij aan,’ smeekte hij. ‘Ik ben onschuldig aan alles. Later heb ik eerst gehoord wat er gebeurd is. Maar nooit mocht ik u vinden; gij waart verdwenen. Broni, veroordeel mij niet, als gij mij ooit hebt liefgehad! Ik heb immers genoeg geleden!’
Toen keerde Broni zich langzaam tot hem en gaf hem zacht en vriendelijk de hand.
‘Ik veroordeel u niet; ik heb u nooit veroordeeld,’ zeide zij. ‘Ik weet dat gij geen schuld hadt. Maar toch loopen onze wegen uiteen. Ik heb leeren inzien dat het onderscheid van rang en stand ons onherroepelijk scheidt. Daarom, Emerich, vaarwel!’
De tranen sprongen haar in de oogen en zij wilde gaan.
‘Broni!’ riep Emerich en hield haar bij haar kleedje terug. ‘Als ik nu eens in denzelfden toestand verkeer als gij; wat dan?’
Verbaasd keek het meisje hem aan.
‘Als ik geen graaf ben en even als gij mijn brood verdien?’ voer Emerich voort.
Broni scheen te wankelen.
‘Sta mij éene bede toe,’ bad Emerich. ‘Blijf nog tot morgen, maar kom dan 's middags op de Promenade. Belooft gij mij dat?’
Broni keek haren broeder aan, daarna wendde zij zich tot Emerich en knikte zwijgende toestemmend met haar hoofd.
Den volgenden middag verscheen zij, volgens hare belofte, op de Promenade. Er was muziek voor de badgasten.
Toen Broni den orchest-directeur zag, steeg haar een gloeiende kleur naar de wangen.
‘Sepp! Wat moet dat beduiden?’ vroeg zij zacht aan haren broeder en begon te beven.
‘Wij zullen de opheldering afwachten,’ antwoordde Sepp bedarend en trok zich met haar op den achtergrond der Promenade terug.
Toen het concert afgeloopen was en de avond reeds lang was aangebroken, stond Emerich plotseling naast Sepp en Broni.
Hij trok haar met zich op eene bank.
| |
| |
‘Laat mij u in korte woorden mijne lotgevallen sedert onze harde scheiding vertellen,’ begon Emerich, terwijl hij Broni en Sepp bij de hand vatte. ‘De gevolgen van uw spoorlooze verdwijning en vooral de aanleiding daartoe, die mij langzamerhand bekend werd, hadden mij tot wanhoop gebracht. Ik haatte alles wat van mijn rang was en sloot mij bij de revolutie aan. Ik streed voor eene verloren zaak; de uitslag van den strijd is bekend. In dien tijd stierven mijn vader, mijne moeder en mijn oudere broeder Arthur aan de heerschende epidemie. Ik was de natuurlijke erfgenaam van onze goederen, maar terwijl ik op mijne vlucht was, werd ik van mijn adel vervallen en werden mijne goederen verbeurd verklaard. Zoo ben ik een burgerman geworden, die door werken mijn brood moet verdienen. Gij hebt gezien, Broni, welk beroep ik gekozen heb; daardoor sta ik dubbel met u gelijk. De muur die ons van elkander scheidde, is omgevallen. Broni, hebt gij mij dan niet lief?’
Broni en Sepp stonden geheel van die mededeeling verslagen.
‘Hebt gij mij dan niet lief?’ herhaalde Emerich, terwijl hij voor haar nederknielde.
Broni verborg haar gelaat aan de borst van Sepp.
‘Wat moet ik doen?’ vroeg zij zacht.
Sepp drukte haar aan zijn hart, maar liet haar terstond los; er kwamen wandelaars voorbij.
Emerich stond op en bleef smeekend voor Broni staan.
‘Wat moet ik doen?’ vroegen hare oogen.
Toen glimlachte Sepp, nam hare hand en legde ze in die van Emerich.
Luid snikkende zonk Broni aan Emerich's hart.
Doch snel maakte zij zich weder los en sloeg hare armen om den hals haars broeders.
Den volgenden middag verscheen Sepp als medewerker op het orchest. Hij wekte de algemeene belangstelling op, die evenwel nog grooter werd, toen er eene solo op viool werd aangekondigd en Broni voortrad.
Zij werd hartelijk toegejuicht; het publiek beloofde zich nog menig genotvollen avond van die vereenigde krachten.
Eenige weken later werd de innige band die de leden van het orchest aan elkander scheen te verbinden verklaarbaar, toen het bekend werd dat de orchest-directeur en Broni in de slotkapel getrouwd waren.
Den volgenden zomer maakte het orchest van Helwig met zijne soliste groote sensatie in de badplaats.
Van toen af verdween hij plotseling.
Emerich had, met andere politieke veroordeelden, amnestie en zijne goederen teruggekregen.
Hij betrok met Broni en haar broeder een van zijne landgoederen, waar hij nog woont en met blijdschap denkt aan den tijd waarin zijne Broni hem teruggegeven werd.
Het deftige, vriendelijke huis waarin Emerich, Broni en Sepp in den gelukkigen vrede van een eenvoudig leven wonen, wordt in den omtrek nooit anders genoemd, dan het landhuis van de Reizende muzikanten.
|
|