niet van Weenen en de expositie te kunnen spreken, fi done! dat zou een horreur zijn!
En ze hebben gelijk, groot gelijk, die zoo spreken. Al stelt gij niets geen belang in nijverheid, al hebt gij volstrekt geen oog voor kunst, al beeft gij reeds bij het denkbeeld om eindelooze zalen te moeten doorloopen en duizenden, ja honderdduizenden voorwerpen te moeten aanschouwen, waarvan gij toch geen of slechts een zeer verwarde herinnering kunt behouden. - Londen en Parijs hebben het ons geleerd dat zulke wereld-tentoonstellingen een genot opleveren, waarvan men zich geen denkbeeld kan maken, en dat er ook voor den meest onopmerkzame of onverschillige zoo veel te genieten valt, dat het onverantwoordelijk is voor hem dien het aan de middelen niet ontbreekt zich deze weelde te ontzeggen.
Aan reisgidsen, handboeken en beschrijvingen van Weenen en de tentoonstelling zal het niet ontbreken. Reeds worden wij overstroomd door tal van geschriften, die ons moeten voorlichten op het pad dat wij te volgen hebben. Ausstellung, Exhibition, Exposition Universelle zijn de woorden die ons in alle boekwinkels in de oogen schitteren. Geheele tijdschriften zijn alleen aan deze zaak gewijd. Daarenboven Weenen is geen onbekende stad. Honderden malen is het beschreven en al de wonderen die het bevat zijn breed uitgemeten in Fransche guides en Duitsche Reisebücher. Maar wij Nederlanders hooren gaarne een landgenoot over vreemde landen. Wij weten, dat wij zoo onze eigenaardigheden hebben en onze wijze van beschouwen, en dat het oordeel van vreemden bij lange na niet altijd een goede maatstaf is voor hetgeen wij naar hunne aanwijzing te wachten hebben. En terwijl we dankbaar aannemen wat Duitschers, Franschen en Engelschen ons mededeelen, luisteren we toch scherper toe als een Hollander spreekt en volgen we zijn raad en zijne leiding met een meer onbeperkt vertrouwen.
Wij zijn er dus den heer Keller dankbaar voor, dat hij, ten vorigen jare een reis gedaan hebbende naar Weenen, ons daar de beschrijving van heeft medegedeeld en ons, met het oog op de toen reeds naderende tentoonstelling, menige kostelijke inlichting en goeden raad heeft gegeven. Op het punt van reisbeschrijvingen heeft Gerard Keller zijn sporen verdiend. Wie kent niet zijn reizen naar het Noorden en naar het Zuidwesten van Europa? Wie herinnert zich niet den prettigen, boeijenden stijl, waarin hij de schoonste natuurtafereelen weet te beschrijven of ons inleidt in het volksleven der landen die hij bezoekt? Diezelfde goede eigenschappen vindt gij hier geheel terug. Op de aangenaamste wijze voert hij ons door Cassel met zijn Wilhelmshöhe, in den laatsten tijd zoo bekend geworden door de ‘gevangenschap’ van den ex-keizer, naar Dresden en de Sächsische Schweiz, naar Praag en eindelijk naar de Keizerstad, om van daar na een Ausflug naar Ofen-Pesth in Hongarije, over het Salzkammergut terug te keeren. Het grootste gedeelte van het boek is echter, natuurlijk, aan Weenen