van professie. Willen zij ons, mannen van de wetenschap of van het practische leven, wat te lezen geven in onze uren van uitspanning, laat hén dan schrijven, of voor ons vertalen wat wij in 't oorspronkelijke niet kunnen genieten! Dan doen ze ten minste nog eenig nut; want een mensch is zoo niet of hij wil nog wel eens een mooi dichtstuk, een fraai tooneel-, blij- of treurspel lezen... nog het liefst een roman, mits hij ‘mooi’ is en niet te lang, vooral niet in drie deelen.’.... Welnu! Behalve het legioen oorspronkelijke (?) schrijvers hebben wij vertalers bij de vleet, en handige vertalers ook! Een buitenlandsch schrijver van naam behoeft slechts een roman met ‘wordt vervolgd’ in zijn Feuilleton, Zeitschrift of Magazine te beginnen, of, kip ik heb je! terstond wordt zijne vertaling door een onzer uitgevers aangekondigd. Het eerste deel komt al uit voordat de auteur half weg is, en als ‘het slot volgt’ onder de voorlaatste aflevering staat, kan men er zeker van zijn dat ‘slot’ bijna even spoedig in 't Hollandsch te zullen lezen als in 't oorspronkelijke.
Ook wat echt klassiek mag heeten uit het buitenland, ook de groote geesten uit den vreemde van vroegere eeuwen vonden en vinden vertolkers in onze moedertaal. Maar, om welke reden dan ook, de Spaansche dichters deelden weinig of niet in deze eer. En toch beweert Montegut,’ - naar de meening van den heer Kok ‘een uitstekend oordeelkundige,’ - ‘dat er geen letterkunde rijker, meer verscheiden, meer onderhoudende,’ dan die van Spanje, ‘en geen volk ooit met zulk een aanleg voor het scheppen en genieten van letterkundige voortbrengselen begaafd geweest is als het Spaansche volk.’ Het onbekend maakt onbemind en het onbemind maakt onbekend zijn dus hier wel van toepassing. Wie weet of meer bekendheid er niet toe leidt om het oordeel van den Franschman ook bij ons te leeren beamen; in allen gevalle deed hij een goed werk, die ons een proefje dier ‘rijke’ letterkunde gaf, en als hij ons eene gouden vrucht op zilveren schotel aanbood verdient hij allen lof en dank.
De verdienstelijke leeraar aan de rijks hoogere burgerschool te Roermond, de heer A.S. Kok, die reeds door de vertaling van Shakespeare zijne sporen als metrisch overzetter heeft verworven, is de man die dit waagde. Hij heeft Calderons La vida es sueno in Hollandsche verzen overgebracht en, voor zoo ver ik dit beoordeelen kan, zijn waagstuk meesterlijk volbracht. Om met een anderen aankondiger te spreken, mag zijne ‘welgeslaagde vertaling eene aanwinst gerekend worden voor onze vaderlandsche letterkunde.’
Deze ‘aanwinst’ - op zich zelve reeds dankbaar te aanvaarden - is te grooter omdat hij aan het vertolkte drama eene verhandeling laat voorafgaan over den oorspronkelijken dichter zelven en het Spaansche drama. In klein bestek, maar met genoegzame duidelijkheid, zet hij het eigenaardige der Spaansche tooneelpoëzie uiteen. Hoe zij, in onderscheiding van de Italiaansche en Fransche, niet naar de oude