| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Geschiedenis van den dag.
Het was den 9den dezer een zeldzaam rumoer op de Beurs te Weenen; is voor een oningewijde in den Mammonstempel het gewone lawaai iets geheel onverstaanbaars, iets waarvan het hoofd van een gewoon sterveling op hol raakt, nu scheen die verwarde menschenmassa zeer gewoon en dagelijksch in haar uitingen; 't leek wat we op straat gewoon zijn een standje te noemen en wel van de ergste soort; hevige verwijtingen, scheldwoorden, bedreigingen worden in hevige drift, hier en daar zelfs met dierlijke woede uitgebracht; ginds is men werkelijk handgemeen en met moeite worden de vechtenden gescheiden; daar drukt en dringt men op; men weet niet, of het woede of wanhoop is, die in die trekken te lezen zijn; het geldt een der goden van den tempel, een der groote bankiers, die zoo lang gedrongen wordt, totdat hij buiten het gebouw is. Schoon het Beursuur nog lang niet verstreken is, worden geen zaken meer gedaan, want wat sinds het beruchte voorjaar van '48 niet is geschied, - de Beurs werd door het bestuur zooeven gesloten.
Wat is de oorzaak van dit helsch rumoer? Die vraag is spoediger gedaan dan beantwoord; het is omdat een aantal personen ‘effecten’ hebben, papieren geldswaarden, die op dit oogenblik niet de minste waarde bezitten, althans onverkoopbaar zijn; 't zijn aandeelen in een of andere financieele maatschappij, een geprojecteerden spoorweg, een mijn-exploitatie, een industrieele onderneming, die door de tegenwoordige eigenaars voor 80 à 100 percent ongeveer zijn gekocht, terwijl niemand ze voor 30 à 50 percent thans wil overnemen.
Hoe zij kwamen aan dat onzeker eigendom? Ja, de onderneming, de spoorweg, de mijn, de fabriek was voorgesteld als soliede; de verzekering werd plechtig gegeven in een prospectus, door aanzienlijke bankiers onderteekend, terwijl groote namen prijkten onder de leden van den raad van toezicht; de uitdeelingen beloofden van zulk een hoog bedrag te zijn, reeds in de eerste jaren, dat men zijn kapitaal terug
| |
| |
kon hebben, wanneer het later soms blijken mocht, dat de zaak op den duur zoo winstgevend niet was. En kraakte men hier en daar al kwade noten en schudden sommigen al het hoofd over de verleidelijke aanbiedingen, ging men de koers na, waarmee in de laatste weken, maanden de aandeelen in die onderneming waren verhandeld, dan kon men het gerust wagen; wat anderen er voor gaven en dat waren toch ook geen kinderen, moest het hun ook wel waard zijn. En er werd gekocht en verkocht in tal van ondernemingen; aan de zaak zelf, aan den spoorweg, aan de mijn, aan de fabriek dacht niemand meer; men wist niet eens, of de aangewezen zaak wel bestond; wat deed het er toe, indien men elken dag dat aandeel maar verkoopen kon.
Daar waren enkelen die beter waren ingelicht en in staat om u voor te rekenen, dat die onderneming nooit zou kunnen opleveren wat men er van verwachtte, wellicht niet eens een zeer matige rente geven. Het kapitaal, dat werkelijk gebezigd werd voor de aangewezen zaak, was betrekkelijk gering; een aantal aandeelen berustten nog altijd bij den ondernemer, wachtende op koopers; hooge premiën, schenkingen zelfs hadden plaats gehad aan personen van naam of invloed om de zaak naar vermogen te ondersteunen; duizenden waren besteed aan reclames, aanbevelingen in dagbladen, kortom al datgene waardoor men op het groote publiek invloed uitoefent. Eenmaal aan de markt gebracht en officieel genoteerd, begonnen velen zich langzamerhand terug te trekken van die fondsen; wat zij er van hadden, werd aan kant gedaan; er kwamen minder gunstige geruchten; de ondernemer was gedwongen ook de overige aandeelen aan de markt te brengen; koopers waren thans schaars te vinden; een daling volgde, dag aan dag, zoodat de argwaan nog grooter werd. Sommigen, die zich wellicht hadden laten opwinden en ter goeder trouw geloofden aan de degelijkheid en de vruchtbaarheid der onderneming, waren vast overtuigd van een voortdurende rijzing; zij hadden hun geheel beschikbare vermogen in de ‘prachtige’ onderneming gestoken, de gekochte aandeelen weder beleend en voor het geld nieuwe aandeelen gekocht, en toen de daling volgde, waren zij niet in staat om bij te betalen op hetgeen het beleende naar de koers minder waarde had; verplichte verkoop vermindert in zulke gevallen een kapitaal spoedig met éen vijfde, éen vierde, éen derde, niet zelden de helft. Het is de tijd der bankroeten; de een sleept den ander mee, zooals men zegt, omdat de een in de zaken van den ander is betrokken, hetzij door deelneming aan dezelfde zaken, hetzij door leening van geld, soms, ja meest op denkbeeldige wisselwaarden. Denken wij ons tien, twintig, veertig, zestig en meer ondernemingen
van verschillenden aard, die oorspronkelijk allen berusten op een onzuiveren grondslag, waarvan de waarde, het vruchtgevend vermogen te hoog is aangeslagen, - denken wij ons dat de gezamenlijke, eigenlijk grootendeels fictieve waarde, die in handen is van de helft der beurshandelaars, ettelijke millioenen bedraagt, die wanneer
| |
| |
zij tot werkelijke waarde moeten worden teruggeleid met een derde, de helft, wellicht twee derden verminderd zou moeten worden, dan kunnen wij ons ongeveer een denkbeeld vormen van den werkelijken toestand van de bezoekers van de Weener Beurs in de laatste dagen. De intredende daling veroorzaakt zulk een algemeene vrees - men noemt het paniek, dat iedereen het twijfelachtige papier van de hand wilde doen; in een koortsachtige stemming wordt alles tegen lagen prijs aangeboden; het bericht van eenige groote bankroeten komt de vrees nog versterken, en wanneer de paniek haar toppunt heeft bereikt, is er niets verkoopbaar meer, omdat het algemeen wantrouwen de zinnen verbijstert. De verwarring was op de beurs te Weenen tengevolge van dien toestand dan ook zoo groot, dat de sluiting van de beurs, d.w.z. een tijdelijke staking van allen handel moest intreden.
Uit de dagbladen heeft men vernomen, dat onmiddellijk de Regeering in overleg met de groote bankiers maatregelen heeft genomen om de gevolgen van de paniek zooveel mogelijk te keeren. Dat de Regeering zich daartoe leende, kan op zich zelf niet ten kwade geduid worden. De gevolgen van zulk een paniek bestaan namelijk in de snelle wisseling van fortuin onder een groot aantal leden der maatschappij; de ondernemers staan in betrekking met honderde personen uit verschillende standen, die bij zulk een verwarring eveneens geruineerd worden, ongeveer tot den bedelstaf gebracht; handel en nijverheid dreigen tijdelijk stil te staan; breidt de kwaal tengevolge van het algemeen wantrouwen zich uit, dan wordt het geheele maatschappelijke raderwerk met stilstand bedreigd, waarvan de gevolgen ook voor den Staat niet te berekenen zijn; verarmt de maatschappij tengevolge van dien toestand, de Staat ondervindt daarvan allereerst den invloed. Niet alleen dat de Oostenrijksche Staat tengevolge van zijn financieelen toestand zulke slagen het minst kan dragen, ook met het oog op de wereldtentoonstelling was het wenschelijk groote financieele rampen te voorkomen; wat zou Weenen zijn wanneer op eens voor eenige millioenen werd weggenomen?
Sommigen duiden het de Regeering zeer ten kwade, dat zij zich met de zaak heeft ingelaten; men vindt ze ook onder hen, die het doctrinaire begrip niet aankleven, dat de Staat als een wezen zonder inhoud, zonder doel, zonder bewustzijn, met de belangen der particulieren zich niet mag bezig houden; die geheele crisis, zeggen zij, is veroorzaakt door het meest roekelooze kansspel in papieren waarden, die wel bezien geen waarde vertegenwoordigen; de degelijke fondsen werden dan ook door de algemeene paniek weinig of niet aangetast; gaat de Regeering nu de behulpzame hand bieden om den onzuiveren, besmetten dampkring nog meer voedsel toe te voegen, dan zet zij als 't ware een premie op het kansspel, moedigt het beursgedobbel aan.
Een andere vraag is, of de maatregelen van de Regeering en van de groote bankiers genoegzaam aan het beoogde doel zullen beantwoor- | |
| |
den en dit meenen wij te moeten betwijfelen. Door het tijdelijk opheffen van de bepaling der Nationale Bank, van slechts voor 200 millioen aan banknoten zonder metaaldekking te mogen uitgeven, door de gezamenlijke pogingen der bankiers om eenige millioenen aan de markt te brengen, kunnen zonder twijfel voor het oogenblik een aantal zaken die eenigszins daarvoor vatbaar zijn, weder in orde worden gebracht en het gestruikelde beurspaard weder op de been geholpen; maar het gevaar ligt voor de hand dat een aantal ondernemingen, die op zich zelf geen levensvatbaarheid bezitten, worden gesteund, om straks op nieuw ineen te vallen; in de meeste gevallen zal men door die maatregelen slechts uitstel bewerken, de crisis doen voortslepen, wat nog erger is, omdat het allen handel moet verlammen.
In de tweede plaats zijn de maatregelen niet krachtig genoeg in vergelijking van het kwaad; een diepe put dempt men niet met een paar kruiwagens en de 20 millioen, die aan de beurs gebracht worden, zijn inverre na niet toereikend om het verlies te dekken of belangrijk te verminderen, dat door de daling van de koers in het papier is ontstaan. Het is weinig meer dan een druppel aan den emmer. De eerste dagen na de crisis hebben het reeds geleerd; men gevoelde zelf, dat er geen dempen aan den put was, en van daar voortdurend het algemeen wantrouwen; niemand wist in hoever hij nog op zijn buurman kon staat maken. Over de honderd bankroeten zijn dan ook reeds bekend gemaakt, en wie weet of nog niet een gelijk aantal zal volgen. De hulp der Regeering en van eenige groote bankiers heeft dus meer ten gevolge dat voor het weinig nadenkende groote publiek het beursgedobbel een eerzame schijn verkrijgt, dan wel dat zij in eenig opzicht afdoende is.
Wat men te Weenen in naakte vormen zag gebeuren, had evenzeer plaats op andere belangrijke geldmarkten van Europa; vooral de Duitsche markten, Frankfort en Berlijn, en ook de Parijsche markt, werden door het Weener onweer gevoelig getroffen, maar in niet zoo groote mate; of wellicht was de overgang hier meer geleidelijk en konden ten gevolge van het afwezig zijn van bijkomende omstandigheden zooals te Weenen, de zaken worden voortgezet. Door de gemakkelijkheid en snelheid van de middelen van verkeer in onzen tijd, door het internationaal karakter van het geld, staan al de financieele middelpunten met elkander in verband en een schok op het eene punt wordt tot aan het andere einde gevoeld. Maar al kwamen de gevolgen hier niet in die mate te voorschijn, daarover is men het vrij wel eens, dat overal in ons beschaafd Europa, te Londen en te Amsterdam, zoo goed als te Parijs, te Weenen, te Frankfort en te Berlijn aan de geldmarkt een groot aantal papieren waarden bestaan, die geheel of gedeeltelijk een fictieve waarde hebben; dat er een aantal bankiers zijn, welke die waarden aan den man zoeken te brengen, ook waar zij van
| |
| |
de ondeugdelijkheid van het papier zijn overtuigd; de waarden worden gekocht en verkocht, niet met het oog op het belang van de oorspronkelijke zaak, maar als dobbelsteenen, die van de eene hand in de andere overgaan, tot dat eindelijk de laatste speler het gelach betaalt. De dagbladen hebben ons in den laatsten tijd o.a. allervermakelijkste staaltjes meegedeeld van oplichterijen, die op deze wijze zijn gepleegd met Amerikaansche spoorwegleeningen.
Nu zijn die zaken zeker volstrekt niet nieuw; er is altijd gedobbeld op de beurs; het geld heeft nooit zedelijkheid erkend; in financieele zaken heerschten steeds bijzondere wetten. Men zou zelfs kunnen beweren, dat de beurszaken, al strijden zij maar al te dikwerf met de gewone begrippen van eerlijkheid of loyaliteit, minder te veroordeelen zijn, omdat zij geschieden met een openhartigheid, die men in het gewone handelsleven vaak mist; de Beurs staat bekend als de groote dobbelplaats en bij gevolg kan men er zich voor wachten, terwijl in het dagelijksch leven, wat het gehalte betreft, de smerigste beurszaken worden gedaan onder een schijn van eerlijkheid en soliditeit. Liever de zwarte vlag in top, dan de bijbels op het dek en de opium in het ruim van de christen-schepen.
Het bedenkelijke van het verschijnsel is echter de groote uitgebreidheid, die het spel verkregen heeft, zoodat tegenwoordig bijna geen stand in de maatschappij niet in het Beursspel is betrokken. Iedereen doet tegenwoordig wat men met den geijkten term noemt speculeeren, in gewoon Hollandsch uitgedrukt dobbelen. Te Weenen, dat zulk een schitterend voorbeeld geeft in deze dagen, bestaan zelfs speculatie- of speel- of dobbel-vereenigingen, tot zelfs van ongeveer 500 personen; alle rangen en standen, iedere leeftijd en kunne, ziet men in die vereenigingen vertegenwoordigd; in een dier vereenigingen vindt men b.v. 27 dames, waaronder twee gravinnen, een barones, vier eigenaarsters van huizen, een vrouw van een ambtenaar, zeven dienstmeiden en twaalf winkeljuffrouwen; het heeren-personeel wordt vertegenwoordigd door 23 kleermakers, 4 hoedenmakers, 9 bakkers, 19 meubelmakers, verder eenige ambtenaren, eenige officiers, een geestelijke, enz.
En wij behoeven niet naar Weenen te gaan om op de hoogte te komen van de speelkoorts, die in onzen tijd als een epidemie zich over Europa heeft uitgebreid; wie eenigszins bekend is in onze groote koopsteden, weet genoeg te verhalen van het bankroet van deze, de moeilijkheden van gene, het misbruik van vertrouwen van een derde, tegenover het succes van een enkele, - waarbij men op de vraag waardoor, schier altijd het vaste antwoord krijgt: gespeculeerd. Bankroeten zijn er altijd geweest, de handel is als het getij, dat heen en weder loopt, oneerlijkheid is geen ondeugd, die uitsluitend aan onze negentiende eeuw eigen is, - maar wat nieuw is, is, dat oude firmas te gronde gaan, wier soliditeit traditioneel was geworden, wier zaken het niet meebrachten om te ‘tippelen,’ dat in hun val worden mee- | |
| |
gesleept honderden, die hun zuur verdiende penningen hadden toevertrouwd aan den algemeen als soliden bekenden naam. In groote handelscrisissen is niet één koopman zeker van zijn bestaan, en de hechtste huizen kunnen worden omver geworpen, maar het nieuwe is, dat de crisis tegenwoordig niet wordt veroorzaakt door een natuurlijke reden, maar alleen door het hoog opgevoerde spel, of, laat ons liever zeggen, door het kunstmatig gepleegde bedrog, waardoor waarde wordt toegekend aan hetgeen geen of althans die waarde niet heeft; de Weener Beurscrisis is in haar geheele bestaan de openbaring van een algemeen verspreiden kanker, die niet wijken zal, wanneer men de wonde plekken met blanketsel bestrijkt en het uiterlijk geeft van teruggekeerde gezondheid.
Nog uitgebreider is die kwaal, wanneer wij daaronder brengen een categorie van spelers, die gewoonlijk niet hiertoe wordt gerekend maar naar ons inzien wel degelijk hiertoe behoort; het zijn de vele koopers van die beurswaarden, van welke men zelf moet erkennen, dat zij alles behalve tot de solide eigendommen behooren, maar die zich alleen onderscheiden door het betalen van een hooge rente, - zoolang het duurt. Hiertoe kan men rekenen de schuldbrieven van die landen, die of ten gevolge van hun minderen natuurlijken rijkdom of ten gevolge van de onzekerheid van de maatschappelijke orde, of ten gevolge van het slechte bestuur, weinig zekerheid voor de toekomst aanbieden; Spanje, Oostenrijk, Turkije, Egypte behoeven wij slechts te noemen, om tevens te doen denken aan de millioenen bij millioenen, welke van de schuldbrieven dier landen zich alleen in ons land bevinden Duizenden zijn er in ons land, wier eenige bezitting bestaat in papieren van die landen, die voor de toekomst weinig zekerheid opleveren, maar voor het oogenblik een rente geven, die nergens elders is te krijgen; door tijdelijk zijn inkomsten te verhoogen boven het algemeene peil, waagt men naderhand een aanmerkelijk verlies van kapitaal, en leeft dus, zij 't ook in mindere mate, in kansspel.
Nu moet er een algemeene reden bestaan, waardoor vooral in de laatste jaren het beursspel zoo sterk is toegenomen. Het ligt meer in den aard van den mensch om zich van de blijvende waarde van hetgeen hij bezit, rustig verzekerd te kunnen achten, dan zich te wagen aan een onzekere toekomst; vooral in ‘het rijke Holland,’ zooals men in den vreemde ons land noemt, bestond steeds deze eigenschap tot in het overdrevene.
Welnu, die reden moet worden gezocht deels in de meerdere duurte van het leven, maar vooral ook in de meer en meer toenemende weelde, waardoor ieder zooveel mogelijk uitziet de bronnen van zijn bestaan te vermeerderen en zijn inkomsten te verhoogen; die behoefte doet zich met zooveel kracht gevoelen, dat de eischen van het heden die van de toekomst het stilzwijgen opleggen. Op zich zelf zijn deze redenen zonder twijfel niet ongegrond; indien zij maar binnen de grenzen bleven van
| |
| |
het gezond verstand; maar men kent vaak alleen de ontaarding. De zucht naar weelde is niet in goeden zin het streven om zich het leven te veraangenamen, van het leven meer te genieten, maar is een streven naar uiterlijke schittering, een koortsachtig drijven om op te klimmen, uiterlijk op te klimmen op den maatschappelijken ladder, terwijl inwendig het leven armoediger wordt; het is ongelooflijk en grenst aan het krankzinnige wat er tegenwoordig voor het uiterlijke, voor huis en kleeding wordt gedaan en welk een grillige tegenstrijdigheid dit dikwerf vormt met het inwendige leven; huis en kleeding geven het denkbeeld van welvaren, van rijkdom, maar in diezelfde huizen is vaak gebrek, en kan van de eerste levensbehoeften niet genoeg worden aangeschaft.
Die groote leugen van het leven is niet het deel van dezen of genen stand, men vindt hem bij den dienstbaren evenzeer als bij den meer gegoeden, en hier meest in den burgerstand; het is een angstig jagen naar hooger, niet in wezenlijke beschaving of ontwikkeling, maar in uiterlijken schijn. Die zucht wordt meer en meer zoo geheel de overheerschende, dat alles daaraan wordt opgeofferd; het is de magnetische pool, waarop de gebiologeerde zich blind staart; van daar dat hij zoo gemakkelijk het slachtoffer wordt van den eersten den besten beursman, die hem hooge rente voorspiegelt, wanneer hij zijn geld hem toevertrouwt. Men spreekt thans te Weenen en te Berlijn van wetten, die zullen worden ontworpen om het oprichten en de werkzaamheid van financieele vereenigingen aan een strenge controle te onderwerpen; - als of er ooit wetten konden worden gemaakt, die niet kunnen worden ontdoken waar men te doen heeft met een publiek, dat, door een manie aangetast, reeds van te voren besloten is om alles te doen en alles te wagen, wat voor het oogenblik zijn inkomsten kan vermeerderen ten einde aan zijn zucht naar weelde bot te vieren.
Men heeft in onzen tijd zonderlinge contrasten; in theorie, wanneer men de boeken opslaat, dan is de arbeid nooit meer in eere geweest; arbeid immers, leeren de staathuishoudkundigen, is de eenige waarde en rijkdom is niets anders dan opgespaarde arbeid; Fransche schrijvers bovenal kunnen u het genot van den arbeid voorstellen als iets, waarnaar eigenlijk iedereen moet watertanden; een leven in arbeid doorgebracht, is, zegt men, wel beschouwd het gelukkigste leven; men zou een boekdeel kunnen volschrijven van de lofspraken, die op arbeid zijn gehouden, en toch, hoe algemeen ook erkend en toegejuicht, het is een leugen, dat deze beschouwing de vrucht is van de wijsbegeerte van onze eeuw en deze wijsbegeerte algemeen wordt gehuldigd; in de werkelijkheid is de arbeid niet in eere; integendeel, men schaamt zich voor den arbeid en beschouwt het ‘heeren-leven,’ het niets doen als het ideaal. Snel rijk worden, en het door een tooverslag in beursspel of loterij verworvene in brooddronken weelde door te brengen, ziedaar
| |
| |
het luchtkasteel van duizend en nog eens duizend kinderen onzer eeuw. De zaken aan de Weener beurs zullen haar loop hernemen; de minder slimme, minder vlugge dansers op het financieele koord verdwijnen in den modder en worden vertrapt; duizenden zijn ongelukkig geworden, de zuurverdiende penningen van menige dienstmeid of burgervrouw zijn verdwenen, maar wat nood; de stroom van het maatschappelijk leven ligt eenmaal naar dien Mammonstempel en zoolang die stroom voortbruischt, zal er aan slachtoffers geen gebrek zijn; voort, voort in den dollen heksendans; nieuwe maatschappijen verrijzen, met nog schooner beloften, nog slimmer ingekleede voorwaarden, nieuwe loterijen zullen worden opgericht en de lachende kinderen der weelde zullen hun staat inrichten, alsof reeds de hoogste prijs hun was ten deel gevallen. Zoo wordt het maatschappelijk leven een vergulde ladder, waarop een geheimzinnige kracht de klimmers in koortsachtigen haast naar boven jaagt en de een op deze, de ander op gene hoogte misstapt en valt; het krioelt daar alles door een als in een bijenkorf, met dat onderscheid, dat geen honing wordt gegaard, geen voorraad verzameld voor den wintertijd; het is veel meer het gonzen van de vlieg om het spinneweb of om de brandende kaars.
Maar zou het kwaad niet minder groot kunnen zijn dan het lijkt? Gewaagde speculatie, gevolg van de levensbeschouwing die men zich heeft gevormd, straft spoedig zich zelf; het geld rolt slechts van de eene hand in de andere, en wie morgen zich in zijn verwachting teleurgesteld ziet, moge dalen op de maatschappelijke ladder, hij heeft wellicht een goede les ontvangen en zal den gewonen arbeid in het leven meer op prijs gaan stellen, en langs dien weg meer zich ontwikkelen en in 't eind meer genieten, dan de vroeger gedroomde klatergoudsweg hem ooit had kunnen geven. Men zal bij het groot aantal spelers en de betrekkelijk weinige winners, er aan gewoon worden, een geheele klasse van menschen verkrijgen, die zich kenmerken door hun snelle lotverwisseling.
Zulk een optimistische verwachting is echter geheel in strijd met de werkelijkheid en de ervaring met de meeste spelers; het spel heeft evenals de drank de ongelukkige eigenschap, dat het zijn slachtoffers zelden meer loslaat en bovendien ze geheel ontmenschelijkt, verwoest; verongelukte spelers zijn niet alleen in hun uiterlijk maatschappelijk bestaan geruineerd, maar meest ook inwendig geheel vernield. Een speler kan niet arbeiden, hij heeft het verleerd; dag en nacht heeft zijn geest verkeerd in een denkbeeldige wereld, vormde hij zich allerlei luchtkasteelen, maar die door den achtergrond, waarop zij rustten, meer hadden van benauwende spookgestalten; elke dag wordt doorgebracht in spanning, wat de koers van den dag zal zijn, of er gewonnen of verloren is, en wat er morgen zal volgen; die voortdurende spanning werkt noodlottig op het zenuwstelsel, dat door zeeof koudwater-bad niet meer kan worden hersteld, omdat de oorzaak
| |
| |
niet wordt weggenomen en de kwaal dikwerf van te oude dagteekening is. Van daar dat een mislukt speler bijna altijd een onbruikbaar mensch is geworden; de oude droomen blijven niet zelden bij; de thans onmachtige speler wordt afgetrokken, schijnt aan zijn omgeving geen werkzaam aandeel meer te nemen, hij behoort tot de duizende krankzinnigen in de maatschappij, die niet in de gewone gestichten worden opgenomen, omdat hun hartstocht niet gevaarlijk is voor de algemeene maatschappij.
En al wreekt zich het onnatuurlijke leven niet zoo sterk, ook de gewone gevolgen van het spel zijn van dien aard, dat het een hoogst verontrustend verschijnsel is, wanneer het aantal spelers in de maatschappij zoo groot is en nog dagelijks toeneemt. Het spel neemt al de vermogens van den mensch in, op zijn zachtst genomen maakt het hem eenzijdig; gaat de ervaring na en gij zult tot uw schrik opmerken, dat van duizenden en duizenden kinderen onzer eeuw het denken en zijn opgaat in de effectenlijst; hun eenige lectuur, het eenige voorwerp hunner aandacht is de noteering der fondsen; een aantal zijn door het voortdurend gebruik van dit opvoedingsmiddel dan ook zoo verstompt, dat hun ontwikkeling op niet-financieel gebied weinig boven dat van den idioot staat. En dit niet alleen; de beoordeeling van alles wat er in het maatschappelijk leven geschiedt, van financieel standpunt, wordt tot een tweede natuur, en de Beurs wordt de eenige maatstaf om politieke, sociale of kerkelijke quaesties tot een oplossing te brengen, en zou een maatschappij, waar alles wordt uitgedrukt en beschouwd naar de geldswaarde, wel levenskracht genoeg bezitten?
Merkwaardig is het hoe de oude leuzen der maatschappij in onzen tijd dan ook door de spelers als voorhangsels worden gebruikt om des te beter te kunnen slagen; wat heeft Langrand, wat heeft Adèle Spitzeder wel gelachen, toen de Paus hun de uitdrukking van de verchristelijking van het kapitaal aan de hand gaf om de geloovige boeren te verlakken - niet door het geloof, maar door de hooge interest.
De speelwoede geeft juist door hare uitgebreidheid een verklaring aan de hand voor de onverschilligheid, die wij op politiek en sociaal gebied tegenwoordig aantreffen; 't schijnt dat de menigte alleen in beweging is te brengen op den klank van de percenten en zij koud en onbewogen voorbijgaat, waar niet iets te verdienen valt in den platten zin des woords.
Indien eens de hoeveelheid Oostenrijksche en Spaansche effecten, om van de Amerikaansche sporen te zwijgen, een maatstaf gaf om de politieke apathie te bepalen, hoe zou het dan wel met ons land gesteld zijn? Laat ons het politieke leven wat van naderbij beschouwen.
Inderdaad, na al hetgeen in den laatsten tijd gebeurd is, zou men eenig leven verwachten tegen de verkiezingen in de volgende maand.
| |
| |
Wij hebben vroeger reeds de liberale partij voor het alternatief geplaatst, òf zich aan het hoofd te stellen van de groote quaesties van onzen tijd en een oplossing te geven, althans te beproeven, òf zich te verzoenen met het vooruitzicht, dat zij, door de gewone onvruchtbaarheid der doctrinairen geslagen, straks plaats moet maken voor een clericaal-conservatief bewind. Heeft die liberale partij voor goed besloten het laatste te kiezen? onvermogend bleek zij zelfs om de vragen van den dag te stellen in haar wezenlijke beteekenis en belang; van oplossing kon in de verte geen sprake zijn. De inkomstenbelasting werd aan de orde gesteld, de liberale partij heeft allerlei excepties voorgewend en was blijde dat het ontwerp-Blussé was begraven. Met de uitbreiding van het stemrecht volgde men denzelfden weg; spraken wij vroeger bij het behandelen van die quaestie het vermoeden uit, dat een rapport zou worden ingediend, dat beginselloos in zich zelf, zou trachten de zaak van de baan te schuiven, zoo perfide als het rapport door de liberale coryphaeen opgesteld is, hadden wij het niet verwacht; men moet om de bewerking van zulk een rapport in onzen tijd mogelijk te achten en verklaarbaar, zich opstellers denken van een allerkleingeestigst karakter. Vreemd genoeg is het Ministerie bij nader inzien besloten om de liberale partij tegemoet te komen in haar zucht om uitstel en zoo wordt het waarschijnlijk, dat de verkiezingen zullen plaats hebben, zonder dat de niet-afdoening der zaak is beslist. Met den verplichten persoonlijken krijgsdienst heeft men eveneens den weg van uitstel voorgeslagen. Een exceptie is altijd op te werpen; wordt een wetsontwerp ingediend in zijn geheelen omvang en het punt in quaestie geregeld, ook in verband met andere zaken, dan keurt men de hervorming als te veel ingrijpend af; en indien de quaestie afzonderlijk wordt geregeld, dan heet het, dat men afkeerig is van partieele verbetering van de bestaande wetgeving. Leve
de rijkdom van uitvluchten in het parlementaire leven!
Nu stellen wij de liberale partij buiten de Kamer niet zoo laag dat wij haar vereenzelvigen zouden met de meerderheid der liberalen in de Kamer; maar juist daarom hadden wij verwacht, dat er althans ditmaal eenig leven zou zijn te bespeuren; maar van dag tot dag werd onze verwachting teleurgesteld; het is of de liberale bladen verlegen zijn om de verkiezingen op het tapijt te brengen; zij hullen hunne denkbeelden in zulke algemeene uitdrukkingen, dat niemand eigenlijk weet, wat zij willen; de groote quaesties die aan de orde waren en zijn, worden zoo veel mogelijk met den sluier der vergetelheid bedekt. 't Is voor allen wenschelijk dat er eindelijk eens nieuw bloed in onze eeuwig twistende en krakeelende volksvertegenwoordiging kome, maar - het schijnt al weder bij het oude te zullen blijven en dezelfde personen door dezelfde bevriende bourgeoisie-clubs te zullen worden in- en opgedrongen. Eerst in het laatst der dagen, aan den vooravond van de verkiezingen zullen voor den vorm eenige verkiezings-artikels de wereld worden in- | |
| |
gezonden; wij zijn benieuwd onder welk motto; indien het liberale programma eerlijk wordt gesteld, dan kan men onmogelijk de herkiezing van deze afgevaardigden aanbevelen; zal men daarom - Nederland is zoo klein, en de Nederlanders houden van elkander zooals de Abderieten van elkander hielden - zich in algemeene uitdrukkingen blijven hullen of met weglating van de wezenlijke punten, weder met het afgezaagde wapen van het neutraal onderwijs aankomen, dat eer het toeval dan de verdienste de liberale partij in de handen heeft gespeeld?
Nederlanders, - of laten wij juister zeggen Nederlandsche bourgeoisie, want zij is 't die bij de verkiezingen helaas, beslist, - hebt gij het werkelijk te druk gehad met rijzing en daling van Oostenrijkers en Spanjaarden en Amerikanen om u bezig te houden met de politieke zaken van uw land? Zie, uw Volksvertegenwoordiging is ten spot geworden; men beschuldigt haar van ministerjacht, van bekrompenheid en kleingeestigheid, waardoor niet alleen aan de hangende quaesties geen oplossing wordt gegeven, maar buitendien de geheele parlementaire werkzaamheid zich oplost in personaliteiten. Zult gij vrede met dien toestand blijven hebben? Zult gij rustig voortgaan met u blind te staren op de effectenlijst, onmachtig om u los te rukken uit al die beursberekeningen, die u door het hoofd spoken en van hooger rente en hooger stand en hooger weelde doen droomen? 't Is wel, indien gij daartoe besluit, - indien gij dan maar toestaat het feit te constateeren en er bij te voegen, dat de ervaring bewijst dat het constitutioneele regeeringsstelsel niet deugt voor menschen van uwe ontwikkeling en dat stelsel in toepassing gebracht op de regeering des lands de zaken meer verwart dan verbetert; want waarlijk zooals thans de zaken gaan, is de volksvertegenwoordiging eer een belemmering dan een spoorslag tot den waren vooruitgang.
Van tijd tot tijd wordt de vraag gesteld en besproken, of wij voor dan of wij achteruitgaan, - een vraag die tot allerlei dwaze anecdoten heeft aanleiding gegeven. Maar in ernst wij hebben geen reden om de toekomst ons als bijzonder opwekkend voor te stellen. Twee groote partijen ontkennen het recht van bestaan van de tegenwoordige inrichting der maatschappij en bereiden alles voor om door inspanning van kracht een omwenteling tot stand te brengen; daarna moet alles worden onderworpen aan haar macht en heerschappij. Het is de Zwarte en de Roode Internationale, de clericale partij en de arbeiderspartij; ook hij die het gevaar van de werkzaamheid van die partijen voor de bestaande maatschappij niet inziet, zal toch wel erkennen, dat de vijand over een niet geringe macht beschikt; kan hij nu niet de overwinning behalen, dan zal toch waakzaamheid en aaneensluiting van eigen kracht tegenover die macht zaak zijn. Welnu, van waar zal de noodige veerkracht komen om weerstand te bieden aan Zwarten Rood, indien de speelzucht, het winnen zonder arbeid, het botvieren aan de weelde, bekostigd door de dobbelsteenen, zoo blijft toene- | |
| |
men als dit in den laatsten tijd het geval is geweest. Heeft de kwaal te Weenen zich in al zijn afzichtelijkheid geopenbaard en daarom meer de aandacht getrokken, onder meer bedekten vorm bestaat hij ook hier. Wat wilt ge met de door spel gedemoraliseerde benden uitrichten tegen het uitstekend georganiseerde leger van dwepers, dat op een gehoorzaamheid is gedresseerd, die de grootste veldheer tevergeefs van zijn soldaten zal verlangen, of tegen de woeste kracht, tegen den door honger en wanhoop bestuurden arm van den werkman?
't Is waar, de laatste heeft tot heden weinig bewijzen gegeven, dat hij een gevaarlijke mededinger zal worden bij het bestuur der maatschappij, want onderlinge verdeeldheid en wederzijdsch wantrouwen doen hem zijn kracht verspillen; ook ontbreekt het den werkman geheel aan kennis om macht uit te oefenen, en het blijkt niet dat hij dit zelf gevoelt; veeleer is ook hij aangetast door de koorts van genot en weelde, zoodat men zoowel in Engeland als in Duitschland, waar de loonen in den laatsten tijd aanmerkelijk zijn verhoogd, heeft opgemerkt, dat het hoogere loon zijn weg meest vindt naar de kroeg en de zedeloosheid met de hoogere loonen toeneemt. Bij eenig nadenken zal niemand hierin een argument zien tegen de billijkheid van de loonsverhooging, waar dit zonder schade voor de industrie kan geschieden, - immers, de arbeider beschikt over hetgeen hem rechtens toekomt, - maar juist indien de verbittering, die onder den vierden stand tegen de bezittende klasse bestaat, niet door meerdere ontwikkeling, helderder inzicht, meerdere beschaving wordt getemperd en weggenomen, zal de demoralisatie van den vierden stand meer nog gevaar doen vreezen, omdat hij een macht vormt, die alleen verwoestend kan optreden.
De vraag naar den voor- of achteruitgang van de maatschappij is eigenlijk een dwaze vraag; zij is genomen uit de wereldbeschouwing, die nu eenmaal voor een groot aantal van de kinderen dezer eeuw, voor hen namelijk die als de type dezer eeuw moeten gelden, de modernen, onherroepelijk verloren is, die levensbeschouwing namelijk waarbij men het leven afmeet naar een ideaal, dat een voortbrengsel is der phantasie, maar lijnrecht tegenover de werkelijkheid staat. Elk tijdperk in de geschiedenis van de menschheid heeft zijn eigen schaduwzijde; het schijnt wel of wij als een geheel beschouwd, nu aan deze dan aan gene eenzijdigheid moeten mank gaan, altijd een gevolg van een vroeger uiterste.
Is het niet zeer verklaarbaar dat op de vroegere eenzijdige vergeestelijking van het leven, de hemelprediking van het kerkelijke christendom, een tijd is gevolgd van een ander uiterste, een waarbij het materieele leven op aarde, de genietingen van de weelde des levens eenzijdig worden gezocht en verheerlijkt? Merkwaardig is dat het algemeene, het praktische materialisme samenvalt met den tijd, waarin het kerkelijke christendom zijn macht en zijn gezag
| |
| |
verloren heeft en het eeuwige leven, de onsterfelijkheid door velen zoo niet bepaald wordt geloochend, - want daarvoor moet men over een onderwerp hebben nagedacht, - dan toch in werkelijkheid blijkt niet de minste aantrekkingskracht te bezitten. ‘Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij,’ - werd eenmaal door den Christenapostel aan de geloovigen voorgehouden als een afschuwelijke leuze; welnu, die praktische leefregel is het geloof van de meerderheid van de kinderen van ons geslacht, en waarlijk niet van de ongeloovigen alleen.
De uiterste consequentie van dat beginsel zal de menschheid - en het schijnt wel of wij met de Weener beurscrisis en al wat daarmee samenhangt dien tijd zoo niet bereikt hebben dan toch spoedig kunnen verwachten, - ook weder doen omzien naar een andere levensbeschouwing, die straks weder op dezelfde wijze zal worden overdreven en ontaarden. Wie niet hooren wil moet voelen, - met die opvoeding wordt het groote kind, de menschheid, steeds weder teruggebracht van zijn doolwegen; en het onhoudbare van dat materialisme, dat het eenig genot en het uitsluitend doel van het leven zoekt in het snel rijk worden zonder arbeid en het ten toon spreiden van dien rijkdom in uiterlijke weelde, is voor en in duizenden en duizenden heel of half verongelukten op financieel gebied duidelijk bewezen.
Wellicht moeten nog meerdere en meer algemeene financieele catastrophen plaats hebben, vóor de grondslag van het leven en zijn van de meerderheid van onzen tijd wordt verlegd of gewijzigd; en die zullen zich niet laten wachten; het is nu reeds duidelijk te zien, dat de papieren waarden, als berustende voor een goed deel op een onjuiste berekening, haar waarde onverwacht kunnen verliezen, het zij door een paniek niet ongelijk aan die welke de Beurs te Weenen thans doorstaat, hetzij door een of meer Staatsbankroeten, die niet kunnen uitblijven.
Wanneer daarmee de reactie komt van de eenzijdigheid van onzen tijd, zullen vele zaken met een ander oog worden beschouwd, en in plaats van de weelde voor het eenige doel des levens te houden, zal men van zelf inzien, dat er een aantal zaken zijn waar de mensch buiten kan, en waarbij hij vooral niet ongelukkiger is.
19 Mei '73.
noorman.
|
|