De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||
Mengelwerk.Een bedriegelijke leer.
| |||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||
mensch behoefte, en welke zekerheid geven al die abstracte bespiegelingen op een gebied waar slechts te gissen en niets met zekerheid te weten valt? Welken troost brengen geleerde stelsels en theoriën aan? Geestesspijze voedt niet het hart, en de mensch wil vooral op godsdienstig gebied niet alleen weten, maar ook voelen wat hij gelooft. Deze klagten zijn aan de orde van den dag. Welnu, de leer die ons wordt verkondigd kan aan al deze eischen voldoen! Positivisten, Idealisten en alle mogelijke -isten meer, zal zij voorlichten, hand in hand doen gaan en nogtans den bijbelvergoders regt doen. Alle partijen zal ze bevredigen en als het naspel der wereldgeschiedenis, het geloof aan 's menschen voortbestaan onomstootelijk maken, door de onthulling van het geestenrijk. Deze en geen geringere roeping heeft het Spiritisme! Waar eerbiedwaardige, verstandige mannen dit verzekeren, is het wel de moeite waard er de aandacht op te vestigen, en in 't belang der menschheid na te gaan, of hunne waarachtige overtuiging regt van bestaan heeft. Wij voelen ons te meer hiertoe aangespoord, omdat een opregt streven naar waarheid ook op onzen weg ligt. Het begrip van een zieleleven buiten de stof schijnt den mensch als ingeschapen. Van de vroegste tijden af heeft het zich, naar den graad der beschaving en ontwikkeling van het menschengeslacht, min of meer duidelijk, min of meer zinnelijk, uitgesproken en altijd hardnekkig gekampt òf tegen het pantheïstisch opgaan in het al, òf tegen het materialistisch voortleven in andere vormen door de omzetting der stof. De mensch stelt van nature een zelfbewust voortbestaan van den geest boven het verzinken van dien geest in de diepte van het onmetelijke, waar alle zelfbewustzijn noodzakelijk moet ophouden; het is dus natuurlijk dat, met uitzondering dier wijsgeeren, die alleen aan het verstand het regt en de bevoegdheid toekennen om de eeuwigheid te ontsluijeren, de mensch nogtans blijft vasthouden aan het ingeschapen gevoel van een individueel voortbestaan des geestes. Een ander bewijs hiervoor dan dit ingeschapen gevoel, deze ‘ahnung,’ bestaat er niet, althans niet voor degenen die met de wonderleer van het Christendom hebben gebroken; voor hen heeft dus het Spiritisme iets zeer verleidelijks. Door ons in verband te stellen met de afgestorvene wereld, zou het als 't ware de poorten der eeuwigheid ontsluiten. Hierdoor zou het aan ons individueel voortbestaan allen twijfel kunnen ontnemen en het beweren van zijne aanhangers bevestigen, dat de volheid des tijds gekomen is, waarin deze leer als naspel der wereldgeschiedenis hare roeping heeft te vervullen. De warme geestdrift waarmede een aantal mannen het Spiritisme heeft begroet, legt minstens een bezwarende getuigenis af tegen de geloofs- en godsdienstarmoede onzer dagen! Zoolang echter het Spiritisme geen andere verkondigers had, dan ongestudeerde, vaak onontwikkelde lieden, die door hunne onstichtelijke | |||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||
wonderverhalen der pers toevertrouwd, meer afkeer dan sympathie opwekten voor hunne zaak, bestond er weinig kans dat het publiek er zich door liet aantrekken; nu echter ook mannen van beteekenis, wier goede trouw niet te verdenken valt, zich tot kampvechters stellen van het Spiritisme en daarin de oplossing zien van alle geleerde vraagstukken en godsdiensten, nu een achtingswaardig letterkundige, de heer Roorda van Eysinga, als Redacteur optreedt van een Spiritistisch tijdschrift en hierdoor het bewijs aflegt, zoowel van zijn onvoorwaardelijk geloof aan deze zonderlinge leer, als van hare hooge beteekenis voor onzen tijd - nu schijnt het ons toe dat zij op ernstiger overweging van de tegenpartij kan aanspraak maken, dan tot nog toe het geval was. Te bewijzen dat ook op Spiritistisch gebied, dezelfde ervaring tot een tegenovergestelde overtuiging kan leiden, ligt in de roeping van een schrijvend medium. Aan de kritiek zij dan de beoordeeling dezer verschillende meeningen toevertrouwd.
Bij den onpartijdigen onderzoeker van het Spiritisme dringen zich al dadelijk de volgende gewigtige vragen op:
Een tal van geschriften over het Spiritisme, voor twintig jaren van Parijs naar Holland overgebragt, en de komst van het Amerikaansche Medium Home in ons vaderland, gaven het eerst aanleiding tot den kleinen kring van Spiritisten, die zich in den Haag vormde. De zonderlinge, treffende manifestatiën, door het mediumschap van den Amerikaan te weeg gebragt, hadden als door een tooverslag eenige ongeloovigen, die met al wat godsdienst was den spot dreven, tot ijverige aanhangers der zoogenaamde nieuwe leer gemaakt. Welke waren die manifestatiën, die beter dan bijbel of wijsbegeerte, meer dan hart en verstand, konden uitwerken op de ontvankelijkheid dezer mannen, rijp aan ervaring, volleerd in wereld- en menschenkennis en hoog in jaren? Zuiver stoffelijk: die namelijk, welke vereischt worden, zooals de Spiritisten zich uitdrukken, om twijfelaars, ongeloovigen en spotters van de tegenwoordigheid der geesten te overtuigen. In de meubels, bij voorkeur tafels, waaraan men zat, klopte en kraakte het, stoelen | |||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||
werden zonder de minste aanraking heen en weder geschoven, lampen opgeheven, muzijkinstrumenten bespeeld, enz. enz. Na deze zonderlinge, raadselachtige verschijnselen, waarvan men zich onmogelijk rekenschap kon geven, die zich ook door andere mediums herhaalden en waarvoor natuurkunde en wetenschap geen verklaring wisten - en na de bewering van deze meubels zelf, die op de vraag ‘of ze door geesten in beweging werden gebragt’, dapper ‘ja! ja!’ klopten; een ja, dat later door de schrijvende mediums werd bevestigd - waren de moedige vrijdenkers ontzet en bekeerd tot een tal van geloofsartikelen, waarvan wij, om niet al te wijdloopig te worden, er slechts eenige aanhalen:
In deze opvatting van het Spiritisme - niets anders dan een zamenvatting van vroeger geuite idéën - blijven zich de aanhangers daarvan meer gelijk dan de geesten in de waarheden die zij verkondigen, 't geen voorzeker eene van de vele bedenkelijke zijden dezer leer is. | |||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||
In de 1ste en 2de Aflevering van zijn Spiritistisch tijdschrift, stelt de geachte Redacteur, even als de Amerikaansche en Parijsche Spiritisten in hunne geschriften, het manifesteren van geesten als een ‘fait accompli.’ Een ‘fait accompli’ is echter een bewezene waarheid, en tot nog toe berust de leer van het Spiritisme enkel op onderstelling. Tegen het bestaan van geesten hebben wij niets in te brengen, maar zeer veel tegen de gebrekkige bewijzen die voor hun bestaan moeten getuigen. Op onderstelling een feit te constateren gaat in onzen tijd niet aan. Omdat de wonderverhalen in den bijbel in strijd zijn met de natuurwetten, heeft men ze als fabelen en mythen verworpen, en nu zal men op grond van tafeldans, meubelgekraak en mediumgeschrijf, weder voetstoots tot het wondergeloof terugkeeren, voordat nog de wetenschap haar laatste woord heeft gesproken, voordat nog de natuurwetten in al haar omvang ons onthuld zijn? Is werkelijk de tijd gekomen voor een bijzondere openbaring, hoe kan men zich dan laten overtuigen, door verschijnselen die veeleer spotlust dan ernst verwekken en waarvan men trouwens zonder medium (d.i. mogelijk eén persoon op de 10000)Ga naar voetnoot(*) niet het minste gewaar wordt? Zouden de geesten zich niet duidelijker en overtuigender weten te manifesteren dan door de belagchelijke hulpmiddelen, die ze zich bij voorkeur schijnen te kiezen? Immers, de ervaring van het medium is niet de ervaring van het publiek. Meent het medium een geest te zien, wat baat dat anderen die hem niet zien; en moet men niet, zoolang dit niet het geval is, dergelijke medium-visioenen voor hallucinaties houden? Onzes inziens, pleiten de stoffelijke manifestatiën veeleer voor eene kracht, die door den menschelijken wil voortgebragt, in naauw verband staat met het magnetisme, dan voor geestenwerk. En of Home nu ook al vertelde, dat hij door den geest zijner afgestorvene moeder bij wijlen tot aan het plafond zijner kamer werd opgeheven, of een ander medium beweert, dat zich nu en dan een geest nevens hem voor de piano plaatst en zeer ‘gemüthlich’ een quatremains van Beethoven met hem speelt, zoolang dergelijke feiten slechts berusten op de getuigenis eens mediums, kunnen wij ze rustig rangschikken onder de hersenschimmen eener verhitte verbeelding. Maar de geestelijke manifestatiën door het schrijvend medium te weeg gebragt, kunnen die ons niet beter overtuigen? | |||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||
‘Aan de vrucht kent men den boom.’ Welke vruchten heeft het Spiritisme tot nog toe afgeworpen? Geen enkele nieuwe en oneindig veel smakelooze. Van geesten, althans verhevene geesten, kan men met regt meer verwachten, dan 't geen zij tot nog toe hebben geopenbaard. Maar wat men op rekening van de geesten stelt, komt allerwaarschijnlijkst van het medium zelf. De mediums hebben geschreven al wat zij wisten, al wat zij dachten, al wat zij geloofden en hoopten van de toekomst. Van daar de verschillende resultaten hunner mededeelingen. Zoo wordt b.v. door het eene medium de godheid van Christus ontkend, door het andere bevestigd; door het medium Rose, schrijver in het Spiritistisch TijdschriftGa naar voetnoot(*), het voorbestaan van Christus vastgesteld, en uit den kosmischen aether het zuiver geestelijke ligchaam verklaard, waarmede de Heiland op aarde verscheenGa naar voetnoot(†) (pag. 52). Met hetzelfde mediumsregt zou een Katholiek Spiritist, op grond van het geestesschrift, 's pausen onfeilbaarheid buiten allen twijfel kunnen stellen, 't geen voor de oud-Katholieken een verpletterender slag moest zijn, dan zelfs de banbliksem uit het vatikaan. Zijn daarom die mediums van ontrouw te verdenken? Geenszins. Zij gelooven werkelijk aan de ingeving van of het verband met geesten, en het spel der zenuwen of liever der hersenen, - bij volkomene abnegatie van den wil - is dan ook zóo verrassend, dat zij onder de betoovering schijnen van een vreemde magt. Maar wie verklaart ons het spel der hersenen in onzen slaap, waarmede ook de wil niets te maken heeft en waarvan onze droomen vaak zulk een wonderbare getuigenis afleggen? Zou het niet kunnen zijn dat het mediumschap uit | |||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||
hetzelfde raadselachtige hersenspel geboren werd? Het gebrekkige schrift der beginnenden, en hunne verwarde taal, die eerst na eenige oefening beteekenis krijgt; de mogelijkheid, dat onbewust hun wil een weinig toetreedt om de gapingen in hun schrijven aan te vullen, pleiten eenigszins voor zulk een onderstelling. Uit deze opvatting van het mediumschap volgt dan van zelf de verklaring van de meerdere of mindere voortreffelijkheid der mededeelingen, die de Spiritisten aan hoogere of lagere geesten toeschrijven. Het zedelijk, vroom of wetenschappelijk standpunt van het medium spreekt zich gewoonlijk uit in zijn schrijven. Wat de Spiritisten ‘mystificaties’ noemen, of de speelbal zijn van kwade geesten, kan men dus even goed aanmerken als den strijd tusschen het zinnelijk en het geestelijk element in ons - een strijd die door ieder onbedorven en godsdienstig gemoed wordt gevoerd. Dit alles berust slechts op onderstelling; maar wijl de Spiritisten met geen andere wapenen strijden, is het vergund meening tegenover meening te stellen. Te bewijzen valt op dit gebied niets anders dan de onmogelijkheid om iets te bewijzen. Op dien grond dus, achten wij het voorbarig, verschijnselen van welken aard ook, toe te schrijven aan geesten en op gezag van dezen voor waar aan te nemen, wat tot nog toe slechts voor een der vele schakeringen van 't menschelijk denken werd gehouden.
Wij hebben beweerd, dat de warme geestdrift waarmede sommigen onzer het Spiristisme hebben omhelsd, een bezwarende getuigenis aflegt tegen de geloofs- en godsdienstarmoede onzer dagen. Of is 't geen geloofs- en godsdienstarmoede, als de geest te zeer verzinnelijkt schijnt om op eigen getuigenis af te gaan? Als het bijgeloof te hulp moet komen om hem weder in zijn regt te herstellen? Kan zulk een geloof voorzien in de behoeften van onzen tijd? Waarom dan de bijbel niet? Is het consequenter op gezag van geesten te gelooven dan op bijbelgezag? En verkondigen de geesten ons wel een enkele zedelijke of godsdienstige waarheid die niet reeds door den bijbel tot ons is gekomen? Maar misschien is daarom de geestenleer te verkiezen, omdat ze put uit de ideeënleer van Plato, Pythagoras, Archimedes, uit de nomadenleer van Leibnitz, in éen woord, uit alle bronnen, waaruit wij zelven zooveel kunnen putten als wij maar willen, en waaraan wij dan ook, onzes inziens, de verhandeling over ‘de ziel des menschen in haar verleden en toekomst’ van het medium Rose hebben te danken! De behoefte van onzen tijd is waarheid. Niet door wijsgeerige stelsels, niet door moderne theologie, niet door bijbel of Spiritisme, geraakt men tot een geloovige erkenning der waarheid; alleen door de bevestiging van deze waarheid in ons zelven. Wij willen voelen wat wij gelooven, en daar dit voelen gelijken tred houdt met onze bevatting, | |||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||
met ons zedelijk en geestelijk bewustzijn, zoo zal men dàn eerst de waarheid meenen gevonden te hebben, wanneer verstand en zedelijk gevoel er door bevredigd worden. In iedere godsdienst is iets van dien aard; daarom heeft iedere godsdienst hare belijders, daarom ontleent de gezagsvijand er uit wat hij voor zichzelf noodig heeft; maar dit te zamen te vatten, in een dogmatisch harnas te steken en dan voor geestenleer te verslijten - of tot den nieuwen goddelijken heraut van het Evangelie te idealiseren, is weder een van die oude verschijnselen, die in onzen tijd niet te huis behooren en dat dus bezwaarlijk in hare behoefte kan voorzien.
Of het Spiritisme tot de groote roeping bestemd is om de godsdienst aller volken te worden, valt met regt te betwijfelen na het ‘fiasco’ dat het herhaaldelijk schijnt gemaakt te hebben. Er moet iets haperen aan een leer, die door alle tijden heen, in 't geheim haar rol heeft gespeeld, waarvoor de Schrift waarschuwt en het meerendeel menschen onwillekeurig terughuivert. Ook hier kan het ingeschapen godsdienstig gevoel mogelijk een vertrouwder leidsvrouw zijn, dan de zucht naar het raadselachtige en geheimzinnige, of de behoefte aan een vaster grond voor de onsterfelijkheid. Die een Spiritistische séance bijwoonde, kan het getuigen, hoe dit gevoel zich eerst heftig heeft verzet tegen de bloote onderstelling, dat het in de roeping van geesten kon liggen om zich op zoo onbeteekenende, onvoldoende en bovendien hoogst zenuwprikkelende wijze aan ons te openbaren. Afmatting, hoog gespannen nieuwsgierigheid en verhitte verbeeldingskracht volgen gewoonlijk dergelijke séances op den voet; in het eenzaam nachtelijk uur wreken zij zich op den zwakke; ontrooven hem den slaap en doen hem in ieder vreemdsoortig geluid geesten onderstellen, die, zonder dat hij 't wil of vermoedt, hem in plaats van heilboden of engelen der vertroosting, tot ware kwelduivels worden! Menig zwak zenuwgestel heeft reeds den tol betaald aan het Spiritisme. Maar voor het heil der massa moet het belang van enkelen wijken, meent de Spiritist, en gesterkt door deze overtuiging, heeft hij zich niet laten afschrikken om dezen mystischen bodem nader te onderzoeken en als resultaat dezer onderzoeking te constateren, dat de vruchten die hij afwerpt de geheele menschheid kunnen voldoen. Een groot bezwaar schijnt hierbij over 't hoofd gezien. Men kan de vruchten niet vertrouwen, hoe schoonschijnend ook, omdat er giftige onder zijn. Het kan zijn, dat men ze op de kleur en den geur af, als voedzame, verkwikkende, geestverheffende spijze nuttigt en aanprijst, en dat ze nogtans geen van deze bestanddeelen in zich bevat, maar, gelijk de zeepbel met hare fraaije kleurschakeringen, slechts schijn voor waarheid geeft. De Spiritistische bodem blijft al even glibberig als de onze; men blijft altijd in het onzekere over den geest die verschijnt; want hierin | |||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||
zijn alle Spiritisten het met elkander eens, dat onze planeet de bevoorregte verblijfplaats is van de lagere, mogelijk wel de laagste geestensoorten en dat wij dus aanhoudend van dezen omringd zijn. Het godsdienstig gevoel getuigt evenwel hier, zooals overal elders, dat een opregt en vroom gemoed op wat beters kan aanspraak maken, dan op zulk een weinig benijdenswaardigen omgang. Het wijst dus den éenigen algemeen gekenden weg aan om van deze schare verlost te worden - bidden en onthouding van het kwaad. De leer is uitmuntend, maar uit het Spiritisme geput en daarop toegepast, feilbaar! Van leugen en bedrog durft men geen geest verdenken, die zulke verhandelingen ingeeft als die b.v. van het medium Rose. Waarheid is het wat hij getuigt, onomstootelijke waarheid. Het medium gelooft dus op gezag van Anselmus of pater Hydronimus (misschien wel een Jezuïten pater), en de Spiritisten op gezag van het medium, totdat een ander hooggeleerde en verheven geest (misschien wel de heilige Petrus in eigen persoon) aan een ander medium een geheel andere lezing geeft van hetzelfde onderwerp, 't geen ook dit medium voor onomstootelijke waarheid verslijt en aanprijst. Welke mededeeling zal men nu voor echt houden? Natuurlijk die, welke het meest overeenkomt met onze eigene onderstelling of overtuiging Op Spiritistisch gebied dus weder dezelfde verwarring, dezelfde verdeeldheid, dezelfde partijzucht, dezelfde onzekerheid, dezelfde onopgeloste dilemna's als op het godsdienstige. Kan zulk een leer bestemd zijn tot de godsdienst aller volken? Neen, omdat ze op gezag berust en ieder gezagsgeloof het denken grenzen stelt. De godsdienst aller volken is godsdienstvrijheid. Niet gelooven, omdat deze of gene wijsgeer het stelselmatig heeft bewezen; niet gelooven omdat de Kerk het gebiedt, de bijbel het verlangt of de geesten het aanbevelen, maar alleen omdat ons zedelijk bewustzijn, ons ingeschapen godsdienstig gevoel en ons verstand er ons toe dwingen. Verscheidenheid ligt in het wereldplan van den Almagtige. Ieder individu heeft zijn eigen weg om tot de waarheid te geraken. Of hij hem eindelijk min of meer verovert, zal wel afhangen van het hoogere of lagere zedelijk, godsdienstig en wetenschappelijk ontwikkeld standpunt dat hij inneemt. Zoodra hij echter zijn geest gevangen geeft aan geesten, die geen andere bewijzen van hun bestaan, van hun zedelijke, godsdienstige en wetenschappelijke meerderheid kunnen geven dan hun eigen verzekering en de bespiegelingen van vroegere denkers (wier bronnen digter bij de hand liggen dan de geestenbibliotheek); zoodra hij die geesten tot vraagbaak stelt van zijn eeuwige belangen en van waarheden die hij zelf geroepen is, langs duizend omwegen te vatten, loopt hij groot gevaar in dezelfde strikken van bijgeloof, ongeloof of godsdienstloosheid zich te verwarren, waaruit hij zich met zooveel krachtinspanning heeft losgerukt.
Godsdienstvrijheid, daarop hebben we regt, maar ook op het bestrij- | |||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||
den van gevaarlijke en bedriegelijke geestesrigtingen. De resultaten van het Spiritisme zijn niet aanmoedigend, en ofschoon een leer noodzakelijk moet vallen, die een groot deel verbeeldingskracht behoeft om zich als geestenleer te doen gelden, bezit ze toch in haar gewaanden oorsprong aantrekkelijkheid genoeg, om haren aanhang te regtvaardigen. De onsterfelijkheid is betwijfeld, het Spiritisme ontneemt er allen twijfel aan, is dit geen weldaad voor de maatschappij, voor de menschheid? Indien de massa, die nog aan de onsterfelijkheid vasthoudt, eenig bewijs had gegeven van grootere voortreffelijkheid dan de weinigen die dit geloof verworpen hebben, zouden we niet aarzelen hierop een bevestigend antwoord te geven, maar het enkele geloof heeft zich ten allen tijde een jammerlijke noodhulp betoond voor de maatschappij en de menschheid. Een vroom gemoed heeft geen vaster grond noodig voor de onsterfelijkheid der ziel, dan zijn eigen bewustzijn, en dat dit tot nog toe het éenige bewijs daarvoor is, schijnt niet zonder beteekenis. In de bevestiging van het geloof aan de ontsterfelijkheid kan dus de hooge verdienste van het Spiritisme niet gelegen zijn, veeleer moet ze gezocht worden in het vermogen dat zij bezit om meer dan iedere andere leer tot deugd te prikkelen. Er zijn echter voorbeelden te over, die bewijzen, dat dit niet het geval is. Door ijdelheid, hoogmoed, eigenbaat, zelfzucht en niet het minst baatzucht, hebben vele mediums zich voorbeeldig onderscheiden, en dat het Spiritisme een voordeelige speculatie kan zijn op de beurzen van het publiek, heeft Home bewezen, die wel geen klinkende munt tot betaling van zijn geestenoproepingen vorderde, maar toch zijn gastheer of gastvrouw duidelijk te kennen gaf dat hij een bijzonder zwak voor kleinoodiën had. Dit zwak heeft hem waarschijnlijk meer tot prikkel gestrekt, dan de andere verdiensten der leer die hij beleed. Hiermede is geenszins bedoeld, dat er geen mediums zouden zijn die door een stichtelijken omgang met geesten, alleen op zelfveredeling en veredeling van het menschdom bedacht zijn; maar daar bij dezen het goede beginsel reeds zóo diep wortel schoot, is het te verwachten dat zij ook zonder medewerking van geesten, hetzelfde doel zouden behartigen. Door waken en bidden komt men een heel eind ver. De zedeleer van het Spiritisme is geen andere dan de Christelijke. Voor onze zedelijke en geestelijke behoeften vermag het Spiritisme dus niets meer dan iedere door ons geweten bevestigde leer, en dat het deze leering herhaalt aan diegenen die haar reeds aan hun zieleheil hebben dienstbaar gemaakt, is meer een bewijs voor het vrome standpunt dat deze lieden reeds innamen, dan voor de hooge verdienste der nieuwe leer die zij aanhangen. Tot nog toe hebben wij slechts éen enkele lichtzijde van het Spiri- | |||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||
tisme ontdekt, die echter weder voor anderen hare schaduwzijde heeft. Met het Spiritisme houdt het verschil van stand op. De hooggeborene geraakt, zonder dat hij het wil of vermoedt, in de intiemste verstandhouding met den geest van zijn vroegeren schoenpoetser of stalknecht, vertrouwt dien al zijne belangen toe en vraagt hem mogelijk wel om raad bij het uithuwelijken zijner dochter, wier pretendent niet tot in het achtste gelid kan bewijzen dat zijne voorouders met het adellijk blazoen prijkten. Wat des schoenpoetsers geest hierop zal antwoorden ligt voor de hand; maar wat de hooggeborene zou zeggen, wanneer hij wist met welken grafelijken naam zich de opgeroepene geest tooide om hem voor zijn adeltrots een poets te spelen, laten wij aan het oordeel van andere hooggeborenen over. Geesten hebben geen stand, leert het Spiritisme; zij bestaan alleen in soorten, en de minste soort bevolkt onze planeet. Ieder gezelschap dat we dus in onze maatschappij met regt vermijden, kan zich door het Spiritisme aan ons opdringen. Robespierre kan ons, onder het pseunonym van den apostel Paulus, een preek over de liefde houden, Nero en Tiberius, onder het pseunonym van Socrates of Plato een verhandeling over de zedelijkheid ingeven, Napoleon III onder het pseudonym van een eerlijk man tegen leugen en bedrog protesteren, en de eene of andere lichtekooi onder het pseunonym van de heilige Elizabeth, tot kuischheid en vroomheid vermanen; dieven en moordenaars, brandstichters, wellustelingen, dronkaards ons met hun stichtelijke tegenwoordigheid vereeren, en omdat het geesten van afgestorvenen zijn, zullen wij er ons nòg door gestreeld gevoelen! Dit verschijnsel ligt voorzeker in de vereering die ons instinktmatig voor het geestenrijk bezielt en in de onmogelijkheid om de identiteit der geesten te bewijzen. Maar wij vragen, of het op gevaar af van met dergelijke geesten in aanraking te komen, wenschelijk is om ons in dit raadselachtig, doornachtig labyrinth te verwarren? 't Zij dus het Spiritisme waarheid of logen zij, het tot algemeene leer te verheffen, is even ongerijmd als gevaarlijk. Hebben wij hier reeds moeite genoeg om het geestelijk kaf van het koren te scheiden, hoe zullen wij het dáar, waar we in 't duister rondtasten, totdat wij bij geluk een lichtstraal zien schemeren, die reeds lang de aarde verlicht, maar waaraan, omdat hij ons in 't duister treft, dubbele glans wordt verleend?! Neen! het is zoo eenvoudig niet een nieuwe leer onbevangen te onderzoeken! roepen wij met den heer R. uit, en wij zijn er daarom nog ver van af zijne overtuiging te deelen. Het Spiritisme kan niets bewijzen, en een gevoelsleer behoeven wij niet. Wij hebben ons eigen gevoel, dat op het punt stond te stranden op de klippen van het Spiritisme, maar zich nog bij tijds terugtrok. Hij die God zoekt, heeft evenmin de bemiddeling noodig van geesten als van Kerk en priesterschap. Den éenigen weg die tot God voert - het geweten - kennen wij. Waartoe dan al die dwarswe- | |||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||
gen betreden, die op zijn best genomen, tot dien éenigen weg terugvoeren? Niet om hierop te wijzen namen wij echter de pen op om het Spiritisme te bestrijden, maar omdat men aan de prediking dezer leer tevens de bewering paart van haar voortreffelijkheid en verheven oorsprong, zonder dat hiervoor eenig geldig bewijs bestaat - en men deze bewering als waarachtige waarheid reeds door de pers tracht wereldkundig te maken. Dit is een vergrijp tegen onzen tijd die bewijzen eischt; een vergrijp tegen het publiek, dat zich alligt door het mystieke laat medeslepen en door schijn bedriegen; een vergrijp tegen de waarheid, die veel te hoog staat om niet te kunnen wachten, totdat zij onwederlegbaar bewezen is. Tot zoolang behouden wij het regt op onze eigene waarheid, die wij in de volgende geloofsartikelen tegen het Spiritisme zamenvatten:
c.f. van rees. |
|