den plotselingen dood van Jeanne d'Albret. Hij geeft de gronden op, waarom men, in weerwil van de geruchten dier dagen, aan geen vergiftiging hebbe te denken. Blz. 9 daarentegen, waar hij den dood van Philips den schoone verhaalt, zegt hij: ‘deze vorst stierf, gelijk men meent, door vergif.’ Het is bevreemdend, dat hier dezelfde tegenspraak niet is gevolgd. Zij is immers overeenkomstig het gewone gevoelen. Of wel, heeft Dr. Doorenbos redenen, om ‘aan vergif’ te denken, waarom ze niet medegedeeld?
Het karakter van den anderen Philips, van Philips II, onder wien de opstand der Nederlanden begon, schijnt mij niet naar waarheid geteekend. Hij stond, volgens blz. 10, in verstandsontwikkeling ver ten achteren bij zijn vader. Het begrijpen viel hem zwaar. Hij was in zijn manieren zacht, maar wreed, enz. - Dat die koning echter eens, in een strengen winter, achthonderd behoeftigen onder dak liet brengen en van al het noodige voorzien, duidt aan, dat hij was meer dan ‘zacht in de manieren.’ Meer dan één van hen, die hem van nabij hebben gadegeslagen, kennen hem dan ook een zekere meedoogendheid toe. Ieder erkent, dat, naast zijn overgroote belangstelling voor den katholieken godsdienst, waarvan de handhaving, naar hij meende, zijn hoofdplicht was, nauwgezette bezorgdheid voor een billijke rechtspraak de eerste was zijner vorstelijke hoedanigheden. Die vrees, dat in dit opzicht te kort werd gedaan aan de verhevenheid zijner koninklijke macht, die blinde en bijgeloovige gehechtheid aan de Kerk herschiepen hem in een dwingeland van den echten stempel, die voor geen wreedheid terugdeinsde. Dat is evenwel iets anders, dan wreed van aard te wezen. Eveneens valt te betwijfelen, dat hij zoo zwaar van begrip of dom zal zijn geweest. De getuigenissen zijner tijdgenooten behelzen, dat hij een goed verstand had en in staat was, de leiding in handen te hebben van gewichtige staatsaangelegenheden. Hetgeen bovenal aan de schets van 's konings hoedanigheden ontbreekt is, dat sluwheid een der hoofdtrekken was van zijn karakter.
Wat de aan Karel toegekende eigenschap - blz. 23, hij was zwak - betreft, het is waar, in zijn jeugd was hij niet sterk; doch zijn leven, van af den mannelijken leeftijd, bewijst, dat hij gedurende een reeks van jaren veel kon uitstaan; iets, wat de bronnen, waar zij van 's keizers lichaam en gestel gewagen, ook berichten.
Sprekende over de eerste echtscheiding van Hendrik VIII van Engeland, noemt de schrijver bij herhaling als den paus, met wien de koning overhoop lag, Gregorius VII. Het is te veranderen in Clemens VII. Hij zoekt voorts de reden, weshalve Engelands koningschap geen absoluut koningschap is geworden, hierin, dat de magna charta steeds is gehandhaafd en daardoor het ontstaan van staande legers buiten den wil van het parlement onmogelijk geworden (blz. 113). - De magna charta wordt hier zeer te onpas aangevoerd, naar 't mij voorkomt. Beter, geloof ik, ware het geweest, te zeggen, dat Engeland,