De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 470]
| |
Brievenbus.V. Oleum..... perdidi.WelEdele Heer!
‘Wij hebben een treurigen pligt te vervullen. Een uwer voormalige korrespondenten, een eerzaam burger, een liefhebbend echtgenoot, een brave huisvader, een.....’ Neen, zoo gaat het niet; dat 's al te plat. Anders dan! ‘Onze societeit, onze gemeente, het Vaderland, Europa, het Heelal hebben een onherstelbaar verlies geleden. Het Seraphijnenkoor dat hem begroet in de gewesten, waarheen hij Psalmzingend is opgevaren, het....’ Och! dat is ook alweer mis. Boven de wolken is het voor ons niet veilig. Vergeef ons, mijnheer! wij zijn slechts burgerlieden, niet gewoon de pen te voeren. Onze letterkundige opleiding is zeer gebrekkig geweest. Wat Fransch en Duitsch, Latijn en Grieksch zelfs hebben we in onze jeugd geleerd. Maar Hollandsch niet; dat behoefde niet, zeide men toen, dat Hollandsch komt van zelf. Maar, het is niet van zelf gekomen, en nu we voelen wat ons ontbreekt, trachten we te vergeefs het vroeger verzuimde in te halen. Wij zijn ernstig begonnen te studeeren. In de laatste weken hebben we ons met de borst toegelegd op het wetenschappelijk Nederlandsch en daarvoor drie Professorale oraties doorgezwoegd; we hebben het met het vischwijven-Hollandsch willen beproeven, en zijn daartoe in de leer gegaan bij den Grootmeester in dit vak, den man uit Bloemendaal; wij hebben zelfs de diepte van de keukenmeiden-spelling van Multatuli en van Deventer trachten te peilen. 't Heeft alles niet mogen baten. Nu we de pen opvatten voelen we, dat we noch onverstaanbaar, noch brutaal, noch lomp mogen wezen, en dat is toch het eenige wat we van al deze heeren geleerd hebben. Aan oorspronkelijkheid viel er dus bij ons niet meer te denken. Trouwens, dat is een gebrek dat wij met vele schrijvers gemeen hebben, al komen zij er ook zelden even rond voor uit. Er schoot derhalve niet anders over dan een model te zoeken voor het doodsberigt dat wij moesten schrijven. En waar zouden wij beter en sierlijker voorbeelden vinden dan in de Haarlemsche courant, dit van oudsher zoo beroemde repertorium van alle trouw-, geboorte- en sterfgevallen? (want dit is nu eenmaal het geijkte woord). Helaas mijnheer! die courant is niet meer wat ze was in de tijden der Kikkerts en andere meesters in het vak. Zelden dat een advertentie meer dan 4 of 5 regels bevat, en hoe wil men dan het geheele ziekteproces beschrijven, en al de tranen registreeren die er gestort zijn, zonder nog van het zalig afsterven te spreken? Een toekomstige Jonathan zal hier, vreezen wij, niet veel stof tot mijmering meer vinden. De Standaard dan? 't is waar, daar ziet men wat langer bekendmakingen, allen in zwarten rand gevat, even als de berigten van Hoff's Malz-extract. Men leest er veel van ‘borgtogtelijke genade’; van ‘zoenbloed’ en dergelijke kunsttermen meer. Dit alles past zeer goed | |
[pagina 471]
| |
bij de berigten van Christelijke tabakskervers, en meisjes die haar Heere gevonden hebben, maar in een brief van ons burgerluidjes, en op het schutblad van de Tijdspiegel, waar hij welligt een plaats zal vinden, zouden zulke uitdrukkingen een zonderlinge figuur maken. Laat ons dus alle valsche schaamte afleggen en de dingen maar eenvoudig zeggen zoo als ze zijn. Als de professors dat ook deden, wie weet of ze niet nog soms door enkelen begrepen werden? Ziehier dan, mijnheer! de verpletterende tijding die wij u hebben mede te deelen: ‘De Heer (WelEdel of WelEdelgeboren of niet-geboren, wij weten het niet, maar althans de Heer) Jan Oly is dezer wereld overleden’. Of nog korter: ‘Overleden: Oly (Jan) oud x jaren te N.’ Hij stierf aan dezelfde kwaal als Napoleon III en Monsieur de la Palisse, aan stilstand van bloed.
Un quart d'heure avant sa mort,
Il était encore en vie.
Hij stierf, ofschoon hij slechts één dokter had. Zoo is reeds één hond gevaarlijk voor het arme haasje! Hij stierf, - en werd begraven; eenvoudig natuurlijk; veel kosten mogten we niet maken. Toch hebben we geen gebruik gemaakt van het aanbod van OnsteeGa naar voetnoot(*), die ons het middel aan de hand geeft om onze dierbare afgestorvenen op dol goedkoope wijze ter aarde te bestellen ('t is anders verleidelijk mijnheer! en daar wij gelooven dat het aanbod slechts korten tijd zal duren, zult gij, als gij uw familie dit buitenkansje van dol goedkoop wilt gunnen, niet al te lang moeten wachten). Een monument moet er echter op zijn graf verrijzen. Wij hebben plan daartoe een prijsvraag uit te schrijven. En wij hebben reeds een aartsvitter aangesteld, die zich bij eede verbonden heeft geen enkel ontwerp goed te keuren, maar ze allen meer of minder geestig te karikaturiseeren, waartoe hij reeds de gastvrijheid van de Spectator heeft ingeroepen. Daar wij ook op het punt van grafschriften niet naar oorspronkelijkheid jagen, zullen we dat van Claudius maar overnemen: ‘Hier liegt ein guter Mann begraben,
Aber uns war er mehr’.
Ja voor ons was hij meer. Maar voor het publiek? Heeft dit eenig belang bij zijn dood? Wie kende Jan Oly, wie sprak ooit van hem? Mijnheer, twee gesprekken over hem zijn ten minste ter onzer ooren gekomen. Het eene in de Oranje-societeit, waar een luisteraar het volgende meende te hooren: Jean Holy dis tu? Connais pas. Quel nom plébéien. Bah! ça sent la canaille d'une lieue! Het andere in een Bierhuis in de Warmoesstraat, waar men niet behoefde te luisteren daar het uitgebulderd werd: Kottori, die Jaan Oly is een koerieuse kerl, maar toch wel wat vlaauw, net als jou Heineken's. Nee! lebe ons Kitzinger en onze Kladderadatsch, dat'sch andere kost.’ We erkennen echter, het een is even onwaarschijnlijk als het andere. Verbeeld u, in de Oranje-societeit de Tijdspiegel, en nog wel de Tijdspiegel gelezen en besproken! En dan in de Warmoesstraat, zulk goed, zuiver Hollandsch! Onmogelijk! Maar over Jan Oly, is wel gesproken. Daar is geen twijfel aan. Men heeft zelfs zijn eerlijken naam voor een pseudonym gehouden, en gegist wie daar onder | |
[pagina 472]
| |
toch mogt schuilen. Sommigen zochten hem in het Noorden, anderen in het Zuiden, dezen te Delfzijl, genen te Axel, velen te Huisduinen of ook enkelen te Coevorden. De meesten vermoedden dat hij aan den Zaankant woonde, omdat zijn naam zoo'n Zaanklank had, enkelen zeer scherpzinnigen zagen echter juist in de keuze van dien naam de sluwheid van den man om de lezers van het spoor te brengen. Was er eenig verband tusschen Jan Holland en Jan Oly? kon het zijn, dat Piet van Os onder een anderen naam was opgestaan?... Mijnheer! Het ging met onzen vriend Oly als met Melchisedek, van wien CoquerelGa naar voetnoot(*) zegt, dat men na lang gegist te hebben wie eigenlijk die man was sans père, sans mère, sans généalogie, n'ayant ni commencement de jours ni fin de vie, en hem dan eens voor Henoch, dan voor Sem of wel voor Cham of voor Job gehouden te hebben, eindelijk op het lumineuse denkbeeld kwam, que Melchisédec pourrait bien être Melchisédec. Inderdaad, Mijnheer! Jan Oly pourrait bien être Jan Oly. Niets meer en niets minder! Ziedaar ons berigt, mijnheer! Wij blijven in stilte aan onzen vriend gedenken, wij zullen hem in onze societeit en in onzen vriendenkring droevig missen. Stokvis dood, Oly weg, wat blijft ons nu nog? Voor u, geachte Redakteur! is het verlies ligter te dragen. Oleum - et praeterea nihil - perdidisti.
Uw bedroefde dienaren, Avis. B. Vis.
NB. Er bestaat een photographisch portret van den overledene, dat wij u gaarne zullen zenden om het te plaatsen voor de verzameling zijner brieven, die gij zeker eenmaal zult uitgeven even als Groen die van Thorbecke. |