De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 384]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Geschiedenis van den dag.De Pruisische Landdag heeft zich met het oog op de, 12 dezer, geopende zittingen van den Duitschen Rijksdag gehaast met de behandeling van de kerkelijke wetten; de veranderingen, die daarin door de commissie van onderzoek zijn gebracht, zijn van weinig beteekenis, en aan het oordeel van die commissie hechtte de Landdag bijna zonder uitzondering zijn goedkeuring; het bureaucratische in die wetten, de groote macht, die daarin wordt verleend aan den opperpresident of gouverneur der provincie is behouden, naast de inmenging van den Staat in de kerkelijke benoemingen, ook daar waar er geen bepaalde reden voor is; schoon in een anderen vorm is het recht van approbatie van den Staat op nieuw ingevoerd; in het Heerenhuis heeft de staatsman van Duitschland bij uitnemendheid, von Bismarck, een lans gebroken voor de kerkelijke wetten en voor de daardoor noodzakelijk geworden wijziging van de Grondwet. Art. 15 en 18 van de Grondwet, sprak Bismarck, geven slechts een modus vivendi tusschen Staat en Kerk, een voorloopige schikking, die men nooit als definitief heeft beschouwd, en die bij den staat van oorlog, waarin wij ons bevinden met de Roomsche Kerk, onvoldoende is. Den volgenden dag sprak in het Heerenhuis ook de presidentminister von Roon, een man die zijn sympathie voor dit bolwerk van het conservatisme nooit kan ontveinzen; na hem ook de Minister van Eeredienst, Falk, en de grondwetsverandering werd met grooter meerderheid aangenomen dan men had verwacht. Trouwens, de Keizer had bij voorbaat in particulier gesprek op de mogelijkheid van een nieuwen Pairschub gewezen en daarmee op nieuw het zegel gedrukt op het inconstitutioneel beginsel, dat het Heerenhuis een kroon-instelling is. Vrij algemeen acht men na deze stemming de aanneming van de kerkelijke wetten ook in het Heerenhuis verzekerd, en wij zullen eerlang de merkwaardige proefneming met die wetten zien aanvangen. Dat de Roomsche geestelijkheid hardnekkigen tegenstand zal bieden, is | |
[pagina 385]
| |
niet twijfelachtig, evenmin als dat de Pruisische Regeering zonder eenig bedenken elk feitelijk verzet tegen de wetten van de zijde des volks desnoods met geweld van wapenen zal onderdrukken. 't Is haast een onmogelijkheid over de werking dier wetten iets met zekerheid te voorspellen; met kracht gedurende eenige jaren volgehouden, is het waarschijnlijk, dat er een scheuring ontstaat in de Roomsche Kerk en een niet onbelangrijk deel zich afscheidt om een nationale Kerk te vormen onder aansluiting aan de Oud-Katholieke beweging, die juist dezer dagen haar organisatie een belangrijke schrede is nader gekomen; binnen kort zullen twee bisschoppen worden benoemd, een voor Noord- en een voor Zuid-Duitschland. In de gegeven omstandigheden is die beweging van het grootste gewicht; te doctrinair, te theoretisch om uit zich zelf een grooten invloed uit te oefenen, wordt zij een ingrijpende macht juist door den strijd van het Duitsche Rijk tegen het Ultramontanisme. Onwillekeurig wordt men bij dezen kerkelijken strijd van Duitschland in gedachte teruggevoerd naar de middeleeuwen, en de Duitsche staatslieden vergeten vooral niet Canossa van tijd tot tijd in herinnering te brengen; hetzelfde Duitschland, dat de bakermat geweest is van de Hervorming, heeft ook nu weder het zwaard aangegord tegen de Zwarte Internationale. Het onderscheid tusschen die lang verleden dagen en het heden is haast te groot om direct verband te zoeken; de Hervorming had allereerst een kerkelijken grondslag, was een volksbeweging, die eerst toen zij een voortbruischende stroom was geworden, een aantal politieke elementen in zich opnam, terwijl nu de strijd een politieken grondslag heeft, waaraan het eigenlijke volk met zijn zonderlinge godsdienstige behoeften weinig deel heeft; maar toch rijst datzelfde denkbeeld weer voor ons op, wanneer wij zien, dat Zwitserland, dat de eer met Duitschland deelt van de bakermat der Hervorming geweest te zijn, gelijktijdig den strijd tegen het Ultramontanisme heeft aangebonden. De beweging in Zwitserland draagt bij sommige punten van overeenkomst een geheel ander karakter dan in Pruisen, of liever zij heeft een geheel andere uitwerking; en hoe kan het anders? Hier een Staat met constitutioneele vormen, maar die dikwerf weinig meer dan schijn zijn bij de aartsvaderlijke Regeering, die haar eigene opvatting heeft van de zaken en gewoon is die zoo door te drijven, dat het initiatief des volks verlamd wordt; daarbij een ambtenarij, die met de monarchale denkbeelden doortrokken is en den steun vormt van den Staat. En ginds een federale republiek, waar de verschillende kantons of provinciën haar eigen grondwet hebben, die hen in vele opzichten van het centrale bestuur, den Bondsraad, onafhankelijk maakt; een Regeering, die is voortgekomen uit de volksstemming en derhalve genoodzaakt steeds met den wil tan de meerderheid des volks te rade te gaan; het ligt voor de hand dat zulk een Regeering in den regel eerst het | |
[pagina 386]
| |
volk het initiatief zal laten nemen, vóor zij zich officieel met de zaken bemoeit. Van daar dat de beweging in Zwitserland meer gezond is, meer een maatstaf van beoordeeling aangeeft; in Duitschland is het mogelijk, dat de strijd tegen de Ultramontanen een strijd boven de hoofden van het Katholieke volk blijft en geen duurzamen invloed uitoefent; in Zwitserland is dit ondenkbaar. In Zwitserland loopt de bevolking wat de geloofsverhouding betreft niet veel uiteen, wanneer men de geheele republiek neemt; men heeft er ruim 1 millioen Roomschen en bijna 1 ½ millioen Protestanten. Zouden wij bij de meerdere ontwikkeling van het vrijheidsbewustzijn in een republikeinschen Staat reeds aanstonds de conclusie maken, dat de Zwitsers minder aanleg hebben om zich te buigen onder het kerkelijk absolutisme van de moderne Roomsche Kerk, de herinnering aan den Sonderbund raadt ons terstond voorzichtigheid aan met die gevolgtrekking. De Zwitsers zijn, omdat zij Republikeinen zijn, - zij kunnen het waarlijk niet helpen, evenmin als het onze schuld is dat wij onder de heerschappij leven van de zoogenaamd liberale bourgoisie, - volstrekt niet vrijzinniger dan elders; de Protestanten zijn er voor een goed deel even bekrompen en dweepziek als de Roomschen, en sommige kantons staan wat algemeene ontwikkeling betreft op een zeer laag standpunt; eenzijdigheid, vooroordeel worden door de plaatselijke gesteldheid, door de slechte middelen van verkeer en door de geringe mate van welvaren, zeer in de hand gewerkt. De Sonderbund, waartoe de kantons Luzern, Zug, Unterwalden, Schwijz, Uri, Freiburg en Wallis behoorden, ging hoofdzakelijk uit van de Ultramontanen, maar de Protestantsche Jezuïeten, de Pietisten, waren opgenomen in het verbond. De republikeinsche regeeringsvorm heeft echter dit voor dat, zoodra er wrijving onder het volk ontstaat, deze zich veel gemakkelijker kan uiten en de regeering daarvan terstond den invloed ondervindt; het politieke leven is er minder vormelijk, minder omslachtig dan in gecentraliseerde staten, waar de weg om de regeering te bereiken, uitermate lang is. Bij de groote mate van zelfstandigheid van de afzonderlijke kantons doet de kerkelijke getalsverhouding van het geheele land weinig af, daar die verhouding in de verschillende provinciën zeer ongelijk is. Nemen wij die kantons, waar de strijd tegen de Ultramontanen meer uitsluitend bestaat, dan hebben wij allereerst het kanton Genève met de hoofdstad, waar vader Calvijn indertijd zijn strengen geest deed gelden; Roomschen en Protestanten staan hier bijna gelijk; de eerste tellen ongeveer 42, de laatste ongeveer 40 duizend, en al is nu de strijd in den eigenlijken zin beperkt tusschen Roomschen en Roomschen en al is het Protestantsche geloof op zich zelf geheel vreemd daaraan en voor een deel den Roomschen volstrekt niet vijandig door het verband tusschen Jezuïetisme en Pietisme, het blijft niet geheel zonder invloed, zoodra de regeling der kerkelijke zaken regeeringszaak wordt; | |
[pagina 387]
| |
immers, de leden der Regeering worden door al de burgers verkozen; in Genève echter is de radicale partij, die hier niet geringen invloed heeft, over het geheel den Ultramontanen niet ongenegen, in dien zin dat deze, oude bondgenooten, wat de belemmering der meest onbeperkte vrijheid betreft, geen kwaad van haar heeft te vreezen. De andere kantons, waar de strijd woedt, zijn die welke gezamenlijk het bisdom Bazel uitmaken: Solothurn, Aargau, Bern, Thurgau, Bazelland, Luzern en Zug; het kanton Solothurn - en dit is vooral merkwaardig omdat de anti-ultramontaansche beweging hier het sterkst is, - is bijna uitsluitend Roomsch; ongeveer 60 duizend Roomschen tegenover ongeveer 10 duizend Protestanten; overwegend Roomsch zijn ook de kantons Luzern en Zug, maar deze hebben zich van de anti-ultramontaansche beweging afgescheiden en blijven den bisschop Lachat erkennen. Overwegend Protestantsch zijn de kantons Bern, Thurgau en Bazelland; scheidt men Luzern en Zug af, dan heeft men in de kantons van het bisdom Bazel in het geheel een Roomsche bevolking van bijna ¼ van de geheele Roomsche bevolking van Zwitserland. In den tijd van den Sonderbund was het ook een van de kantons van het bisdom Bazel, dat het initiatief nam tot den strijd, namelijk Aargau, dat de rijke kloosters ophief, een maatregel die door de tegenpartij werd beantwoord door het ontbieden van de Jezuïeten naar Luzern. Grooter invloed werd echter in dien tijd uitgeoefend door het kanton St. Gallen, waar de liberalen en ultramontanen vrij wel gelijk stonden en de overwinning van de een of de andere partij ook voor den gang van zaken in de andere kantons van groot belang was. De liberale beweging is daar op dit oogenblik werkeloos, juist omdat de partijen ongeveer tegen elkander opwegen en de Regeering volstrekt niet zeker is, of het partijtrekken tegen de ultramontanen niet haar val zou kunnen worden bij de aanstaande verkiezingen; men heeft daarom den bisschop het dogma der onfeilbaarheid laten aflezen zonder er zich mee in te laten, op grond dat de wet van het kanton het recht van placet niet erkent. De aanleiding tot den strijd in het kanton Genève was een bijzonder geval, dat een merkwaardig staaltje levert van de onbeschaamdheid en sluwheid van de Ultramontanen. Genève vormt overeenkomstig het concordaat van 1819 met Lausanne éen bisdom; de bisschop, mrg. Marilley, zetelt te Freiburg. Of het nu alleen ondeugd was, om in de stad van Calvijn een afzonderlijken bisschop te hebben, of vrees voor de liberale gezindheid van de Katholieken in Genève, de Curie te Rome wilde reeds lang het kanton Genève tot een afzonderlijk bisdom verheffen; volgens het concordaat was echter daartoe de toestemming noodig der Zwitsersche Regeering; het was niet waarschijnlijk dat deze zou worden verleend, want om licht te begrijpen redenen, is men niet zeer op het vormen van nieuwe bisdommen gesteld; de organisatie, de verbetering van het inwendig bestuur van de | |
[pagina 388]
| |
Roomsche Kerk heeft geen ander doel dan de ultramontaansche krachten nog meer te centraliseeren, in dien geest tucht te oefenen over de lagere geestelijkheid, de onwilligen bij den ultramontaanschen strijd te verplaatsen, de zwakken door een heethoofd te doen bijstaan, enzGa naar voetnoot(*). Een poging echter om het gevoelen der Regeering te weten, is door de Curie niet gedaan. Men wilde langs een slinkschen weg het doel bereiken. In '57 - het Vaticaansche concilie was toen nog niet gehouden en de argwaan nog niet opgewekt, - in '57 verklaarde de bisschop van Freiburg, msg. Marilley-, dat hij aan pastoor Mermillod te Genève voor zekere gevallen het recht had toegekend om een deel zijner bisschoppelijke rechten uit te oefenen, bestaande in het voordragen van pastoors aan de Genèver Regeering in geval van vacatures. De Regeering van Genève zag hierin geen kwaad en gaf haar toestemming, op voorwaarde dat de handelingen van den pastoor zouden geschieden in naam van den bisschop van Freiburg en de plaatsvervanging alleen zou gelden voor het bepaalde geval. In December '64 berichtte msg. Marilley aan den staatsraad van Genève dat pastoor Mermillod door den Paus was verheven tot bisschop van Hebron i.p.i. en hij een deel van zijn bisschoppelijke rechten aan mgr. Mermillod zou overgedragen. Eenige maanden later volgde een kennisgeving van msg. Marilley aan de geestelijkheid in het kanton Genève, waarbij hij verklaarde, dat hij op verlangen van den Paus al zijn bisschoppelijke rechten aan msg. Mermillod had overgedaan, die onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid de geheele administratie zou voeren over de geestelijke zaken van het kanton; onder deze rechten behoorde ook het voordragen van pastoors bij eventueele vacaturen. De Staatsraad van Genève protesteerde, maar daar bleef het bij; voor de Regeering was msg. Marilley nog steeds bisschop van Genève, en bij de voordrachten van pastoors werd hij steeds als zoodanig erkend; Mermillod deed de voordracht, de Regeering vroeg msg. Marilley of hij daarmee instemde. Het vorige jaar werd door de Regeering van Genève weder een der- | |
[pagina 389]
| |
gelijke vraag gericht tot msg. Marilley; de Paus was sinds onfeilbaar geworden en nu volgde het antwoord dat msg. Marilley zich niet meer met de geestelijke zaken van het kanton Genève bemoeide, daar deze definitief aan msg. Mermillod waren opgedragen. De Regeering stond dus voor een feit: de bisschop van Hebron i.p.i., pastoor Mermillod was feitelijk bisschop van Genève; de Curie had met schending van het verdrag van Genève eigenmachtig de grenzen van het bisdom gewijzigd en liet de Regeering protesteeren. Deze richtte thans tot Mermillod de vraag, of hij gezind was de uitoefening van de functiën van bisschop, die alleen aan msg. Marilley toekwam, na te laten en op het weigerend antwoord werd Mermillod als pastoor door de Regeering geschorst en de aan zijn geestelijke betrekking verbonden jaarwedde ingehouden. Hiermee was de oorlog verklaard; de Ultramontanen schreeuwden over de vervolging de H. Kerk aangedaan, - een praatje dat even veel gewicht heeft als dat van den dief, die zijn arrestatie onwettig verklaart op grond dat hij gelooft aan de gemeenschap van goederen. De Ultramontaansche Univers, het orgaan van den Franschen vicepaus, Veuillot, dreigde met Fransche interventie; ‘wij kunnen,’ zoo schreef het allerchristelijkst orgaan van den vader der geloovigen, ‘wij kunnen den Staatsraad van Genève niet verhinderen zich met den duivel te verbinden; Genève ondergaat zijn noodlot; geen ketterij is in de wereld ontstaan dan door vuur en zwaard, en geen ketterij zal van de aarde verdwijnen dan door vuur en zwaard; de Katholieken van Frankrijk hebben hier een plicht te vervullen, den plicht namelijk het bedrog van den Genèver Staatsraad te vernietigen.’ Men ziet uit deze woorden, wat ons wacht, wanneer de macht der Ultramontanen eenmaal hun moed en hun dweepzucht evenaart; Veuillot is het enfant terrible van de Ultramontanen. Msg. Mermillod schreef een open brief, waarin hij tegen zijn afzetting als pastoor protesteerde en zich beriep op den H. Stoel; de Zwitsersche bisschoppen zonden hun ambtgenoot brieven van sympathie, stijfden hem in zijn verzet, waardoor hij God, d.i. den Paus, meer gehoorzaamde dan den menschen, naar de gebruikelijke spreekwijs. De Staatsraad van Genève gaf van het gebeurde kennis aan den Bondsraad, daar de grensregeling der bisdommen tot de bevoegdheid van de centrale Regeering behoort. De Pauselijke Nuncius Agnozzi had over de zaak een onderhoud met den Bondspresident, waarin hij de inzichten van den H. Stoel uiteen zette en verklaarde gemachtigd te zijn tot het aanknoopen van onderhandelingen. Merkwaardig dat dit aanbod om te onderhandelen juist kwam, toen de zaken reeds haar beslag hadden gekregen en Genève feitelijk een afzonderlijk bisdom was geworden. De onderhandelingen - zonder twijfel waren zij slechts een vorm voor de Curie, want men weet dat Rome nooit op een feit terugkomt, vooral niet nu de Paus onfeilbaar is, - leidden tot geen | |
[pagina 390]
| |
resultaat, daar de Staatraad van Genève natuurlijk voor alles moest eischen, dat het feit ongedaan werd gemaakt. De Regeering van Genève ging van geheel andere plannen zwanger dan zich in te laten met eindelooze onderhandelingen met de Curie, die, naar de ervaring leert, steeds ten nadeele van de wereldlijke partij uitloopen; zij lei zich de vraag voor op welke wijze men het best de aanmatigingen van de Ultramontanen zou te keer gaan en hun heilloozen invloed breidelen. Het feit van de willekeurige oprichting van een nieuw bisdom stond niet alleen; het hing samen met de geheele werkzaamheid der Zwarten; reeds vroeger had men zich genoodzaakt gezien de orde der ‘christelijke broeders’ op te heffen, daar hun werkzaamheid wellicht wel ‘christelijk’ was maar zeer ten nadeele van de opvoeding der burgers tot leden van den Staat; tevergeefs werd namens de allerchristelijkste natie, het tegenwoordig zoo wonderzuchtige Frankrijk, over deze handelwijze geklaagd. Het meest ontwikkelde gedeelte van de Katholieken in Genève koos partij voor de Regeering, in weerwil dat de geestelijkheid over de vervolging van de Kerk weeklaagde en de gemeenteleden tegen de Regeering trachtte op te zetten. Welnu, in deze omstandigheden was het meest praktische en het meest vrijzinnige, wilde men aan de voortdurende agitatie van de geestelijkheid een eind maken, om de geestelijken te laten verkiezen door de gemeenteleden en daardoor aan de Katholieke Kerk dien grondslag te geven, waarop de geheele Staat rust en waardoor die vrijheid wordt gegeven, die in de samenleving bestaanbaar is; daardoor werd de absolutistische macht der hoogere geestelijkheid, die in de Curie te Rome haar middelpunt heeft, gebroken en het zwaartepunt overgebracht bij de gemeente, waar in de alleroudste Christelijke gemeenten ook de eigenlijke macht berustte. De Staatsraad diende bij den Grooten Raad in dien geest een wetsontwerp in, dat de volgende bepalingen bevatte: De pastoors en kapelaans, wier jaarwedde ten laste komt van den Staat, worden benoemd door de Katholieke burgers, die zijn ingeschreven op de lijsten van de kiezers van het kanton; zij zijn afzetbaar; alleen de door den Staat erkende bisschop kan, behoudens de bepalingen der wet, in zijn dioecese de bisschoppelijke tucht toepassen en het bisschoppelijk beheer uitoefenen. Indien de bisschop onder zijn verantwoordelijkheid zijn macht of een deel van zijn gezag overdraagt aan een gemachtigde, moet deze worden erkend door den Staatsraad, een erkenning die steeds kan worden ingetrokken; de Katholieke parochiën van het kanton moeten deel uitmaken van een Zwitsersche dioecese; de zetel van het bisdom mag niet in het kanton Genève worden gevestigd; de wet bepaalt het aantal en de grensscheiding der parochiën, de wijze en voorwaarden van de verkiezing der pastoors en kapelaans, den eed, dien zij afleggen, wanneer zij in functie treden, de gevallen en de wijze van hun afzetting, de organisatie van de col- | |
[pagina 391]
| |
leges, belast met de tijdelijke administratie van den eeredienst, benevens de bekrachtiging van de wettelijke bepalingen, die daarop betrekking hebben. De pastoors en kapellaans, die op dit oogenblik als zoodanig in functie, op de totdusver gebruikelijke wijze zijn verkozen, zijn niet aan de verkiezing onderworpen. Al de andere bepalingen der wet, daaronder begrepen die betreffende den eed, zijn ook op hen van toepassing. Na langdurige en niet zelden heftige beraadslagingen werd het wetsontwerp in dezen vorm met 76 tegen 8 stemmen aangenomen. De minderheid van den Grooten Raad, bestaande uit eenige Ultramontanen en uit radicalen, waaronder in de eerste plaats James Fazy en Karl Vogt, hadden een tegenontwerp ingediend, dat de uitvoering van het beginsel van scheiding van Kerk en Staat ten grondslag had; in dit ontwerp wordt bepaald: de Staat erkent en salarieert geen eerediensten; elke eeredienst kan zich organiseeren, wordt uitgeoefend en regelt haar bestuur krachtens het recht van vereeniging, zooals dit is bepaald in het artikel der wet op de vereenigingen, dat hierop van toepassing is. Merkwaardig is het, dat juist in een kanton als Genève, dat bijna uitsluitend Fransch is, het zoogenaamde beginsel van scheiding van Kerk en Staat, dat feitelijk neerkomt op het volkomen vrijlaten van de Ultramontaansche propaganda, van de werkzaamheid der Zwarten ten nadeele van den Staat, van de onderwerping van de burgers aan den grooten absolutistischen Staat, waarvan de regeering te Rome op het Vatikaan is gezeteld, zoo weinig voorstanders telt; men ziet, dat men liberaal kan zijn, ook zonder den fetischdienst der phrasen te hebben. Gaat men uit van het beginsel, dat de Kerk een maatschappij vertegenwoordigt naast de burgerlijke maatschappij, dat de Kerk tegenover den Staat minstens dezelfde rechten heeft op de leiding der maatschappij, wij kunnen het beginsel van scheiding van Staat en Kerk, waar versmelting van beider beginsel een onmogelijkheid blijkt te zijn, begrijpen; maar het komt ons voor een oppervlakkige phrase te zijn, een kortzichtige, doctrinaire, eenzijdig theoretische opvatting, waar men het beginsel der Kerk, het gezag van het geloof niet erkent. Als een rechtsquaestie kan men de verhouding moeilijk beschouwen; allerminst kan de Curie zich op eenig recht beroepen, zij die steeds begonnen is de bestaande verdragen met voeten te treden en waarschijnlijk voor zich zelf geen onrecht ziet, omdat zij zich tengevolge van haar beschouwing van menschen en zaken van te voren alle rechten en eigendommen heeft aangematigd. De toestand is eenvoudig deze: Staat en Kerk zijn tengevolge van hunne noodzakelijke ontwikkeling met elkander in botsing, in strijd gekomen; in zulke gevallen nu beslist in de wereld niet het zoogenaamde recht, maar de feitelijke macht. | |
[pagina 392]
| |
De wet op de verkiezing der geestelijken, door den Grooten Raad van Genève aangenomen, zal door een aantal gemeenten worden opgevolgd, terwijl die welke haar weigeren, verstoken zullen zijn van de geldelijke ondersteuning van zijde van den Staat, zeer zeker de zwaarste slag die een Kerk kan treffen, want over het geheel is het geloof in onzen tijd niet zoo krachtig meer, dat het veel geld kan kosten; buitendien zijn de geloovigen sinds jaren afgewend veel voor hun hemel te storten. De gemeenten, die zich voor de nieuwe wijze van verkiezing verklaren, zullen natuurlijk door Rome onmiddellijk in den ban worden gedaan, want waarlijk, dat eenvoudige beginsel van volksverkiezing van de geestelijken is voor Rome veel erger, veel gevaarlijker dan de Pruisische kerkelijke wetten met haar geheelen omhaal van bepalingen over de opleiding en aanstelling der geestelijken, de uitoefening der kerkelijke tucht, enz. De macht van de Roomsche Kerk is gebouwd op het beginsel van gezag, vertegenwoordigd door de hierarchie; de erkenning van de stem des volks doet het groote gevaarte van de Roomsche Kerk ineenstorten. Het beginsel, door de Regeering van Genève ingevoerd, is dubbel gevaarlijk, omdat het voor het volk veel verleidelijks heeft en de meeste Katholieken het groot verschil van de verkiezing der geestelijken met het geloof, door hen totnogtoe beleden, niet zullen gevoelen; er ligt iets streelends in voor het volk om zelf het beheer zijner geestelijke zaken in handen te nemen; en niets schijnt haast natuurlijker, omdat men aan die wijze van bestuur op politiek gebied vooral in Zwitserland zoo gewoon is geworden, dat men het gehoorzamen aan een ander gezag, dan het zelf verkozene, b.v. een of ander gezag van de gratie Gods, zich niet meer kan voorstellen. In het kanton Solothurn is reeds vroeger, op het laatst van het vorige jaar, door den kantonsraad een besluit tot invoering van de volksverkiezing der geestelijken aan de volksstemming onderworpen en met een meerderheid van ongeveer 1500 stemmen aangenomen, schoon de bisschop msg. Lachat en de geestelijkheid alles hadden in het werk gesteld om de wet te doen verwerpen. Dezer dagen is bij een paar vacaturen de wet in toepassing gebracht en heeft men oud-Katholieke geestelijken verkozen. Zonderlinge tegenstelling: de Paus laat zich met een reeks van intrigues onfeilbaar verklaren en het volk beantwoordt die heiligschennende dwaasheid met zich de collectieve onfeilbaarheid aan te matigen en zijn eigen geestelijken te verkiezen! Weldra zal men nu in Zwitserland twee Roomsche Kerken hebben, de nieuwe onfeilbaarheids-Katholieken en de oud-Katholieken; de eerste door den Staat niet langer erkend of bezoldigd, de laatste als 't ware de officiëele Katholieke Kerk vormende; waar de oud-katholieken eenmaal vasten voet hebben en behoorlijk zijn georganiseerd, zullen zij waarschijnlijk de onfeilbaarheids-Katholieken veel afbreuk doen, daar het innerlijke gehalte van de eerste beter is en de bedachtzaamheid, waarmee de oud-Katholieke Kerk in Duitschland wordt georganiseerd | |
[pagina 393]
| |
een ontaarding van de beweging zeer onwaarschijnlijk maakt. Daar de Regeering de beslissing in handen des volks heeft gesteld, heeft men buitendien minder te vreezen wat in Pruisen dikwijls het geval zal zijn, dat het volk in het oud-Katholicisme een godsdienst zal zien, die door de bureaucratie aan het volk wordt opgedrongen. Nog was over de wet betreffende de volksverkiezing der geestelijken in den Grooten Raad van Genève niet geheel beslist, toen de Curie te Rome overging tot een stap, die in de gegeven omstandigheden de gemoederen nog meer moest verbitteren en meer grond gaf voor het vermoeden, dat de oprichting van een nieuw bisdom Genève het eigenlijke plan was van de Curie. De door de Regeering afgezette pastoor Mermillod, belast met de functiën van bisschop van Genève, werd door den Paus benoemd tot apostolisch-vicaris van Genève. De pauselijke nuncius te Bern, Agnozzi gaf den Bondsraad kennis van die benoeming. De vorm was weder echt Jezuïtiesch; Mermillod was nooit benoemd tot bisschop van Genève; hij was alleen belast met de uitoefening van de functiën van bisschop in het kanton Genève; met zijn nieuwen titel van apostolisch vicaris kan men niet beweren, dat daarin verandering was gebracht; zijn titel luidde immers nog altijd bisschop van Hebron i.p.i.! De Bondsraad liet zich echter thans niet langer om den tuin leiden; den 3 Februari had de pauselijke nuncius den Bondsraad kennis gegeven van de breve van den Paus, gedagteekend den 16 Januari, en reeds den 11 Februari volgde daarop het antwoord, waarin kort en zakelijk werd uiteengezet, dat de Curie overeenkomstig de bestaande verdragen het recht niet had willekeurig de grenzen der Zwitsersche bisdommen te regelen, dat de Regeering geen ander bisdom dan dat van Lausanne en Genève, sinds 1820 bestaande, zou erkennen, en derhalve de instelling van een apostolisch-vicariaat voor het kanton Genève van nul en geener waarde was; des noodig zou de apostolische vicaris in de uitoefening van zijn functiën als zoodanig worden verhinderd. Aan de Regeering van Genève werd van dit antwoord aan den pauselijken nuncius kennis gegeven door den Bondsraad en tevens last gegeven den heer Mermillod af te vragen, of hij gezind was van zijn functie als apostolisch vicaris afstand te doen, en ingeval een weigerend antwoord volgde of geen antwoord, binnen een bepaalden tijd, ‘maatregelen te nemen ten einde een vertegenwoordiger van den H. Stoel in de uitoefening van een mandaat, in strijd met den wil van het Bondsbestuur en den wettigen rechtstoestand te verhinderen.’ Het weigerend antwoord van den heer Mermillod liet zich raden; hij diende het schriftelijk in in den vorm van een protest, waarvan de inkleeding weder zeer eigenaardig is; als men dat protest leest, zou men denken, dat er nooit bij de Curie eenige spraak is geweest om in strijd met de Zwitsersche wet Genève te verheffen tot een afzonderlijk bisdom, en derhalve de beschuldiging geheel onbillijk en alles wat | |
[pagina 394]
| |
door de Regeering van Genève en door den Bondsraad werd verricht, niets anders was dan lasterlijke vervolging van de geheel ter goeder trouw in heilige onschuld handelende Kerk; waarlijk, de geschiedenis zal het protest van den heer Mermillod bewaren als een staaltje van ultramontaansche naiveteit, altijd voor wie daaraan gelooven wil. Mermillod verklaart namelijk, dat een apostolisch vicaris een doodonschuldig man is; hij is ‘noch een diplomatisch afgevaardigde van den H. Vader, noch een bisschop, die in het bezit van een dioecesaal bisdom is; hij is slechts een geestelijk opperhoofd, den Katholieken door den H. Stoel gegeven en die steeds kan worden teruggeroepen. De instelling van een apostolisch vicariaat is derhalve nooit de oprichting van een dioecese. Het is de meest bescheiden vorm van bestuur, waarvan de Kerk zich bedient in landen, waar zij nauw geduld wordt en waar zij niet eens de bescherming van het gewone recht geniet. Zoo bestaat het te Stockholm en te Edinburg, zoo heeft het langen tijd bestaan in Engeland en Holland. De H. Stoel gebruikt dezen maatregel nog in streken, waar tijdelijk een conflict bestaat en waar tengevolge van de onderhandelingen tusschen de Kerk en den Staat een overeenkomst wordt voorbereid. Zoo hebben in het kanton St. Gallen, in het groothertogdom Luxemburg tot in den laatsten tijd apostolische vicariaten bestaan. Het gezag van een apostolisch vicaris is zuiver geestelijk; hij richt zich alleen tot het geweten van hen, die hem naar vrijen wil aannemen, als een missionaris van de Katholieke Kerk. Hij verlangt noch gunst noch privilegies, ja zelfs niet eens een deel van de staatsbegrooting.’ Daarop laat Mermillod het betoog volgen, dat het concordaat van 1819 nooit is geschonden; immers, Genève is niet tot een afzonderlijk bisdom verheven; een generaal-vicaris te zenden als helper van den dioecesalen bisschop, is geen schending van het verdrag, maar ‘de aanwending van een zeer eenvoudig recht, dat in de geheele Katholieke Kerk erkend is.’ Na de Regeering van Genève de les te hebben gelezen over de vervolging, de Kerk in den laatsten tijd aangedaan, verlangt de heer Mermillod: ‘vrijheid of vreedzame schikking.’ De Regeering begreep, dat het nu genoeg was, wilde van vrijheid noch schikking met iemand als den heer Mermillod weten en zond hem over de grenzen, waar hij te Ferney een goed leven leidt en door zijn getrouwen van tijd tot tijd wordt bezocht om de agitatie tegen de Regeering ook daar nog levendig te houden. De liberale Katholieken antwoordden met tegendemonstraties in Genève en het uitnoodigen van den ex-pater Hyacinthe om lezingen te komen houdenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 395]
| |
Men ziet dat de anti-ultramontaansche beweging in Genève van oorsprong evenals in Pruisen meer een politieke beweging is; hier gold het het recht van den Staat, het handhaven van de bestaande wettelijke bepalingen, die door de Curie op de meest slinksche wijze werden ontdoken en geschonden; men staat verbaasd over de onhandigheid, waarmee dit geschiedde; vooral in den eersten tijd na de afkondiging van het dogma der onfeilbaarheid zou men verwacht hebben, dat Rome overeenkomstig de tactiek van overleg, die het de eeuwen door volgde en waarvan het zulke uitnemende resultaten heeft gezien, zeer behoedzaam en vooral niet uitdagend zou zijn te werk gegaan; in de tweede helft der negentiende eeuw schijnen de Jezuïeten hun van ouds bekenkende slimheid verloren te hebben; bij de roekeloosheid of onbeschaamdheid, - hoe zullen wij het noemen, - waarmee zij voor hun bedoelingen uitkomen, denkt men onwillekeurig aan het spreekwoord der ouden: als de goden iemand straffen willen, dan slaan zij hem met blindheid. In de kantons, die gezamenlijk het bisdom Bazel vormen, is de oorsprong der beweging echter allereerst een kerkelijke. Aanvankelijk maakte het oud-Katholicisme hier niet veel opgang; enkele woordvoerders, o.a. de bekende Keller van Aarau verschenen op de congressen der oud-Katholieken, maar het scheen of hier evenals in het naburige groothertogdom Baden de beweging nooit heel veel opgang zou maken. Eerst op het laatst van het vorige jaar kwam daarin verandering en nu bleek het meer en meer dat het zaad, dat hier langen tijd onder de aarde had gerust, ook een te steviger en krachtiger plant deed opschieten; de beweging was door nadenken rijp geworden voor kloeke daden. Den 1 December werd te Olten in het kanton Solothurn, - zooals wij boven reeds zagen, het brandpunt der beweging, merkwaardig vooral, omdat Solothurn de zetel is van het bisdom, en de geestelijkheid, behoorlijk gedresseerd, op de hand der onfeilbare Curie is, - een groote vergadering gehouden van Zwitsersche oud-Katholieken; ongeveer 2000 personen waren opgekomen; de vergadering werd geleid door den bekenden oud-Katholieken Breslauer hoogleeraar Reinkens. Nog ware de beweging wellicht blijven sluimeren, indien de bisschop Lachat de openbare meening niet had uitgetart door den pastoor Gschwind te Starrkirch, een plaatsje bij Olten, te excommuniceeren wegens de weigering om het onfeilbaarheidsdogma te gelooven. Dit had alles van geloofsdwang, en in de besluiten, die te Olten werden genomen, kon men zien dat het bloed der vrije Zwitsers warm was geworden; de voornaamste besluiten waren namelijk de volgende: binnen een maand worden door de geestverwanten in geheel Zwitserland vereenigingen opgericht, die zich ten doel stellen den onverdragehjken gewetensdwang door het Roomsche Jezuïetenkorps opgelegd, tegen te werken; de leden verklaren dat zij alleen zulke geestelijken zullen erkennen en kiezen, die tegen het onfeilbaarheidsdogma zijn; van staatswege zal worden | |
[pagina 396]
| |
gezorgd voor de betere wetenschappelijke opleiding van de geestelijken, opdat zij in staat zullen zijn zich boven de onderdrukking te verheffen en hun roeping te vervullen. De Regeering van het kanton Solothurn gaf nu weldra het voorbeeld: zij onderwierp aan de goedkeuring des volks een wet - die wellicht op de oplossing van het conflict in Genève niet zonder invloed is geweest, - waarbij de geestelijken der verschillende gezindten werden onderworpen aan een herkiezing. De onfeilbaarheidspartij, grootendeels bestaande uit den bisschop, de geestelijkheid en haar persoonlijken aanhang, stelden alles in het werk om die wet te doen afstemmen; op kansel en in biechtstoel waren zij onvermoeid werkzaam geweest; zij waanden zich dan ook zeker van de overwinning, maar - zij werden geslagen. Belangrijker nog waren de besluiten genomen door de regeeringsafgevaardigden van de kantons, die behooren tot het bisdom van Bazel, met uitzondering van Zug en Luzern; op een conferentie werd, als ware het een kerkelijke vergadering van oud-Katholieken, de staf gebroken over het dogma der onfeilbaarheid, het dogma niet erkend en voor zonder rechtswerking verklaard; daarom werd ook den bisschop het recht ontzegd en hem mitsdien verboden priesters wegens verwerping der onfeilbaarheidsleer onder censuur te stellen of af te zetten zonder medewerking der kantonnale overheid. De vergadering ging nog verder; als wettige vertegenwoordigers van de kantons van het bisdom van Bazel sommeerden zij den bisschop zich binnen veertien dagen te verantwoorden wegens zijn handelingen en de excommunicatie en afzetting van de pastoors Egli en Gschwind onvoorwaardelijk in te trekken. Men zou de aanmerking kunnen maken, dat de afgevaardigden der kantons verder gingen dan wenschelijk was; immers, zij, de vertegenwoordigers van den Staat, traden op als geloofsrechters over het onfeilbaarheidsdogma; de souvereiniteit van den Staat ook over de Kerk wordt gehandhaafd op een wijze, die meer van verbittering dan van overleg getuigt; men houde echter in het oog, dat men hier zooals overal in de wereld te doen heeft met de werkelijkheid en niet met een volmaakten idealen toestand; de verhouding, waarin de Regeeringen langzamerhand waren gekomen tegenover het ultramontaansche bisschoppelijke bestuur, was die van openbare vijandschap, van oorlog, en zoodra de hartstocht zich mengt in den strijd, wordt die overal gevoerd op een wijze, die met onze theoretische voorstellingen niet strookt. Men verplaatse zich in den toestand der Zwitsersche kantons: men heeft een geestelijkheid met een bisschop aan het hoofd, die geheel tegen den geest van de groote meerderheid der Katholieken werkzaam is; jaren lang reeds heeft die geestelijkheid - want de afkondiging van het onfeilbaarheidsdogma was niet de éenige grief der Regeeringen, - de wetten der kantons overtreden en naar willekeur, zonder overleg met of erkenning van den Staat gehandeld; niet tevreden met in kerkelijke | |
[pagina 397]
| |
zaken zich de oppermacht aan te matigen, in strijd met de rechten daarbij aan de Regeeringen toegekend, mengt die geestelijkheid zich ook in de politieke vraagstukken, door de uitvaardiging van herderlijke brieven en door in het geheim tegen den Staat werkzaam te zijn; met het dogma der onfeilbaarheid moest deze voor den Staat gevaarlijke werkzaamheid toenemen, want daardoor worden de bisschoppen de dienaren van den vreemden Paus, zij geven hun bisschopsrechten prijs en daarmee ook de rechten, die aan de kantonnale Regeeringen toekomen in kerkelijke zaken; de consequentie van de nieuwe Katholieke leer is dus feitelijk dat de burgers ontslagen worden van de gehoorzaamheid aan den Staat en zijn wetten. De Regeering in Zwitserland is daarbij de vertegenwoordiging van de meerderheid; hier geen monarch, die naar eigen inzicht en wijsheid de kerkelijke zaken wil regelen; is het dan niet verklaarbaar, dat de kantonnale Regeeringen den bisschop ter verantwoording roepen? ‘Dat is in strijd met het canonieke recht’, antwoordt de ultramontaan. Toegegeven; maar de eenzijdigheid van dit recht daargelaten, heeft de handelwijze van den ultramontaanschen bisschop niet alles van te steunen op een recht, dat men beter alvermogen noemt? Niet op de woorden, maar op de daden komt het aan, en de geheele geschiedenis van Rome in vroeger en later tijden is uit het oogpunt des rechts van dien aard, dat dit woord veilig uit het woordenboek der Curie kan worden geschrapt. Wat men voorzien kon, gebeurde; bisschop Lachat weigerde zich voor de vertegenwoordigers van de kantons van zijn bisdom te verantwoorden; het gevolg daarvan was, dat hij werd afgezet en het domkapittel uitgenoodigd om over te gaan tot het benoemen van een tijdelijken bisschop, totdat het dioecesale verdrag in overleg tevens met andere Zwitsersche kantons zou zijn herzien. Ook het kapittel weigerde en er blijft voor de Regeeringen derhalve niets anders over dan in het nieuwe dioecesale verdrag de benoeming van den bisschop te doen plaats hebben op denzelfden grondslag als die van de pastoors, namelijk door verkiezing; het geleidelijkst zal dit geschieden, wanneer door elke gemeente een lid wordt benoemd van het kapittel, dat in overleg met de Regeering met de bisschopskeuze wordt belast; daar men reeds bij de benoeming van de pastoors met de traditie van de Roomsche Kerk heeft gebroken, zal men hierin minder bezwaar hebben. Het nieuwe bisdomsverdrag is nog in bewerking en zal naderhand aan de goedkeuring van de afgevaardigden der kantons worden onderworpen. Men kan derhalve als feit constateeren, dat een vierde van de Katholieke Zwitsers voor goed met het ultramontanisme heeft gebroken en een afscheiding is ontstaan, die mettertijd slechts grooter kan worden. Het verzet tegen de Jezuïetische Curie is gegrond op het volk; nationale gevoeligheid of eenzijdigheid zijn daaraan vreemd; hier is het alleen de onbeschaamde aanmatiging van de bisschoppen, die aanleiding heeft ge- | |
[pagina 398]
| |
geven, dat het volk zich afwendt van hen, die tot dusverre de leiders van zijn geloof zijn geweest. Ook het middel dat men in Zwitserland te baat neemt om de kerkelijke quaestie tot een oplossing te brengen, verdient bijzondere aandacht: men brengt het zwaartepunt over bij de gemeente; met de Curie of de haar vertegenwoordigende bisschoppen kan de Staat niet meer onderhandelen, omdat het volk zich tegen die Curie verzet en deze buitendien nooit onderhandelt, maar alleen ultimatums stelt onder de zinspreuk: non possumus. Wil de Staat niet zelf als geloofsrechter optreden, wat schiet er voor hem in die omstandigheden anders over dan de gemeente te laten beslissen aan wien zij de vervulling van haar godsdienstige behoeften wil zien opgedragen?
Verschillende kantons zijn nog bezig de regeling der kerkelijke zaken aan een nieuw onderzoek te onderwerpen; wij zullen later gelegenheid hebben op deze quaestie terug te komen.
20 Maart '73. noorman. |
|