| |
| |
| |
Een zesdaagsch internationaal debat.
Wat er in de eerste Septemberweek van dit jaar in de Haagsche Lombardstraat voorviel door S.M.N. Calisch.
Het is waar, dat mijn recensie van dit werkje met de nachtschuit komt. Niemand denkt meer aan het congres in de Lombardstraat, en zij die belang stellen in de reuzen-vereeniging hebben alweer hun oog gericht op het congres, dat dit jaar in Zwitserland zal worden gehouden, en dat, naar de organen der Internationale beweren, zeer belangrijk zal worden.
Ik heb echter tot mijne verontschuldiging, dat ik nu nog met dit boekje voor den dag kom, een reden aantevoeren die misschien de lezers van de Tijdspïegel met dit artikeltje zal verzoenen. Toen de heer Calisch ging vertellen wat er al zoo in de Lombardstraat was voorgevallen, lag er over de geheime zittingen en de vermoedelijke gevolgen van de genomen besluiten nog een diepe sluier, die eerst langzamerhand is weggenomen. Het was alsof de afgevaardigden er zelf schik in hadden het publiek op een dwaalspoor te brengen, en de belangstelling in hunne personen en hunne vereeniging te vermeerderen door zich met een geheimzinnig waas te bedekken.
De schrijver van bovengenoemd boekje, die zich in de bewuste Septemberweek dagelijks te midden der internationalisten heeft bewogen, en als verslaggever van een onzer Nederlandsche dagbladen er zich met ijver op toelegde om niet slechts uitgebreide verslagen te geven van de openbare zittingen, maar ook te weten te komen wat er achter de schermen voorviel, erkent zelf die moeilijkheid. Het was hem b.v. niet mogelijk met zekerheid te constateeren of de vervorming der Internationale tot eene politieke associatie was aangenomen of verworpen.
Terwijl de eene afgevaardigde hem verzekerde dat de aanneming een fait accompli was, beweerden anderen juist het tegendeel.
Waarom op dit punt openbaarheid werd geschuwd is niet moeilijk te gissen. De aanhangers van deze beruchte vereeniging weten zeer goed, dat het gevaarlijk is de revolutie openlijk tot leuze te verheffen, en dat tal van volgelingen zich terugtrekken als zij zien dat de éénige emancipatie van den vierden stand gezocht wordt in geweld en òmverwerping van het bestaande.
Op den duur was echter geheimhouding niet vol te houden. Dat er bij alle zittingen journalisten aanwezig waren, die expres leden der
| |
| |
Internationale waren geworden om tot in de kleinste bijzonderheden op de hoogte te komen, was alleen reeds voldoende om ook over de meest kritieke beslissingen meer licht te doen opgaan.
Onder de dagbladen zijn het voornamelijk de Volksstaat, de Germania en Le Français, die verschillende punten nader hebben opgehelderd. Ook zijn eenigen tijd na het congres verschillende documenten publiek gemaakt, die voor het goed verstand der zaak niet onbelangrijk zijn. De meest volledige beschrijving van de hoofdmomenten van het congres vindt men in het dezer dagen te Berlijn onder den titel ‘Der moderne Socialismus’ uitgegeven werk van Dr. Jäger.
De voornaamste grieve, die ik derhalve tegen het werkje van den heer Calisch heb, kan den schrijver niet worden aangerekend. Hetgeen hij ons aangaande het congres meedeelt is niet geheel volledig, en niet in alle opzichten even nauwkeurig, maar ik voeg er terstond bij, dat hij met de hem ten dienste staande bronnen en bij den korten tijd, die hij aan de samenstelling kon besteden, zich al bijzonder verdienstelijk van zijn taak heeft gekweten. Zijn stijl is vloeiend en hij weet zelfs de meest nietige bijzonderheden in zoo'n vorm intekleeden, dat de lezer ook daar, waar hij weinig nieuws vindt, toch niet onvoldaan het geschriftje terzijde legt. Daarbij heeft de schrijver de niet te versmaden gave om alles, wat hij zelf gezien, gehoord of ondervonden heeft, zijne lezers in zóo sprekende trekken voor de oogen te tooveren, dat zij, zonder het zelf te weten, zich geheel in die toestanden verplaatsen, en zich aangetrokken gevoelen om met den auteur meetegaan.
Die gedeelten van zijn boekje, waar hij een beschrijving geeft van de zaal in de Lombardstraat en van de omgeving der internationalisten, waar hij de incidenten van de onstuimige avondzitting beschrijft, of waar hij eenige der voornaamste afgevaardigden met enkele pennetrekken portretteert, zijn dan ook zeker niet de minst verdienstelijke.
Als ik mij derhalve thans verder bepaal tot het aanwijzen van enkele leemten in het werkje, dan doe ik dat niet om te veroordeelen, maar omdat eenig meerder licht aangaande de resultaten van het September-congres misschien aan velen niet onwelkom zal zijn. De Nederlandsche dagbladpers heeft gedurende de dagen, dat de vergaderingen werden gehouden, tal van kolommen aan het congres gewijd, maar nauwelijks waren de vreemdelingen weer naar hunne haardsteden teruggekeerd, of er werd bijna in geen enkele courant meer van de Internationale gerept. Het is mogelijk dat de courantenlezers in die eerste week van September zooveel van de Internationale onder de oogen hebben gehad, dat zij op nalezingen niet meer gesteld waren, maar het komt mij toch voor dat het courantenlezend publiek er nu toch wel wat heel schraal is afgekomen. Wat sints September van de Internationale is bekend geworden is van oneindig meer gewicht dan wat op de openbare zittingen is gesproken.
| |
| |
De openbare zittingen waren afleiders, geschikt om de goede menigte zand in de oogen te strooien, en noodzakelijk om althans den schijn te vermijden, dat de Internationale in een geheim genootschap zou zijn overgegaan. Wat voor de vereeniging en voor het algemeen van eenige beteekenis was, werd afgehandeld achter de schermen, en de verklaring, eenigen tijd later door burger Van der Hout op een meeting in dezelfde Lombardstraat afgelegd, dat er slechts geheime zittingen zouden gehouden zijn in het belang eener geregelde afdoening van zaken, is ook daarom niet aannemelijk, omdat zelfs over schijnbaar vrij onbelangrijke incidenteele quaesties de beslissing werd aangehouden tot de geheime zitting. Voor een geregelde afdoening der zaken was juist volledige openbaarheid hoogst wenschelijk geweest, want in openbare vergaderingen zouden misschien de hartstochten minder hevig in werking zijn gekomen, dan nu volgens ooggetuigen achter de schermen het geval was.
Reeds de eerste geheime zitting der congresleden was niet onbelangrijk. In die zitting moesten de geloofsbrieven der verschillende afgevaardigden worden onderzocht, en de ingewijden wisten vooraf, dat over de toelating van sommige leden een lange strijd zou worden gestreden. Men wist dat twee partijen, de autocratische en de foederalistische, de partij van Marx en de partij van Bakounine zich scherp tegen elkander over zouden plaatsen en dat de volgelingen van Marx de partij van Bakounine op het congres zooveel mogelijk zouden trachten te verzwakken door de geloofsbrieven van tegenstanders af te keuren, als daartoe maar eenigzins termen waren.
Bij de stemming over de commissie tot onderzoek der geloofsbrieven was het reeds duidelijk, wie van de partijen in die dagen de overwinning zoude behalen. De Bakouninisten konden er geen enkel kandidaat door krijgen en waren dus bepaaldelijk in de minderheid. Maar al was Bakounine hier in de minderheid, aan verdediging en krachtige verdediging ontbrak het hem niet. Zijn vriend Guillaume verweet Marx reeds op de eerste zitting, dat hij het congres expres in den Haag had belegd om het de Bakouninisten onmogelijk te maken in grooten getale op te komen. Bijgestaan door zijnen mede-afgevaardigde uit de Jura, den heer Schwitzguébel, trachtte hij te betoogen dat de meerderheid op dit congres ook daarom geen recht had veranderingen in de statuten te brengen, omdat zij kunstmatig was samengesteld.
Dat Carel Marx, zooals de heer Calisch beweert, moeite zou gedaan hebben om ook de geloofsbrieven van bovengenoemde jurasche afgevaardigden te doen afkeuren, is ons niet gebleken en ook niet waarschijnlijk. Hoewel reeds sints geruimen tijd Marx en Bakounine geslagen vijanden zijn en de jurasche foederatie, door Bakounine geinspireerd, zich om de besluiten van den algemeenen raad weinig bekommert, is het echter zelfs thans nog niet tot een bepaalde uitsluiting der foederatie gekomen, en de foederatie had dus nog alle recht zich op het te houden congres te laten vertegenwoordigen. In gezelschap van Guillaume en Schwitzguébel
| |
| |
bevond zich echter nog een derde, een Italiaan, die zoo overtuigd was dat hij niet zou worden toegelaten, dat hij terstond als gewoon toeschouwer onder de gewone leden der Internationale plaats nam. Deze derde was een zekere Cafiero, een aanhanger van Bakounine, die in Augustus 1872 te Rimini een congres had gepresideerd, waarop besloten werd om met den algemeenen raad geen verdere relaties te onderhouden.
De aanval van Marx en de zijnen bij het onderzoek der geloofsbrieven was echter voornamelijk gericht tegen de Spaansche tegenstanders op grond dat de foederatie, die hen had afgezonden, geen recht had een stem uit te brengen. De oude Spaansche foederatie had zich niet alleen openlijk verklaard voor Bakounine, maar ook de verschuldigde gelden niet meer aan den algemeenen raad uitbetaald, en nu werd beweerd, dat zij daardoor het recht had verloren zich te laten vertegenwoordigen.
De heeren Morago c.s. lieten zich echter niet zoo gemakkelijk afschepen. Zij verklaarden, dat zij hun geheim bondgenootschap met Bakounine zouden opgeven en betaalden op staanden voet wat de foederatie met circa 30,000 leden aan de algemeene kas schuldig was. Daarna werd tegen de aanneming der Spanjaarden verder geen bedenking gemaakt.
Minder gelukkig waren sommige Amerikaansche afgevaardigden. Noch de 2de, noch de 12de sectie mocht haar vertegenwoordiger behouden.
De heer C. schijnt te meenen, dat deze secties beide om dezelfde reden werden uitgesloten, maar dit was niet het geval. De 2de sectie werd verbannen, omdat ook de Amerikaansche foederatie haar reeds uitgestooten had wegens schending der algemeene statuten der Internationale; de 12de sectie, welke sectie onlangs een vrouw candidaat heeft gesteld voor president der unie, werd geweerd omdat zij zich niet geheel wilde afscheiden van de bourgeoisie, en haar hoofddoel wilde maken van de invoering der zoogenaamde ‘vrije liefde.’
Behalve bovengenoemden werden nog de afgevaardigde van de sectie te Marseille en de afgevaardigde van de Geneefsche sectie ‘de la propagande revolutionaire’ de heer Joukowski afgewezen.
De beraadslagingen over de geloofsbrieven duurden zeer lang. Eerst in den laten avond van 4 September was men er mee gereed; er waren afgevaardigden, die tot verdediging van hun volmacht een speech van een paar uur hielden. Bij vroegere congressen werden de beraadslagingen over de geloofsbrieven steeds in het openbaar gehouden; dat men thans ook deze werkzaamheden in de binnenkameren afdeed, moet zeker worden toegeschreven aan vrees voor de veiligheid der commune-mannen.
Toen na het onderzoek der geloofsbrieven en de samenstelling van het bureau den 5den September de eerste openbare vergadering werd gehouden, wisten de ingewijden vrij wel welke positie de partijen bij de stembus zouden innemen.
| |
| |
De meerderheid voor Marx bestond uit Franschen, Duitschers, Amerikanen, Polen, Denen, Ieren, Oostenrijkers, Hongaren, Portugezen en Australiërs, de meerderheid voor Bakounine uit afgevaardigden uit de Jura, uit België, uit Spanje en uit Nederland, terwijl zich nog een Franschman en een Amerikaan bij hen aansloten. De meerderheid kon beslissen over 30-40 stemmen, de minderheid over 15-20.
De quaesties, die aan de orde waren gesteld, waren weinig geschikt om de Marxianen en Bakouninisten weder met elkaar te verzoenen. Dat lag dan ook geenszins in de bedoeling; op dit congres zou worden uitgemaakt of de beginselen, tot nog toe op inspiratie van Marx in de vereeniging gevolgd, zouden blijven triumfeeren dan wel of de aanhang van Bakounine het roer in handen zou krijgen.
De volgelingen van Bakounine willen òf geen álgemeene raad òf een raad, die slechts dient voor correspondentie-bureau. Zij zijn tegenstanders van elke centralisatie van macht en willen dat iedere sectie zich vrij naar eigen goedvinden zal kunnen inrichten en werken, en dat de verschillende secties slechts foederatief verbonden zullen zijn. Zij willen verder de bestaande politieke macht wel omverwerpen, maar niet voor zich zelf, d.w.z. niet voor de werklieden, veroveren. Zij beweren dat, zoodra de werklieden naar regeermacht streven en het roer van den Staat in handen krijgen, de macht slechts zal worden verplaatst en het kwaad niet in zijn hartader aangetast; daarom willen zij alleen arbeiders- geen politieke organisaties. Voor geweld deinzen zij evenmin terug als de volgelingen van Marx, maar het geweld is hun alleen een middel om af te breken, niet om op te bouwen.
Om aan die spanning tusschen de partijen in de vereeniging een einde te maken, zou het Haagsche congres uitspraak doen over de bevoegdheid van den algemeenen raad in de te volgen politiek, en zoo noodig de statuten op die punten wijzigen.
De beslissing aangaande den algemeenen raad werd niet geheim gehouden. Wel hadden de stemmingen in geheime zittingen plaats, maar in de daarop volgende openbare vergadering deelde de voorzitter mede welke wijzigingen in de statuten der vereeniging ten opzichte van de bevoegdheid van den algemeenen raad waren aangenomen. Die wijzigingen, waarbij de bevoegdheid van den raad nog aanmerkelijk werd uitgebreid, en een einde werd gemaakt aan den twijfel, die op dit punt in den boezem der vereeniging bestond, zijn te vinden in het boekje van den heer Calisch pag. 45.
Voor uitbreiding van de macht van den algemeenen raad werd een aanzienlijke meerderheid verkregen. Meer moeite kostte het echter Karel Marx den zetel der Internationale van Londen naar New-York overgebracht te krijgen. De heer C. betwijfelt nog of Marx wel met die verplaatsing is ingenomen, maar voor dien twijfel bestaat niet de minste grond. Wel werd het voorstel niet door Marx zelf, doch door zijn vriend Engels gedaan, maar hij behoorde tot de krachtigste verdedigers
| |
| |
van het plan. Reeds voordat het congres bijeen was had zich de vader der Internationale zeer gunstig over een verplaatsing van den hoofdzetel naar de nieuwe wereld uitgelaten.
Oppervlakkig beschouwd kan het eenige verwondering baren dat men den zetel verplaatst heeft naar een land, waar het proletariaat nog het minst wortel heeft geschoten en waar de Internationale door den werkenden stand met minachting wordt begroet, maar misschien is die verplaatsing toch niet zoo heel impolitiek geweest. Marx gevoelde, dat hij op den duur den strijd tegen de partijen in den algemeenen raad, die een anderen weg op wilden dan hij zelf, niet zou kunnen volhouden. Vooreerst maakten de Blanquisten en de naar Engeland gewekene commune-mannen het hem erg lastig. Deze schermden steeds met revolutionaire phrasen, en wilden steeds de vereeniging in gevaar brengen door samenzweeringen op touw te zetten. Nog meer ergernis had Marx van de in Engeland zoo machtige leiders der trades-unions, die te praktisch zijn om idealen van volksheerschappij na te jagen. Hoezeer Marx op deze laatsten gebeten is blijkt o.a. daaruit dat hij, naar de Volksstaat beweert, op eene geheime zitting van het congres gezegd heeft: ‘Het is een schande tot de leiders der Engelsche werklieden te behooren, want zij zijn bijna allen aan Charles Dilke en Gladstone verkocht.’
Het doel der verplaatsing schijnt voornamelijk geweest te zijn te voorkomen, dat deze beide partijen de macht in handen kregen. Daarbij kwam dat Marx reeds meermalen zijn verlangen had te kennen gegeven om zich terug te trekken en zich geheel aan zijne economische studiën te wijden. Zoolang de raad in Londen bleef zag hij zeer goed in dat daarvan niets zou komen. Aan New York schijnt boven andere steden de voorkeur te zijn gegeven, omdat men zich daar het meest veilig achtte en de Internationale zoo mogelijk in de schatting der wereld nog internationaler zou worden, als zij haar zetel in de nieuwe wereld had.
Juist onder de grootste voorstanders van de uitbreiding van de bevoegdheid van den algemeenen raad bevonden zich echter de grootste tegenstanders van de verplaatsing.
Ook de Duitschers waren meest voor het behoud van den zetel te Londen. De verplaatsing naar New York ging er dan ook slechts door met 3 stemmen meerderheid.
Verreweg de woeligste geheime zitting schijnt geweest te zijn de zitting, waarin over de politieke quaestie werd gediscussiërd.
Het was hier dan ook te doen om een beginsel van het hoogste belang. Onthouding van politiek, geen deelneming aan de stembus, was de leuze der afgevaardigden uit de Jura, uit Spanje en Italië; verovering der politieke macht was daarentegen de leuze der overgroote meerderheid van Franschen, Duitschers, Engelschen, Denen en ook van de Hollanders.
| |
| |
De beruchte Vaillant had verbazend veel succes van zijn rede, waarin hij betoogde dat de Internationale alleen door middel van de politiek haar doel kon bereiken.
Het proletariaat, zeide hij, moet zich geheel van de meer gegoede klassen afscheiden; het eenige aanrakingspunt moet de strijd zijn. Zoo heeft ook de algemeene raad het begrepen door bij herhaling te beslissen dat iedere vereeniging, die de strijd alleen wil overbrengen op economisch terrein, en met phrasen in plaats van met het zwaard wil vechten, in haar plichten te kort schiet. Hij wees verder op het goede voorbeeld dat de commune had gegeven, die daarom overal zooveel bijval had gevonden; hij wilde dat deze wijze van strijd voeren overal zou worden nagevolgd en in de statuten der Internationale opgenomen.
De motie, die ten slotte met groote meerderheid werd aangenomen, is van den volgenden inhoud:
‘In den strijd tegen de nauw verbondene macht der gegoede klassen moet het proletariaat als klasse optreden en zich organiseeren tot een afzonderlijke politieke partij, die vijandig staat tegenover alle andere partijen, die met de meergegoede klassen heulen. Deze organisatie van het proletariaat tot politieke partij is noodzakelijk, zal men zeker zijn van de triumf der sociale revolutie en van het hoogste doel der revolutie de opheffing der klassen.
De aaneensluiting van arbeidskrachten, zoo als die reeds op economisch terrein is tot stand gekomen, moet eveneens dienstbaar gemaakt worden om het proletariaat te ondersteunen in zijn strijd tegen de politieke macht van zijn vijanden en verdrukkers. - De wereldsche grooten en de heeren van het kapitaal zullen zich steeds van hun politieke macht bedienen om hun monopolie op economisch gebied te handhaven en om den arbeid te onderdrukken. Het veroveren der politieke macht is derhalve de eerste plicht van het proletariaat.’
De aangenomen motie werd tot wetsbepaling verheven om alle onzekerheid op dit punt weg te nemen.
De beginselen van Bakounine en zijne volgelingen waren derhalve gevonnisd, maar Carel Marx wilde dat ook de persoon van zijn tegenstander zou gevonnisd worden. Reeds bij het begin van het congres was er een commissie benoemd om naar de handelingen van Bakounine c.s. een onderzoek in te stellen en daar over rapport uit te brengen.
Dat rapport werd in de laatste geheime zitting uitgebracht; er werd in betoogd dat Bakounine's streven geweest was een geheim genootschap te vormen in strijd met de statuten der Internationale. De conclusie luidde om Bakounine, Guillaume en nog eenige anderen van hun lidmaatschap der Internationale vervallen te verklaren.
Al hun tegenstribbelen mocht niet baten; de meerderheid sloot hen uit.
Het Haagsche congres heeft derhalve over hoogst gewichtige beginselen een beslissing genomen, maar juist daardoor ook groote verdeeld- | |
| |
heid doen ontstaan, of liever de klove, die reeds tusschen verschillende partijen in de Internationale bestond, grooter gemaakt.
De minderheid meende op staanden voet tegen de genomen besluiten te moeten protesteeren. Zij beweerde dat die besluiten in strijd waren met de beginselen, aangenomen door de werklieden door haar vertegenwoordigd, en dat zij daarom aan de verschillende secties zou voorstellen wel met den algemeenen raad te blijven correspondeeren, maar om solidair haar autonomie te handhaven, zoodra de algemeene raad zich zou willen bemoeien met de huishoudelijke zaken eener foederatie. Verder verklaarde de minderheid alle foederaties en secties te zullen uitnoodigen om meê te werken ten einde op het volgende congres het beginsel der foederatieve autonomie te doen zegevieren.
Deze verklaring was onderteekend door Allerini, Farga, Pelicer, Morago, Marcelan, Guillaume, Schwitzguébel, Gerhard, Victor Dave, Sauve, Brismée, Coenen, Flase, Herman, Splingard, van den Abeele en Eberhard.
De verslagene Bakouninisten hebben het daarbij niet gelaten; zij zijn reeds een week na den afloop van het Haagsche congres te St. Imier vergaderd geweest om de te volgen gedragslijn vasttestellen, en de besluiten van het Haagsche congres van nul en geener waarde te verklaren. Het congres te St. Imier ging zelfs zoover, dat het in beginsel aan alle congressen het recht van wetgeving ontzegde; een congres heeft naar de meening der aldaar vergaderde afgevaardigden geen andere roeping dan de wenschen, behoeften en denkbeelden van de werklieden der verschillende sectien zooveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen.
Wat daarvan verder het gevolg zal zijn is nog niet bekend. De Volksstaat voorspelde dat de algemeene raad, gebruik makende van de hem verleende macht, terstond al de secties, die zich te St. Imier hebben laten vertegenwoordigen, zou schorsen, maar tot nog toe is dit niet geschied. De algemeene raad heeft, na kennis genomen te hebben van de te St. Imier genomen besluiten, terstond een comité benoemd om de zaak te onderzoeken en voorstellen te doen. Op voorstel van dat comité heeft de raad de besluiten van het Jura-congres nietig verklaard en het comité van de Jura-foederatie uitgenoodigd een buitengewoon congres bijeen te roepen tot herroeping van voornoemde besluiten. De meerderheid der sectien van den Jura-bond heeft zich verklaard vóor de besluiten van St. Imier, zoodat schorsing binnen kort kan verwacht worden.
De Nederlandsche foederatie zal eerstdaags beslissen, bij wie zij zich zal aansluiten.
Maar de Bakouninisten zijn niet de eenigen, die van het Haagsche congres in hoogst ontevredene stemming huiswaarts zijn gekeerd.
Zooals bekend is zijn sommige afgevaardigden, waaronder ook de president Ranvier, vertrokken voordat het congres was afgeloopen. Men
| |
| |
wist niet wat als oorzaak van dat onverwachte vertrek moest worden aangemerkt, want, die op een afstand stond, kon niet anders denken of de genomen besluiten waren geheel in den geest van Ranvier en zijn vrienden.
Toch bleek het reeds schielijk dat de meest excentrieke communeleden uit verstoordheid waren heengegaan en met de Internationale wilden breken. Zij gingen naar Londen en schreven van daar aan den algemeenen raad een brief, waarin zij verklaarden dat zij niet bij de Internationale konden blijven, omdat de vereeniging niet was, wat zij zoo gaarne zouden wenschen, nl. een krachtige hefboom tot in het leven roepen van revolutie. Die brief, onderteekend door Ranvier, A. Arnaud, F. Cournet, Marguerite, Const. Martin, en Ed. Vaillant was in zeer hartstochtelijke bewoordingen opgesteld.
Over het congres zelf laten zij zich in hun schrijven in zeer ongunstige bewoordingen uit. Het was met het congres treurig gesteld, zeggen zij; met allerlei kibbelarijen, persoonlijke voorvallen en intrigues werd de helft van den tijd te zoek gebracht. Men gevoelde dat men zich anders voordeed dan men werkelijk was, en het kwam slechts van de lichtgeloovigheid van het publiek dat het niet merkte wat vleesch er in de kuip was. Het publiek hield de Internationale voor almachtig, omdat het haar voor de vertegenwoordiger der revolutie hield.
De eigenlijke grieven, waarom zij zich terugtrokken, zijn van verschillenden aard.
Als eerste grief geven zij op dat men hunne voorstellen en resoluties, betrekking hebbende op de revolutionaire macht van het proletariaat, dood had gezwegen door ze in handen te stellen van een commissie, die later niets meer van zich liet hooren. Zij hadden nl. voorgesteld dat den algemeenen raad zoude worden opgedragen den strijd tegen de rijken te organiseeren op de wijze van de commune, welk voorstel behendig in de doos werd gestopt.
Hun tweede grief was dat men niet had willen toestemmen de contributie te verhoogen ten einde een grootere macht te kunnen ontwikkelen.
De derde grief dat de algemeene raad, door het congres benoemd, niet revolutionair en socialistisch genoeg was samengesteld en de vierde grief eindelijk: de overplaatsing van den algemeenen raad van Londen naar New-York.
‘De algemeene raad moest, zeggen zij, te Londen zijn in het centrum der beweging. Maar die lafaards, die bang waren voor de overmacht van de Fransche commune-elementen in een raad, die te Londen zijn zetel had, dachten er anders over, en daarom hebben zij het congres naar Amerika gezonden. Uit vrees voor de commune heeft de Internationale de hand aan zich zelve geslagen. Hare vrienden hebben haar gewaarschuwd, zij hebben gezegd dat het een dollemansidee was om in een tijd, waarop in Europa het terrein voor den strijd is, en waarop in Frankrijk, Oostenrijk, Engeland, Spanje en Duitschland de troepen
| |
| |
aan het vechten zijn, den generalen staf, die met de algemeene leiding belast is, naar Amerika over te brengen; naar Amerika, het middel punt van den sectegeest, de verzamelplaats van de zwendelarij, naar een volk, dat het minst van alle volken rijp is voor het socialisme. De Internationale heeft, toen zij opgeroepen werd om te handelen, geweigerd haar plicht te doen. Zij ontweek de revolutie en vluchtte naar Amerika. Door van het terrein, waar de strijd moest plaats hebben, te deserteeren, erkende de Internationale haar onmacht, en vernederde zich in de oogen van allen, die in haar de drijfkracht der revolutie meenden te ontdekken.’
De Internationale is derhalve zeer verzwakt. De beide uiterste partijen zijn haar afvallig geworden; noch de Bakouninisten, die onthouding van politiek prediken, noch de Blanquisten, die niets willen als politiek en revolutie, konden zich op den duur in de Internationale te huis gevoelen.
Zal de vereeniging, van die hulptroepen verstoken, evenwel bestaan kunnen blijven, ja misschien zelfs een nieuwe krachtige kern vormen?
De tijd zal het moeten leeren. In elk geval zal het jaren moeten duren voordat zij zich van de bekomen verliezen zal kunnen herstellen.
De algemeene raad, die zich te New-York heeft geconstitueerd, bestaat thans uit de heeren F.J. Bertrand, F.R. Bolte, G. Carl, S. Dereuve, Fornaccieri, S. Kavanagh, Laurel, Levièle, F.A. Sorge, C. Speijer, en St. Clair, en heeft zijn werk aanvaard met de uitvaardiging van een uitgebreid rapport, dat in de Volksstaat no. 92 is opgenomen.
Van zeer vredelievenden aard is dat rapport niet. Gij hebt slechts de keus, zeggen zij tot de arbeiders, om u of geheel te onderwerpen, te bukken onder het juk der moderne maatschappij en u te laten gebruiken als slaven, met het zekere vooruitzicht bij slot van rekening van armoede en ellende wegtekwijnen, of strijd te voeren, strijd niet slechts tegen enkele meer bevoorrechte klassen, maar tegen het geheele gebouw zelf, tegen de geheele moderne maatschappij.
Laat ik eindigen met den wensch uittespreken, dat deze vereeniging, die het woord onverzoenlijke strijd in haar banier heeft geschreven, tengevolge van den strijd in eigen boezem in duigen moge vallen, voordat zij hare legertroepen tegen onze tegenwoordige maatschappij heeft bijeenverzameld.
's-Hage, 25 Januari 1873.
H.G.B.
|
|