De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den dag.Nauw begint Frankrijk te bekomen van den schrik, van de uitputting van den laatsten oorlog, of het raakt weder aan het gisten en vertoont het oude schouwspel: het dobbert tusschen een omwenteling en een staatsgreep. Twee stroomen ziet men tegen elkander inwerken, den monarchalen en den republikeinschen; kort na het sluiten van den vrede scheen de eerste de overhand te zullen houden; niettegenstaande Gambetta, de vertegenwoordiger van het republikeinsche beginsel, het meest had gedaan voor de gloire van Frankrijk en, hoe dol ook, door zijn energie en zijn rustelooze werkzaamheid de eer van Frankrijk had gered, bestond de nieuwe Nationale Vergadering voor het grootste gedeelte uit monarchalen, die alleen van het oprichten van den ouden legitimistisch-orleanistischen troon heil verwachtten. Er ging een beweging door de geesten, die de monarchalen voordeelig was; men had een afkeer van het drijven voor het ideaal van een volmaakten Staat, waarbij aan iedereen dezelfde rechten werden verzekerd, men critiseerde het algemeen stemrecht en dacht met genoegen aan de reactie, die de groote hydra, de democratie, zou aan banden leggen. De opstand der Commune, het vandalisme in de schitterende hoofdstad, moest natuurlijk die geestesrichting bevorderen; geen kreet werd vernomen uit het kamp der aristocratische partij, die van deernis sprak met de duizenden, die in het monsterproces werden gerecht, of van | |
[pagina 81]
| |
oeconomische bezwaren om zoovele en daaronder voortreffelijke handen aan den arbeid te onttrekken en op kosten van den Staat maanden lang in preventieve gevangenschap te houden. Integendeel, men meende het heil van Frankrijk alleen te verzekeren door ongehoord strenge maatregelen, als waren de kinderen der omwenteling geen zonen van hetzelfde vaderland. Twee jaren is het straks geleden, dat Frankrijk gedwongen werd den vrede te sluiten met Duitschland, en nog altijd verkeert het grootste deel, het woeligste, in staat van beleg. Langzamerhand bleek echter dat die geestesrichting geen blijvende was, maar slechts veroorzaakt door den verbijsterenden indruk van de ongekende nederlagen; in tijden van grooten druk, van felle noodlotslagen ziet de mensch als bij instinkt om naar het verledene en beschouwt zijn ramp als een gevolg van zijn eigen val. Bij een meer standvastig en diepzinnig volk zou daarom de groote oorlog een tijdperk van volkomene en duurzame reactie hebben kunnen teweeg brengen, maar de Franschen zijn te levendig van aard voor langdurige indrukken en te oppervlakkig om een ander bestaan aan te vangen op grond van hun gemoedsleven. De reactionaire meerderheid van de Nationale Vergadering, die nog altijd op den eersten indruk voortbouwt en daarnaar het tegenwoordige Frankrijk wil afmeten, werd telkens door de werkelijkheid in het aangezicht geslagen en lijdt aan schromelijk zelfbedrog. Steunend op de openbare meening des lands, die bij de verkiezing en onder de ruïnen van den oorlog sprak, meende zij, dat zij door decentralisatie de regeering des lands voor goed in haar macht zou brengen. Zij was het, die de wet op de Algemeene Raden doordreef; de verkiezing van de leden dezer Raden zou immers even monarchaal uitvallen; die corporaties zouden even zoovele bolwerken zijn voor haar staatkunde, en wanneer de traditioneele staatsgreep zich herhaalde en de Nationale zelve onmachtig geworden was in den zetel der regeering, zou uit die Algemeene Raden de Rood-Nationale voortkomen, die voor de belangen des lands waakte. Bittere teleurstelling; de meerderheid van die Raden bleek met een geheel anderen geest bezield; niet alleen dat zij zich voor liberale, d.i. republikeinsche maatregelen verklaarde, op algemeen verplicht lager onderwijs aandrong, zij richtte adressen van sympathie aan den man, in wien de meerderheid zich zoo deerlijk had vergist, dien zij had gehouden voor den wachter bij het heiligdom der monarchie, en die met verloochening van zijn verleden den toegang tot den tempel der vaderen versperde en aan de republiek den voorrang gaf boven de monarchie. Sommige Raden - maar dat waren uitzonderingen - drongen zelfs aan op ontbinding van de Nationale Vergadering om daardoor de monarchale meerderheid te verdrijven.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 82]
| |
Wilde men de meerderheid der Algemeene Raden nog niet als bewijs laten gelden, dat de verkiezingen onder den oorlogsdruk slechts de uitdrukking waren van een voorbijgaande stemming, de aanvullingsverkiezingen voor de Nationale Vergadering moesten wel allen twijfel wegnemen. Schier uitsluitend waren zij in het voordeel van de republikeinen en radicalen; het is vooral deze uitslag, die het linkermidden, de Thiers-republikeinen zooals men hen zou kunnen noemen, tot een invloedrijke fractie heeft gemaakt; vroeger had zij weinig vasten samenhang, een groot deel der leden bezocht ook de vergaderingen van het rechtermidden, een ander deel hield steeds raad met de gematigde linkerzijde; langzamerhand is haar programma gerijpt, heeft zij aan vastheid gewonnen; haar invloed bestaat daarin dat zij anti-monarchaal en constitutioneel-republikeinsch is en daardoor de linkerzijde met haar verschillende schakeeringen voorgaat en den weg wijst. Eenige invloedrijke leden hebben zich bij deze fractie aangesloten; generaal Chanzy, die een tijdlang president der fractie was; Picard, de gezant te Brussel, is een der voornaamste woordvoerders. De loop der omstandigheden, de verkiezing van de Algemeene Raden, de aanvullingsverkiezingen voor de Nationale Vergadering hebben tengevolge gehad, dat de besliste meerderheid van de monarchalen verdwenen is; de Nationale is thans verdeeld in bijna gelijke helften; de monarchalen winnen het nog, maar met slechts eenige stemmen. Men zou evenwel verkeerd doen met uit deze gedeeltelijke verplaatsing van de meerderheid der volksvertegenwoordiging het besluit te trekken, dat het Fransche volk op weg is om met volkomen zelfbewustzijn en kennis zich voor de republiek te verklaren. Thiers heeft van het begin af gezegd, dat de toekomst behoorde aan ‘den meest wijze’, dat is volkomen waar en een bewijs, dat Thiers zijn volk kent; duidelijkheidshalve wordt die zinspreuk het best verklaard door te lezen: ‘den meest bedaarde,’ en schoon schijnbaar in tegenspraak is de monarchale richting bij de stemming in Februari '71 en later de republikeinsche richting bij de verkiezing voor de Algemeene Raden en voor de vacaturen in de Nationale Vergadering, gegrond op hetzelfde beginsel, de behoefte namelijk aan rust, den afkeer van verandering, van revolutie. Die overwegende karaktertrek heeft het Fransche volk in '51 zich voor Napoleon doen verklaren en zijn onteerend despotisme dragen en toejuichen, in Februari '71 een reactionaire Nationale Vergadering doen verkiezen, in October republikeinsche Algemeene Raden, terwijl het op grond van de aanvullingsverkiezingen niet twijfelachtig is, of een ontbinding van de Nationale Vergadering zou een volksvertegenwoordiging geven, geheel tegenovergesteld aan die van Februari '71. Het is een door de Fransche republikeinen zelven erkend feit, dat in Frankrijk alleen de groote steden en enkele streken in het zuiden door overtuiging republikeinen zijn, maar overigens bij verre weg de groote meerderheid de republiek - en zij heeft 't er dik- | |
[pagina 83]
| |
werf naar gemaakt, - volstrekt geen krediet heeft, en veeleer wantrouwen inboezemt. De Thiers-republiek heeft het wantrouwen gedeeltelijk weggenomen; zij heeft den Commune-opstand overwonnen en het bewijs geleverd, dat zij ook tegen de meest strenge maatregelen niet opziet; schoon de republiek nog maar korten tijd heeft bestaan, heeft zij door het stipt handhaven der orde zich gevestigd, men is aan haar gewoon geworden; bij de levendigheid en opgewondenheid van het Fransche volkskarakter, bij de hevigheid van de partijdrift moet een overgang tot een anderen regeeringsvorm weder aanleiding geven tot strijd, wellicht tot een burgeroorlog. Toen Thiers te Bordeaux zeide, dat de republiek het minst verdeelt, kon hij met recht, tegenover de Nationale Vergadering, die het aanhoorde, worden uitgelachen; maar dat woord is waar geworden, omdat de monarchalen het nooit over hun koning eens zijn geworden en de fusie steeds een zotte komedie is geweest. Legitimisten, Orleanisten en Bonapartisten zijn grootheden, die in 't eind elkander vernietigen, omdat zij ieder aan hun eigen pretendent de voorkeur geven. De republiek - of de monarchalen het willen erkennen of niet, is in zeker opzicht neutraal gebied, niet voor de partijmannen van de Nationale Vergadering, maar voor de kiezers; het volk, met meer gezond verstand begiftigd dan de kamerleden, is tot de praktische overweging gekomen, dat de allereerste vereischte van een regeering is, dat zij waarborgen aanbiedt voor het handhaven der maatschappelijke orde; en deze juist wordt door de monarchalen met hun onderling strijdige inzichten in gevaar gebracht. Het is inzonderheid bij den handelsstand, bij de neringdoende volksklasse, bij de bourgeoisie dat dit utiliteitsbeginsel wordt gehuldigd; de gevolgen van het verstoren der maatschappelijke orde worden daar het eerst gevoeld, het materieel bestaan onmiddellijk bedreigd. Hoe weinig deze klassen met politieke overtuiging op hebben, hebben zij in '51 en later getoond. De republikeinsche volksvertegenwoordigers, hetzij in de Nationale Vergadering, hetzij in de Algemeene Raden werden echter op de meeste plaatsen verkozen met een niet altijd aanzienlijke meerderheid. De talrijke minderheid, die voor de conservatieve of monarchale candidaten opkwam, bestond meest uit clericalen; het zwaarste contingent werd geleverd door het platteland, waar de pastoor elke week tot stichting der geloovigen en tot opbouwing in hun allerchristelijkste overtuiging den President der republiek en zijn geheelen aanhang brandmerkt als den poel der goddeloosheid, en waar de alleenzaligmakende kracht wordt geleerd van de regeering van 's Pausen gehoorzamen zoon en dienaar, den graaf van Chambord, bijgenaamd Henri V. Men herinnere zich dat Frankrijk op het platteland duizenden en duizenden telt, die lezen noch schrijven kunnen; bij den boerenstand staan veelal die kundigheden in diepe minachting; men gevoelt een grooten afkeer van de dagbladen, ook daar waar men lezen kan, daar men politiek beschouwt | |
[pagina 84]
| |
als een middel om wanorde te verwekken, als een weefsel van eigenbelangzuchtige intrigues. Pastoor denkt er waarschijnlijk evenzoo over, staat in politieke ontwikkeling weinig boven zijn boeren, maar ontvangt van hooger hand het wachtwoord, dat hem verplicht om tegen de republiek en de mannen, die haar dienen, eenige scheldwoorden bijeen te zoeken. Neemt men het een bij het ander, dan komt men spoedig tot de overtuiging, dat de republikeinschgezindheid van Frankrijk zeer verdacht is; noem het de republiek zonder republikeinen, want inderdaad, geen land is minder geschikt voor de republiek; het volk is over het geheel te weinig ontwikkeld om dien regeeringsvorm te kunnen dragen, zich zelfs een behoorlijk begrip te kunnen vormen van de eischen, die hij met zich brengt; de republiek kan alleen bestaan, waar een ruime mate bestaat van algemeene politieke ontwikkeling, en deze kan eerst het gevolg zijn van de ontwikkeling op ander gebied. Het ontbreken van staatkundige overtuiging - wij spreken niet van politieken hartstocht bij zekere facties, te Parijs en elders - is het dan ook dat het Fransche volk zulke wonderlijke omkeeringen doet maken, het heden een Napoleon doet toejuichen en verheerlijken, morgen de republiek uitroepen en zweren bij die republiek, ook waar een man als Thiers welbezien slechts het bestuur van persoonlijke willekeur voortzet. Er is iets diep bedroevends in, een volk, dat zoovele onmiskenbare geestesgaven bezit, te zien overgegeven aan den schijn en het bestaan op politiek gebied te zien maken tot een karakterloos woordenspel, dat ons nu eens ergert, dan weder een glimlach afperst.
Hoe weinig diepen grond de strijd tusschen monarchie en republiek ook moge hebben, hij bestaat nu eenmaal en moet worden uitgevochten. Het strijdperk is voornamelijk de Nationale Vergadering. De rechterzijde of meerderheid maakt een treurige figuur; niet dat het haar evenals een groot gedeelte van de linkerzijde aan staatkundige overtuiging zou ontbreken, maar die overtuiging is van een zonderling gehalte; het voornaamste bestanddeel is geloof, een soort van fetischdienst, zich richtend op eenige personen, die zonder eenig nader bewijs geacht worden het geheim van Frankrijks welvaart en glorie van zich te zullen doen uitstralen. Een dier personen heeft er zich op toegelegd om in navolging van den Paus zich zelf onmogelijk te maken; de graaf van Chambord stelt zich voor om wanneer hij eenmaal Frankrijks troon beklommen heeft, zijn lessen van regeeringswijsheid te halen op het Vaticaan bij den man, die zonder blikken of blozen de geheele bestaande maatschappij vervloekt. De man is trouwens de type van zijn partij, de echt clericale, die zich de toekomst van den Staat denkt in den vorm eener theocratie, maar niet in den verheven Semitischen vorm, neen, zoo bekrompen, kleingeestig, armhartig als het monnikengeloof optreedt met cel en pij en lichaamskastijding. Men kan | |
[pagina 85]
| |
zich haast niet voorstellen, dat die partij buiten de Kerk nog eenigen invloed uitoefent en toch is dit het geval; zij ontwikkelt met den dag meer een werkzaamheid, waarover men verbaasd staat; van heind en verre trokken de vrome pelgrims naar Lourdes, naar Salette om in aanbidding neder te zinken voor de wonderen, door onze Lieve vrouw verricht; en wanneer men zelfs in ons land prijzen durft uitloven aan hem, die bewijst dat die wonderen niet geschied zijn, dan is het zeker niet te verwonderen, dat men in Frankrijk duizenden telt, die de kunsten van priesterlist en bijgeloof voor goede munt opnemen. Die pelgrimstochten zijn echter slechts oefeningen voor de veelbelovende toekomst en tevens monstering van de krachten, waarover men beschikt. Het geloof wordt in de gemeenschap het meest bevorderd en het heeft ons verwonderd, dat op die merkwaardige tochten niet door een of anderen vrome een nieuwe verschijning van Moeder Maria is waargenomen en het zinsbedrog zich langs gewonen psychologischen weg epidemisch aan de geheele schare heeft meegedeeld. Onder die pelgrims bevond zich de keur van de legitimistische afgevaardigden. De Fransche liberale bladen gaven hun tevredenheid te kennen, dat het aantal duizenden der groote menigte en eveneens dat der afgevaardigden beneden de verwachting der ultramontanen was gebleven. Men kan gemakkelijk tevreden zijn; ons verwonderde het veeleer, dat die bijgeloovige onderneming zoo goed is geslaagd en zelfs Frankrijks hoofdstad haar contingent tot het vroom bedrog leverde. Nantes was de éenige plaats, waar een vijandige demonstratie tegen de dolende wonderridders plaats had en zonder voorstander te zijn van straatschandaal, kan men op dat feit wijzen als een der weinige lichtpunten; indien toch een volk zoo weinig gevoel van verontwaardiging meer bezit, dat het onverschillig blijft voor zulk een vertoon van bijgeloof, zulk een speculatie op de onkunde, dan moet dat volk wel diep gezonken zijn en evenmin gevoel hebben voor een aantal andere zaken, die totnogtoe voor den mensch vereerend werden gehouden. De kracht van de clericale partij is evenals overal elders gelegen in haar organisatie, in haar straffe eenheid; de vrije Gallicaansche priesters zijn in Frankrijk schier uitgestorven; hier en daar leeft nog een enkele, stil en verborgen op het platteland, in angstig vreezen dat de muren zullen verraden, wat er bij wijlen omgaat in zijn gemoed, want een enkele vrijheidskreet en het is gedaan met hem; hij wordt uit het gelid gestooten en de keten der hierarchie sluit zich boven hem, zooals eertijds de wateren zich sloten boven den martelaar, die des nachts in de diepte van het meer verdween. Van de bisschoppen gaat het wachtwoord uit, van de bisschoppen, die evenals hun Duitsche ambtgenooten zich een voor een hebben gebogen onder het Pauselijk absolutisme, onder den ijzeren scepter van den generaal der Jezuïeten. Het grootste aantal gedweeën, slaven vindt men op het platteland, waar de ontwikkeling het geringst is; ook in de hoogere standen is echter in de | |
[pagina 86]
| |
laatste vijf en twintig jaren de invloed van de Roomsche geestelijkheid op een ontzettende wijze toegenomen. Na de omwenteling van '30 werd de invloed der geestelijkheid ingeroepen om den troon van den burgerkoning te schragen; de voorwaarde was het onderwijs, de overlevering van de vrouwen en kinderen, - in Frankrijk beiden even weinig in tel, - aan de beulshanden van den priester. Vóor dien tijd weinig ontzien in het steeds spottende Voltairiaansche Frankrijk, drong de sluwe priester zich overal in, werkte op de mannen door het geweten der vrouwen en op de toekomst door een reeks van kloosterscholen op te richten, waarin vooral de kinderen der aanzienlijken hun opleiding genoten; deze weg leidde tot een dubbel resultaat; niet alleen dat de invloed van de geestelijkheid op allerlei gebied toenam, zij verzamelde tevens onmetelijke schatten; Frankrijk werd met geestelijke inrichtingen overdekt. Niet alleen door het aantal volgelingen, door haar ontzettenden rijkdom is de geestelijkheid machtig, nog meer is zij het door de onverschilligheid, die de Franschen tegenover het drijven der geestelijkheid kenmerkt, ook waar zij voor zich zelf met alle kerkelijk geloof gebroken hebben en Voltaire nog altijd als den grootsten wijsgeer huldigen. De geschiedenis van de pelgrimstochten van dezen zomer levert daarvan een merkwaardig bewijs; werkelijk meende men, dat het hier een onschuldig spel gold, goed voor vrouwen en kinderen; de President der Republiek, de oude Thiers, het eminente hoofd van den Staat, meende den toorn der clericalen over het uitjouwen van de pelgrims te Nantes te moeten ontwapenen door den Roomschen Eeredienst voor den waren nationalen te verklaren; te Parijs had de aftocht van de pelgrims plaats onder het oog van den bevelhebber van Parijs, generaal Ladmirault. Ja, wat meer zegt; zelf niet geloovend aan het kerkelijk spel, werd een goed deel der bourgeoisie gedwongen aan de vrome plechtigheden deel te nemen, uit vrees voor de ongenade van den priester; zoo werd de bourgeoisie, om een uitdrukking te bezigen van het orgaan van Gambetta, de République Française, zoo werd de bourgeoisie niet alleen gebogen maar ook onteerd. In den stroom der gebeurtenissen, bij den telkens veranderenden toestand door de verschikking der partijen en door de manoeuvres der Regeering, gaat de indruk van een aantal gebeurtenissen in Frankrijk spoedig voorbij; ook uit de zittingen van de Nationale Vergadering zouden wij een aantal feiten kunnen opnoemen, die pleiten voor de toenemende macht van de clericale partij; haar eischen worden ingewilligd niet zoozeer uit overtuiging als wel uit vrees. Thiers verklaarde herhaalde malen den Roomschen Eeredienst voor den nationalen dienst van Frankrijk; van daar dat de Minister van Eeredienst, Jules Simon, vroeger lid van de Roode Internationale, vrijdenker en wijsgeer voorzoover zijn zwakke hersens reikten, een circulaire uitvaardigde, om ingevolge het besluit der Nationale Vergadering te verzoeken om een | |
[pagina 87]
| |
plechtige misdienst ter wijding van de werkzaamheden van de Nationale Vergadering. En daar ging op den Zondag na de opening der volksvertegenwoordiging de President der Republiek met zijn Ministers en met het bureel der Nationale Vergadering ter kerke; zij plaatsten zich naast het altaar; de bisschop sprak voor hen een rede uit, waarin onder zinspeling op een Bijbelsch verhaal de wenschelijkheid betoogd werd van de verwijdering van de republiek met haar President en de erkenning van den Koning bij Gods genade, Hendrik V, dien ‘de kinderen Belials niet wilden erkennen.’ ‘Gebogen en onteerd’ - de uitdrukking is waarlijk niet te sterk! En datzelfde schouwspel had plaats in schier alle Roomsche Kerken van Frankrijk, terwijl de clericale dagbladen het hoofd der Regeering elken dag allerlei beschuldigingen naar het hoofd werpen en op zijn verwijdering aandringen met een hardnekkigheid als de oude Cato de noodzakelijkheid van de verwoesting van Carthago herhaalde. Men heeft moeite zich dien toestand in te denken, men zou dien voor onmogelijk willen houden, indien het geen feiten waren, feiten, die wij niet genoeg opmerken, omdat zij met de snelheid van den dag voorbijgaan. Maar de meerderheid van Frankrijk is niet clericaal, zal men zeggen, de uitslag der verkiezingen bewijst het, want de monarchale candidaten delven het onderspit; 't is waar, maar in een land, waar zulke feiten voorvallen, zonder dat de Regeering zich krachtig toont, zonder dat het volk luide protesteert, daar is de clericale partij machtig door de karakterloosheid van de tegenpartij, door de algemeene onverschilligheid; in zulk een land moet de clericale partij eenmaal zegevieren, omdat zij een vast doel heeft bij de algemeene verdeeldheid en het bereiken van dat doel najaagt met alle middelen. 't Is altijd een ramp, wanneer een volksvertegenwoordiging een clericale, een kerkelijke fractie in haar midden heeft; het geeft een heillooze verwarring bij het onderzoek van de staatkundige quaesties, doet die onzuiver stellen en werkt tevens demoraliseerend, omdat de Kerk nog altijd een machtige factor is bij het volk, bij de kiezers, wanneer men althans met het algemeen stemrecht ook de minder ontwikkelde massa daaronder heeft aangenomen. Nergens is dit echter meer het geval dan in Frankrijk, waar met de algemeene onkunde ook het bijgeloof, het ultramontanisme is toegenomen. Nu is op de geheele monarchale meerderheid de qualificatie van clericaal niet direct van toepassing; zuivere volbloed clericalen vindt men alleen bij de uiterste rechterzijde; de zwarte kleur begint iets af te nemen bij de fusionisten, die liefst den graaf van Chambord zouden hebben, maar ook geen bezwaar tegen den graaf van Parijs, die tot heden geen enkel bewijs heeft gegeven, dat hij op het voogdijschap van den Paus gesteld is. De laatste, de prins van Orleans, is uitsluitend de patroon van het rechtermidden, en gaat door voor hetgeen men 25 jaar geleden liberaal noemde. Hij is de vertegenwoordiger van | |
[pagina 88]
| |
die bourgeoisie, die meent dat iedereen genoeg heeft aan die mate van vrijheid, die zij in haar voornaamheid en zelfgenoegzaamheid ook voor anderen dienstig acht. 't Is mogelijk dat haar programma, consequent doorgevoerd, aan de behoefte van het tegenwoordige Frankrijk voldeed, waar men meer dan een halve eeuw over vrijheid allerlei schoone phrasen heeft verkocht, zonder haar te kunnen dragen, haar steeds voor zich zelf eischend, maar haar nooit aan anderen verleenend, terwijl een twintigjarig despotisme nog meer voor die vrijheid heeft onvatbaar gemaakt. Het geslacht van de prinsen van Orleans is echter weinig geschikt om een proefneming te wagen; die prinsen, schoon het hun niet aan verstandelijke vermogens ontbreekt, hebben zich altijd gehaat gemaakt door hun zelfzucht en meer bepaald door hun gierigheid, en niet onmogelijk dat hun eenvoudigheid - Louis Philippe maakte zich daardoor belachelijk, - daarmee in verband staat. Deze persoonlijke eigenschap echter daargelaten, ligt op hen en op de partij, die hen dient, een traditioneele vlek, die elke gedachte, dat het Fransche volk met hen een betere toekomst zou te gemoet gaan, verbant. Die vlek is het verbond met de clericalen; in '30 was dat bondgenootschap met de clericalen een fout, - men heeft later ook andere liberale partijen haar zien begaan, - die haar verontschuldiging vindt in de argeloosheid, waarmeê men den liberalen schijn van de clericalen voor goede munt opnam. De ervaring echter moest wijzer gemaakt hebben en doen zien, dat het clericale liberalisme niets is als een slang, die langzaam opkruipt om te verworgen. Maar ondervinding heeft de Fransche oud-liberalen, de mannen van de parlementaire bourgeoisie niet gebaat. Is het eigenbelang, die hen nog heden om den steun der clericalen doet bedelen of althans de ultramontanen zoo naar de oogen zien, dat zij nauw een voet durven verzetten buiten den kring, door de Zwarten aangewezen? Een aantal stemmingen in de Nationale Vergadering strekken ten bewijze, dat de monarchale meerderheid ook met de dolste eischen van de Zwarten zoo niet instemt, dan toch meestemt. Om slechts éen punt te noemen, de wet op het lager onderwijs van den minister Jules Simon, waarlijk niet overdreven liberaal, werd in de afdeelingen verminkt onder leiding van den bisschop van Orleans, mgr. Dupanloup, maar ook het nieuwe clericale ontwerp is tot heden niet in behandeling gekomen, omdat de Zwarten in den bestaanden toestand hun voordeel vinden. Tal van adressen van Algemeene Raden drongen aan om de onderwijswet aan de orde te stellen en verplicht kosteloos leeken-onderwijs in te voeren, - te vergeefs; en waar gemeenteraden, zooals te Lyon, het waagden aan het privilege van de geestelijkheid op het gebied van het onderwijs te komen, werden zij door de Regeering gedwarsboomd, die de rechterzijde geen ergernis wilde geven. Noem het zucht tot zelfbehoud, die oude parlementaire bourgeoisie | |
[pagina 89]
| |
tot den slippendrager maakt van de clericalen, want zonder dien steun kan zij zich geen oogenblik staande houden, maar zeg dan ook: wanneer zulk een partij aan de Regeering mocht komen, zal Frankrijk nog dommer, nog bijgelooviger, nog ultramontaanscher worden; evenals de schaduw volgt het zwarte spooksel de oud-liberale partij en is voortaan onafscheidelijk daarmeê verbonden. De overwinning van die partij is niet de herleving, maar het langzaam verval van Frankrijk. Gelukkig dat de pretendenten-verdeeldheid tot heden die partij onmachtig heeft gemaakt om het doelwit harer wenschen, de vestiging harer monarchie te verwezenlijken; tusschen den graaf van Chambord en den graaf van Parijs is slechts een onderscheid in graad, niet in beginsel, indien men let op de praktische werkzaamheid van de monarchale partijen; ja, de partij van den graaf van Chambord en zijn legitimisten verdient door haar openhartigheid en haar consequentie meer achting dan de volgers van den graaf van Parijs, die de clericalen dezelfde vrijheid geven, schoon zij inwendig van het kerkelijk geloof geheel vreemd zijn en alleen het wierookvat zwaaien om langs dien weg de heerschappij te verkrijgen en den troon te veroveren. Zoowel Bourbon als Orleans is voor Frankrijk de vertegenwoordiger geworden van een nieuwe dynastie, en een nieuwe dynastie wordt alleen gesticht, wanneer de vertegenwoordiger uitmunt en een grooten persoonlijken indruk maakt; geen van beiden kan zich echter daarop beroemen; de graaf van Chambord is, zijn ongelukkig geloof daargelaten, een kleingeestig man; hij heeft de eigenzinnigheid van een oud man en is de type van een geslacht dat uitsterft. De prinsen van Orleans zijn in Frankrijk nooit bij het volk bemind geweest, omdat zij zich nooit door een of andere uitstekende eigenschap aanbevolen; nooit uitmuntend door eenige kracht zou hun een plaats in den gewonen burgerstand kunnen worden afgestaan, waar hun geschiktheid om voor hun eigen zaken te zorgen hun zou te pas komen; als troonpretendenten maken zij een ongelukkige figuur; zij zijn zelfs niet in staat om te intrigueeren en laten dat hun partij voor hen doen. In trouw gezelschap en eendrachtige samenwerking tegen de republiek vindt men in den monarchalen kring in den laatsten tijd ook de Bonapartisten; hun isolement in de Nationale Vergadering heeft opgehouden; Rouher staat aan het hoofd van een 22 getrouwen, natuurlijk niet om een der oude dynastien op den troon te helpen, maar om het water troebel te houden. Men beweert echter dat ‘de wijsgeer’ op Chislehurst ontdaan is over die compagnieschap en bevel heeft gegeven om zich althans met de legistimisten niet te veel te verbroederen. Hoe zwak de Bonapartistische partij in de Nationale Vergadering ook moge zijn, de terugkeer van den sluwsten en listigsten der pretendenten blijft steeds een mogelijkheid; een deel van het leger is nog altijd op zijn hand; het ambtenaren-personeel, dat onder hem goede dagen heeft gehad, is nog hetzelfde, de tragedie van Sedan raakt ver- | |
[pagina 90]
| |
geten en de Bonapartistische pers heeft zoo dikwerf herhaald, dat de keizer het slachtoffer is geweest van bedrog, dat het bij de Franschen volstrekt geen onmogelijkheid is, dat zij er aan gaan gelooven. Het voortdurend gekijf der partijen, de onmogelijkheid om zonder botsing uit de tegenwoordige crisis te geraken, moet natuurlijk de verloopen 20 jaren van rust en materieel welvaren in een aantrekkelijk licht doen schijnen. Er zijn Franschen in aantal, die meenen dat de jeugdige Loulou, die bij Saarbrücken zooveel bewijzen van onverschrokkenheid gaf, nog de meeste kans heeft van de troonpretendenten, niet op dit oogenblik, maar wanneer het tijdperk van verwarring is gekomen, dat volgens den tegenwoordigen stand der partijen moeilijk kan uitblijven. De eindbeslissing van de tegenwoordige crisis van Frankrijk zal, naar wij vreezen, niet vallen door de politieke overtuiging van het volk - want die bestaat slechts bij een zeer gering deel, - maar op grond van het utiliteitsbeginsel of, zoo men wil, uit zucht naar veiligheid, naar maatschappelijke orde. En vallen wij de Franschen daarover niet te hard; men moet in dezelfde omstandigheden geleefd hebben om doordrongen te zijn, dat werkelijk de handhaving van de maatschappelijke orde de eerste voorwaarde is, die men aan een regeering stelt en stellen moet.
Het eerste tijdperk der republiek was steeds dat waarbij de gematigde republikeinen door de ultras werden overvleugeld en de rooden hun holle onhoudbare theorien op den Staat toepasten, zonder te begrijpen dat proefnemingen op het leven altijd hoogst gevaarlijk zijn. De republiek van '48 moest eerst haar bestaan afstrijden in den Juniopstand, in '71 moest eveneens Mac Mahon de Communisten te Parijs ten onderbrengen. Na dien tijd zijn de roode republikeinen en de socialisten in de Nationale Vergadering tot een kleine fractie saamgesmolten. Het schijnt soms dat de republiek van '71 onder een goed gesternte staat; hoe weinig uitzicht zij ook na den oorlog had om ooit regeeringspartij te worden, haar kansen zijn met den dag verbeterd; wij wezen reeds op de verkiezingen voor de Algemeene Raden en de aanvullings-verkiezingen voor de Nationale Vergadering; voortdurend ontving zij versterking. Men heeft dit resultaat te danken aan verschillende oorzaken; vooreerst dat de republiek, in '70 door overrompeling verkregen, vooral tengevolge van de verdeeldheid der monarchalen is blijven bestaan en haar omverwerping thans gelijk zou staan met een omwenteling; in de tweede plaats echter dat de Thiers-regeering, die voor republikeinsch doorgaat, steeds de maatschappelijke orde heeft weten te bewaren en met name tegen de Communisten een voorbeeldige gestrengheid heeft aan den dag gelegd; had Napoleon III om de Franschen met wat speelgoed in den vorm van een schoone phrase tevreden te stellen, de uitdrukking uitgevonden: l'Empire c'est la paix, Thiers werkt evenveel uit door zijn telkens herhaalde phrase: | |
[pagina 91]
| |
la République c'est l'ordre, en zoolang het feitelijk blijkt, dat Thiers het ernstig daarmee meent en gereed is de daad bij het woord te voegen, zal het grootste deel van Frankrijk de republiek blijven steunen, niet uit overtuiging, maar op grond van het utiliteitsbeginsel. En de houding van de republikeinen in en buiten de Nationale Vergadering is van dien aard, dat zij overeenkomstig den geest van hun mandaat die ondersteuning ten volle verdienen. Hun eigenlijk programma is op den achtergrond getreden en hun eerste zorg is de bestaande Regeering te steunen en met opoffering van eigen inzicht het regeeren mogelijk te maken. Zelfs de radicale Gambetta, dien Thiers aanvankelijk tot de fous furieux rekende, heeft, zijn laatste reis door Savoye uitgezonderd, bewijs gegeven van een gematigheid en zelfbeheersching, waartoe niemand den ex-dictator in staat achtte. Was de republiek tevens een schrikbeeld, dat allerlei bloedige tooneelen voor den geest riep, de vader van de tegenwoordige republiek, Thiers, heeft er een qualificatie bij uitgedacht, waardoor het harde van den klank verdwijnt; hij noemt zijn kind de conservatieve republiek en vergeet nooit op het eerste vollen nadruk te leggen. Voeg er bij dat deze republiek tot heden niets van een republiek heeft als den naam en de Thiers-regeering zoo mogelijk nog persoonlijker en willekeuriger is dan die van Napoleon III, dan komt het streven van de meerderheid der Franschen naar de republiek ons voor als een dier samengestelde verschijnsels, die men eerst begrijpt, wanneer men ze geheel heeft ontleed. Van daar tevens dat het onmogelijk is met eenige zekerheid iets omtrent het einde van de tegenwoordige crisis te voorspellen; in het algemeen heeft men het tegenovergestelde van den loop der zaken in '48; toen was de algemeene richting naar de monarchie evenals thans naar de republiek; de Kamer in '49 na de Constituante verkozen, gaf slechts éen derde republikeinen, terwijl thans de republikeinsche leden steeds toenemen; maar de achtergrond boezemt wantrouwen in. Naast de onzuivere elementen vindt men echter onder de republikeinen ook den liberalen kern van Frankrijk in den goeden zin des woords. Terwijl het gematigde deel der rechterzijde aan het oude programma der parlementaire bourgeoisie blijft hangen en aan de voogdijschap van de clericalen zich noch durft noch kan onttrekken, bevat het programma van de republikeinen voor het oogenblik niets anders dan hetgeen de liberale partij in alle landen òf eischt òf reeds verkregen heeft: vrijheid van vereeniging en vergadering, van drukpers, enz. Verdient zij daarom onze sympathie, niemand kan de werkelijke republiek in Frankrijk denken dan als een tijdperk van overgang. Wordt de Thiers-regeering niet gemakkelijk gedragen, èn omdat zij slechts een voorloopige regeering is en de vele beangste zielen zich gaarne met het uitstel van de crisis tevreden stellen, èn omdat die regeering slechts in naam, niet inderdaad verschilt van de monarchie, niemand kan zeggen of de republiek als definitieve regeeringsvorm en | |
[pagina 92]
| |
met de uitvoering van het republikeinsche programma dezelfde resultaten zou geven. De tegenwoordige republiek staat of valt met haar eigenlijken maker, en deze is een oud man, een man van den dag. Aan den republikeinschen regeeringsvorm zijn vooral in Frankrijk ernstige bezwaren verbonden door de afwisseling van het hoogste gezag; de Fransche partijen hebben nooit getoond die mate van zelfbeheersching te bezitten, die noodig is om als overwonnen partij het hoogste gezag in handen te laten van den politieken tegenstander; het voortbestaan van de republiek ook na den dood van Thiers zou een persoonlijkheid vereischen, die uitmuntte door geestkracht, die indruk maakte en vertrouwen inboezemde, en zulk een persoon is in Frankrijk niet te vinden; wanneer men de Nationale Vergadering overziet, staat men verbaasd over de armoede van eenigzins uitstekende mannen. Men heeft Gambetta genoemd als den erfgenaam van Thiers; men kan veilig aannemen dat het de stille hoop is van den ex-dictator, maar hoe gematigd deze zich ook in den laatsten tijd, wellicht met dat vooruitzicht, heeft gedragen, nu en dan verraadt hij zich weder en blijkt het dat hij uitstekenden aanleg bezit als volksleider, maar dat hij om aan het hoofd eener regeering te staan, te weinig ontwikkeld is, te weinig kennis bezit. De houding van den President der republiek in den strijd of monarchie of republiek, getuigt meer van slimheid en kunstvaardigheid dan van vastheid. Een Engelsch correspondent vergeleek de regeeringskunsten van Thiers onlangs bij die van een vaardig paardrijder, die voor het oog van het verbaasd publiek vier paarden in een beperkte ruimte rondvoert; nu dreigt het eene, dan weder het andere zijn berijder af te werpen maar deze weet alle pogingen te verijdelen en blijft steeds meester. De monarchale meerderheid is Thiers een doorn in het oog, omdat hij hare verwachting heeft teleurgesteld; zij ging af op zijn oude monarchale overtuiging en duchtte niets kwaads van zulk een wachter bij de voorloopige republiek; zonder twijfel schuilt er evenveel ijdelheid als vaderlandsliefde in de verandering van politieke overtuiging van Adolph Thiers; hij wil als een andere Washington de grondlegger zijn van de nieuwe soort van republiek, die welbezien niets anders is dan een constitutioneele monarchie; wellicht dat hij werkelijk de herleving der monarchie onder een der bekende pretendenten voor een onmogelijkheid houdt bij de heftigheid van de partijschap en de conservatieve republiek tot een veilig neutraal gebied wil maken. Steunend op de linkerzijde was het doel van Thiers steeds zijn macht uit te breiden en allereerst duurzaam te maken; hij ontleende zijn macht aan de Nationale Vergadering, maar deze was steeds herroepbaar, van daar het voorstel van het linkermidden in het vorige jaar om die macht te verlengen voor den tijd van drie jaren; de meerderheid weigerde echter en na heftige discussies werd het voorstel Rivet-Vitet aangenomen, waarbij bepaald werd, dat de macht van Thiers evenlang | |
[pagina 93]
| |
zou duren als die van de Nationale Vergadering, - een bepaling die niets besliste, daar de eerste aftreding van een van beiden het eigenlijke quaestieuse punt was. Onder voortdurend protest van de radicale linkerzijde matigde de Nationale zich intusschen constitueerende bevoegdheid aan en overschreed haar mandaat, dat alleen was verleend om de quaestie van den vrede met Duitschland te beslissen. Men kon evenwel beweren, - en het werd langzamerhand zoowel door de rechterzijde als door het grootste gedeelte van de linkerzijde stilzwijgend aangenomen, - dat het mandaat zou eindigen, wanneer al de bepalingen van het vredestractaat met Duitschland waren vervuld, m.a.w. wanneer de oorlogskosten waren betaald en het vaderland van de bezetting der vreemde troepen bevrijd. Het gelukken van de groote leening deed echter dat tijdstip belangrijk verhaasten; omstreeks het midden van het volgend jaar, '73, zal het vierde milliard zijn betaald, en wanneer voor het vijfde en laatste milliard volgens het oordeel van de Duitsche regeering voldoende waarborgen worden gegeven, zal de geheele ontruiming plaats hebben. Beide partijen derhalve, zoowel Thiers als de monarchale meerderheid oordeelen, dat het zaak is vóor dien tijd de macht geheel in handen te hebben; is de rechterzijde in het bezit der regeering, dan kan zij bij de nieuwe verkiezingen pressie uitoefenen en zorg dragen voor het afvaardigen van een monarchaal gezinde Kamer; Thiers wil van zijn kant voor dien tijd den voorloopigen toestand doen eindigen en de definitieve republiek vestigen; indien dit gelukte, dan was haar bestaan verzekerd, en hij tevens de aangewezen man om haar verder te besturen. Tijdens de laatste vacantie van de Nationale Vergadering, terwijl Thiers te Trouville de zeebaden gebruikte en het nieuwe geschut beproefde, werd daarom aan de officieuse bladen last gegeven om de verandering van de voorloopige republiek in de definitieve voor te bereiden; en toen de Nationale Vergadering den 12 November geopend werd, betoogde Thiers werkelijk de wenschelijkheid om de republiek op vaster grondslagen te vestigen en noodigde hij de Kamer uit een commissie te benoemen, die met hem daarover in overleg zou treden. Men kent de verontwaardiging van de rechterzijde over de Boodschap en haar voortdurend verzet tegen deze plannen. Na al de onstuimige vergaderingen en afwisselende stemmingen, zijn de zaken echter nog geen haarbreed verder gekomen. De rechterzijde doet den eisch van de ministerieele verantwoordelijkheid, een bedekten vorm, waaronder zij de macht geheel aan zich wil brengen; Thiers heeft de uitdrukkingen van zijn Boodschap iets verzacht en spreekt niet meer van de organisatie van de definitieve, maar de bestaande republiek; onder de eerste door hem verlangde constitutioneele veranderingen behoort de instelling van een Eerste Kamer, ten einde met haar de macht te verkrijgen de Tweede of de Nationale Vergadering te ontbinden. De | |
[pagina 94]
| |
linkerzijde dringt aan op geheele of gedeeltelijke ontbinding van de Nationale Vergadering, ten einde langs dien weg een verplaatsing van de meerderheid te verkrijgen, terwijl de Regeering met die ontbinding alleen dreigt in de officieuse bladen, voor het geval dat de rechterzijde tegenstand blijft bieden. De vaste of definitieve republiek drijft op de onstuimige baren van de parlementaire zee heen en weer; heden op de golven, straks in de diepte en schijnbaar verloren; de berichten wisselen af als de weersgesteldheid. Toch schijnt het, dat eer de rechter- dan de linkerzijde aan de winnende hand is; het Ministerie is niet zoo zeer gewijzigd in den geest der meerderheid, maar de Ministers geven treffende blijken van groote welwillendheid tegenover de rechterzijde; de fractie van het linkermidden, die eenige dagen geleden nog doorging voor de eigenlijke regeeringspartij, met welke Thiers in overleg was getreden voor zijn constitutioneele hervormingen, is in den parlementairen strijd uiteengeslagen; een gedeelte wil zich met Casimir Périer afscheiden en bij het rechtermidden voegen; de positie van Thiers wordt moeilijker en zoo hij het pleit van de conservatieve republiek nog wint, zal het waarschijnlijk de rechterzijde zijn, die zijn geliefkoosd kind zoo kleedt, dat het zich niet roeren of bewegen kan en ten laatste door gebrek aan licht en lucht sterft. En de phrasen over de moreele en intellectueele wedergeboorte, zoo sierlijk opgesmukt na den grooten oorlog, zijn verstomd, en Europa, dat werkelijk in vroeger jaren den machtigen, soms gezegenden, soms heilloozen invloed van Frankrijk heeft ondervonden, wendt zich af van het treurig schouwspel: een groot, een rijk begaafd volk, dat verscheurd wordt en zich uitput in binnenlandsche twisten, niet over het heil van het vaderland, maar over het bezit van de hoogste macht, een land waar het betere deel zwijgt, omdat de stem van het gezond verstand in de hitte van den partijstrijd niet wordt gehoord. En voor de groote quaesties van den dag, den verderfelijken invloed, de toenemende macht van het Ultramontanisme, en voor den kanker, die bestendig knaagt aan het leven der maatschappij, de sociale wanverhouding, heeft Frankrijk oog noch hart. Zoo de beschaving, het waarachtige humanisme gered wordt in de tweede helft der negentiende eeuw, dan zal het niet zijn door, maar in weerwil van Frankrijk.
21 December '72. Noorman. |
|