| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Een stap tot de waarheid.
Dr. Wilhelm Berger, Johannes Hus und König Sigismund, Augsburg, 1871.
Wie zich, bij het nagaan der geweldige omkeeringen op het gebied van de beschouwing der historische feiten, in zijn lectuur bepaalt tot de geschriften, in onze taal opgesteld, voorwaar hij zal niet veel bespeuren van 't geen op dat terrein voorvalt. Hoewel het onderwijs heden ten dage het voorwerp heet te zijn van zoo groote belangstelling, worden in menig boek, nog wel voor dat onderwijs bestemd, de oude dwalingen aanhoudend verkondigd. In de Nederlandsche tijdschriften worden schier geen artikels aangetroffen, getuigenis afleggende van de aandacht, welke men schenkt aan de resultaten van de jongste, met zooveel ijver voortgezet wordende nasporingen.
Hoezeer is dit anders o.a. in Duitschland. Dáár weven onderscheiden handen aan 't zelfde tapijt. Een goed deel van 't publiek ontvangt met instemming of afkeuring hetgeen in 't licht komt, en van die gevoelens wordt, op degelijke gronden, in 't openbaar verklaring afgelegd. De eene schrijver vat het onderwerp op, waar de ander het heeft gelaten. Op die wijze ontstaat een aaneenschakeling van navorschingen. Wie zich dáár geroepen acht, zijn meening over een pas verschenen geschrift te zeggen, heeft slechts te spreken over de uitkomsten van het laatste onderzoek. Het overige is bekend, althans aan hen, ten behoeve van wie hij de pen heeft opgevat.
Niets van dit alles in Nederland. Één voorbeeld: in vollen gang is een geheele omwenteling ten aanzien van de algemeene opvatting in de zaak van Hus met haar gevolgen, den majesteitsbrief en den dertigjarigen oorlog. Wat bemerkt men hiervan in ons land?
Op die gewichtige aangelegenheid heeft ook het boek van Dr. Berger betrekking. Het blijft, zegt de schrijver, een moeielijke taak, in de zaak van Hus een oordeel te vellen. Een kritische uitgaaf van 's mans Latijnsche werken wordt nog steeds verwacht. Doch ook hier begint, sinds eenigen tijd, meer licht te schijnen, nu men nader is bekend geworden met vele bronnen voor de historie van Hus, met
| |
| |
diens brieven en processtukken, met het verhaal van een ooggetuige, Peter von Mladenowiz, enz. Aan Höfler en Palacky is men het inzonderheid verplicht, grondig te worden onderricht van al hetgeen de Boheemsche beweging betreft. Al deze geschriften, waarop Dr. Berger in zijn Voorbericht wijst, raken het begin van den strijd. Wie begeerig is naar mededeelingen omtrent de voortzetting van den kamp raadplege bovenal de werken van Anton Gindely.
Op het mij toegezonden exemplaar van Dr. Bergers boek staat ‘Recensions Exemplar.’ Ik voor mij zal er niet veel aan recenseeren, maar liever pogen, aan de lezers van dit Tijdschrift eenig begrip te geven van den inhoud. Het doel van den schrijver is licht te verspreiden, zoover hem mogelijk is, over de betrekking, waarin koning Sigismund stond tot Johannes Hus. Hij wil niet den een aanklagen en den anderen verdedigen: slechts weer te geven, wat hij vond, beoogt hij. Hij zal zich dan ook niet verdiepen in de theologische punten van 't proces, noch vragen, of de leer van Hus inderdaad kettersch was.
Dr. Berger begint met te betoogen, dat de omkeeringen, ten gevolge van 't optreden van Hus teweeg gebracht, niet zijn te begrijpen, tenzij men lette op de oorzaken van nationalen en politieken aard, waaruit zij voor een goed deel zijn voortgekomen. Hij houdt, dit bewerende, een stelling staande, waarin niet ieder ten volle met hem instemt, o.a. niet L. Krummel, Geschichtschreiber der husitischen Bewegung in Böhmen, zie Histor. Zeitschrift van von Sybel, XVII Band (1867), blz. 13 vlg. Ten einde zijn stelling toe te lichten of te bewijzen, geeft Dr. Berger een overzicht van de regeering van Karel, Wenzels voorganger, over Bohemen. Op dit overzicht laat hij in het 2de Hoofdstuk een uiteenzetting volgen van den toestand van Bohemen in de eerste twintig jaren van Wenzels bewind. Die twintig jaren waren een tijd van burgerkrijg tusschen den koning en een aantal der voornaamste Boheemsche edelen, een tijd van wisselende, nu eens vriendschappelijke, dan weer vijandige, betrekking tusschen Wenzel en zijn broeder Sigismund.
Zóó heeft Dr. Berger zich een baan gebroken, om te doen zien, dat in Bohemen een partij was opgekomen, die zeer naijverig was op het voorstaan der eigen nationaliteit. Dezelfde partij, natuurlijk uit lieden van adel bestaande, was zeer vertrouwd en ingenomen met de leerstellingen van Wicliffe. De geschriften van dezen hervormer, vooral diens wijsgeerige geschriften werden, zegt hij, in Bohemen ‘seit den neunziger Jahren’ gelezen. Dit tijdperk schijnt mij eenigermate ruim genomen. De heer Berger (zie blz. 35 vlg.) bedoelt van 't jaar 1403 af. Hoe men nu van een lezen van Wicliffe's werken in Bohemen sedert een negentigtal jaren van het bedoelde tijdstip af kan spreken, is mij niet recht duidelijk. Niet alleen waren, verzekert Dr. Berger, die boeken algemeen verspreid onder de Boheemsche edelen, maar ook reeds vroeg in hun eigen taal overgebracht.
| |
| |
Tot de vurigste en 't meest beteekenende voorstanders van Wicliffe's leer behoorde Johannes Hus. Op deze wijze spelt Dr. Berger den naam van den beroemden man, omdat hij heeft bevonden, dat deze zelf dikwijls zóó teekende en omdat Palacky den hervormer dien naam geeft. Of nu die naam ‘Hus’ een familienaam is of wel een verkorting van den naam Husinez of Hussynecz, het vlek, waar Hus is geboren, wat te lichter mogelijk is, daar ook de burg, bij dat vlek gelegen, Hus heette, dit blijkt niet. Zooveel staat vast, dat de bedoelde persoon zelf zich ook wel Johannes von Hussynecz noemde. Nu het in allen gevalle zeker is, dat hij niet Husz, maar Hus moet heeten, is het te hopen, dat de ware schrijfwijze ten zijnen opzichte eerder algemeen wordt, dan dit tot den huidigen dag het geval is met de namen Oldenbarnevelt, Yuste, enz.
Gelijk verschillende omstandigheden het opkomen en doordringen van Wicliffe's meeningen in Bohemen hadden begunstigd, zoo traden zij, die 's mans gevoelens deelden, inzonderheid met groot zelfvertrouwen op ten tijde dat Hus de waardigheid van Rector der hoogeschool te Praag bekleedde, 1402-1403. Doch nog in 't zelfde jaar 1403 werd, nadat Hus als Rector voor een ander had plaats gemaakt, door de meerderheid van de stemgerechtigden aan dezelfde hoogeschool, in navolging der besluiten van de synode te Londen van 1382, het leeren of verdedigen van Wicliffe's stellingen verboden.
Desalniettemin schoot de leer van den Engelschen voorlooper der hervorming te Praag ongemerkt dieper wortel en kreeg gaandeweg meer aanhangers. Het verbreiden dier leer werd o.a. in de hand gewerkt doordien een groot deel der katholieke wereld, ook Wenzel met Bohemen, zich aan 't kerkelijk gezag van den toenmaligen paus Gregorius XII onttrok. Dit is intusschen slechts één der oorzaken, waaraan de vorderingen, welke die leer maakte, zijn toe te schrijven.
Dat besluit van Wenzel weerstreefden de aartsbisschop van Praag en de drie vreemde natiën, die aan deze hoogeschool vertegenwoordigd waren, n.l. de Beiersche, de Saksische en de Poolsche. Slechts de vierde, de Boheemsche, stemde met den koning in. Zóó herleefde meteen de oude strijd tusschen de vreemden en de Czechen over de stemmen. Van oudsher werd bij alles, wat aan de Praagsche hoogeschool viel te beslissen, door de vier bedoelde stemmen, waaronder alle gerechtigden begrepen waren, elke aangelegenheid geregeld. Nu vaardigde Wenzel in Januari 1409 een verordening uit, welke drie stemmen aan de Bohemen toekende, aan de vreemden slechts één. Dit is de beruchte maatregel, die de uitwijking van een zoo groot aantal Duitschers, veelal op 5000 begroot, ten gevolge had. De bladzijden, door Dr. Berger aan dit punt gewijd, zijn zeer belangrijk. Hij teekent verzet aan tegen 't geen L. Krummel dienaangaande nog in 1867 in de Historische Zeitschrift van von Sybel had betoogd en be- | |
| |
wijst op gronden, dat dit betoog een tijdschrift, als het genoemde, geenszins tot eer verstrekt.
De zege, door de nationale partij behaald, verhief Hus zeer. Van dit oogenblik af was hij de gunsteling van Wenzel en overwoog zijn invloed dien des aartsbisschops verre. Deze zocht op zijn beurt steun bij den nieuwen paus, Alexander V, en, na diens dood, bij Alexanders opvolger Johannes XXIII. Op last dezer pausen werd het onderzoek naar de leerstellingen van Wicliffe weder opgevat. De uitkomst van 't onderzoek was, dat de geschriften van dezen geleerde in 't openbaar te Praag werden verbrand en dat Hus, op zijn weigering om te Rome te verschijnen, in den ban werd gedaan. De ban hinderde Hus evenwel weinig. Hij werd door Wenzel in bescherming genomen en kon bovendien op de ondersteuning van verscheiden Boheemsche heeren rekenen.
Inmiddels was Wenzels broeder Sigismund tot Roomsch koning verkoren. Terstond besloot hij uitvoering te geven aan de sinds zoo lang beraamde plannen ter hervorming der kerk door het doen bijeenkomen eener kerkvergadering. Johannes XXIII riep het concilie te Constants bijeen. Dat Hus dáár verscheen, geschiedde overeenkomstig den wensch van Sigismund, wien, als den eventuëelen erfgenaam van Wenzels kroon, er veel aan gelegen lag, dat deze man zichzelf en daarmede Bohemen van de beschuldiging van ketterij zuiverde. Den 3den November 1414 kwam Hus te Constants aan. Op het bericht dier aankomst laat Dr. Berger een uitvoerig vertoog volgen, betreffende den geleibrief van Sigismund, die in de zaak van Hus een zoo gewichtige rol speelt. Na er aan te hebben herinnerd, dat de geleibrief of het geleide in vorige eeuwen van tweederlei aard was, politiek of gerechtelijk, komt hij tot de slotsom, dat hier slechts van een politiek vrijgeleide sprake kan zijn. De vrijbrief, aan Hus gegeven, was dus niet meer of minder, dan wat wij heden ten dage een pas noemen. De brief verleende hem bescherming tegen elke gewelddadigheid, gaf hem volle zekerheid om te komen, te verblijven, te gaan, maar kon hem geen waarborg geven tegen gerechtelijke vervolging van de zijde der bevoegde machten.
De Schrijver vergenoegt zich niet met dit in 't breede te bewijzen. In Bijlage I komt hij op den brief terug. Hier vermeldt hij eerst een reeks van tegenstrijdige gevoelens over dit punt, deelt vervolgens den tekst van het aan Hus verstrekte stuk mede en maakt den lezer eindelijk bekend met den hoofdzakelijken inhoud van een veertigtal soortgelijke documenten, b.v. met den brief, aan Johannes XXIII en later aan Luther medegegeven.
Naar 't gevoelen van Dr. Berger heeft het concilie zich dus niet aan schending van den vrijbrief schuldig gemaakt, toen het Hus eerst in voorloopige hechtenis nam en zich ook later niet om dat stuk be- | |
| |
kommerde. Toen Sigismund zelf te Constants kwam, was Hus reeds een gevangen man. De Roomsch-koning, hoewel geërgerd door den in 't oog van velen aan zijn brief aangedanen smaad, begreep zich in 't geen geschied was te moeten voegen. Het openbaar proces nam alsnu weldra een begin, nadat de instructie was afgeloopen. Het schijnt niet geloofwaardig, wat zoo dikwijls wordt verhaald, dat Sigismund, toen Hus zich op het koninklijk geleide beriep, een oogenblik heeft gebloosd. Waarop het proces uitliep, is bekend: den 6en Juli 1415 onderging Hus den vuurdood.
Het boek, waarvan ik den hoofdinhoud heb pogen te doen kennen, is een merkwaardig werk. Het getuigt van zorgvuldig onderzoek en groote behoedzaamheid in 't oordeelen. Het tracht meer te doen zien, vanwaar het kwam, dat de zaak is geloopen, gelijk zij liep, dan dat de Schrijver partij kiest voor den een en den ander. Duidelijk stelt Dr. Berger in 't licht, dat men vooralsnog geen billijk eindoordeel kan vellen over de vraag, of Hus, naar de toenmalige zienswijze, werkelijk een ketter was. Inzonderheid leert men de houding van Sigismund ten aanzien van Hus doorgronden en bespeurt men de oorzaken, waaraan elke wending in die houding is toe te schrijven. Het is een genoegen, op te merken, met welke zorgvuldigheid door 't gansche geschrift heen de bronnen zijn nagegaan. Na het geheel te hebben doorgelezen, ziet men - het is waar, - dat men nog geenszins genoegzaam is ingelicht. Doch van den anderen kant heeft men zooveel gehoord, dat men een zekere verstandelijke bevrediging gevoelt bij de overweging van 't noodlottig einde des gevierden mans. Een verstandelijke bevrediging, want men begrijpt, dat, nu de zaken en de personen waren gelijk zij waren, de ontknooping geen andere kon zijn. Inderdaad, ook met dit boek, gelijk met zoovele, die op Duitschlands bodem worden uitgegeven, is der wetenschap een dienst bewezen. Men verkrijgt er juiste kennis door, op degelijke gronden steunend; men beseft, wat nog aan de volledige kennis van 't onderwerp blijft ontbreken, iets, wat de Schrijver met groote bescheidenheid meermalen laat uitkomen.
Behalve de 1ste Bijlage, waarop boven is gewezen, bevat het werk een tweede over het dagboek van 't concilie van Constants, gehouden door Ulrich Richental, een aanzienlijk burger uit Constants en tijdgenoot van Hus, Wenzel en Sigismund. De heer Berger deelt ons hierin vele belangrijke bijzonderheden mede zoowel over de familie en den man zelven, als over zijn gedenkschrift. Hij bericht, dat het dagboek tot dusver steeds onvolledig is uitgegeven, welke handschriften er van bestaan en geeft ten slotte eenige proeven uit de verschillende handschriften, aan de geschiedenis van Hus ontleend.
Dr. j.a. wijnne.
|
|