De Tijdspiegel. Jaargang 30
(1873)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Goed gemeend.J. Tyndall. De warmte beschouwd als een vorm van beweging. Uit de derde Engelsche uitgaaf in het Nederlandsch overgebracht door D.J. Admiraal, Arts. Amsterdam C.L. Brinkman, 1872.De werken van John Tyndall, waarvan eene volledige verzameling thans reeds eene kleine boekerij op zich zelve zou vormen, worden met recht in vele opzichten als modellen geroemd. Zelden bezat iemand in zoo hooge mate de gave, om ook de moeilijkste vraagstukken, die de wetenschap oplevert met eene helderheid en duidelijkheid, die ons telkens op nieuw verbazen, aan het beschaafde publiek voor te dragen, en wanneer wij zijne werken lezen, weet hij ons steeds met zich te voeren en is het, alsof we door zijne hand geleid worden, alsof we zijne stem hooren, alsof wij hem zijne schoone en overtuigende proefnemingen zien ten uitvoer brengen. Dit geldt voornamelijk van zijne populaire verhandelingen, die hij voor jong en oud afzonderlijk, jaar op jaar in de zalen van Royal Institution pleegt te geven en na zijne terugkomst uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika nog vele jaren geven moge. Er is misschien niemand, die hem overtreft in het vinden van geschikte voorbeelden uit het dagelijksch leven en in het uitdenken van ook voor een talrijk auditorium goed zichtbare en overtuigende experimenten, waarmede hij gewoon is zijne voordrachten te verduidelijken. De roem van John Tyndall is dan ook voor goed en dat niet slechts in Engeland maar ook in geheel Europa en daarbuiten gevestigd, en moge hij zich nu en dan misschien wat al te ver op speculatief gebied hebben gewaagd (zooals b.v. zijne theorie omtrent de kometen schijnt te bewijzen), zoo kan dit toch den luister van zijnen naam niet verdonkeren. Geen wonder dan ook, dat de werken van zulk eenen man gewoonlijk reeds spoedig na hun verschijnen in andere talen worden overgezet en dat mannen als Moigno, maar vooral ook als Helmholtz en Wiedemann het niet beneden hunne waarde hebben geacht, de geschriften van Tyndall voor hunne landgenooten meer toegankelijk te maken. Zoo is dan ook het werk, waarvan de Nederlandsche uitgave voor mij ligt, reeds in het Fransch, in het Duitsch, in het Russisch en waarschijnlijk nog wel in meer talen overgebracht, en ofschoon het daardoor voor ons Nederlanders, die door de geringe uitgestrektheid van het | |
[pagina 67]
| |
gebied, waar onze taal gesproken wordt, in de meer heilzame dan betreurenswaardige noodzakelijkheid verkeeren, ons althans een paar vreemde talen eigen te maken, vrij bereikbaar is geworden, zoo kan men toch niet anders dan het verschijnen van een der hoofdwerken van Tyndall in Nederlandsch kleed gestoken, met ingenomenheid begroeten; - mits dan ook die vertaling niet slechts getrouw de meening van den beroemden Engelschen natuurkundige weêrgeve, maar daarin ook zooveel mogelijk het karakter en de stijl van het oorspronkelijke bewaard zij. Dit nu is waarlijk niet gemakkelijk, en hij, die het onderneemt om een werk als dit te vertalen, neemt eene zware taak op zich, daar hij bij een volkomen meesterschap over beide talen eene mate van inzicht in de wetenschap der natuur behoort te bezitten, die hem in staat stelt geheel in den geest van Tyndall in te dringen, daar hij anders groot gevaar zal loopen den zin der woorden niet volkomen juist weêr te geven of althans het eigenaardig aantrekkelijke van het origineel verloren zal doen gaan. En nu, hoe heeft de heer Admiraal zich van die zware taak gekweten? Het antwoord daarop is niet moeilijk te geven na eene aandachtige lezing van §§ 153-155, waarin eene verklaring van het gewichtige beginsel van het behoud van het arbeidsvermogen wordt aangetroffen. Tot duidelijk verstand ben ik genoodzaakt deze paragrafen met omissie van een paar onbeduidende drukfouten in hun geheel af te schrijven. Zij luiden woordelijk aldus: ‘153. Dit looden gewicht is, gelijk gij ziet, bevestigd aan een koord dat over een katrol van de zoldering loopt. We weten dat de aarde en het gewicht elkander wederkeerig aantrekken; op dit oogenblik valt (lees: ligt) het gewicht op den grond en oefent daarop eene zekere drukking uit. De grond en het gewicht raken elkander aan; hun wederzijdsche aantrekking is zooveel mogelijk bevredigd, en door hun onderlinge aanraking is elke beweging (lees: en elke beweging is, voor zoover onderlinge toenadering aangaat) onmogelijk gemaakt. Wat de aantrekking der zwaartekracht betreft, zoo dient opgemerkt te worden dat de mogelijkheid tot beweging (lees: tot het voortbrengen van beweging) ophoudt te bestaan, zoodra de twee elkander aantrekkende lichamen in onderlinge aanraking zijn. 154. Ik trek nu het gewicht omhoog. Het hangt thans 16 voet boven den grond, en blijft daar even onbewegelijk als toen het op den vloer rustte; ik heb echter, door dien bepaalden afstand tusschen den grond en het gewicht te stellen, den toestand van het laatste geheel en al veranderd. Om het op te heffen, heb ik er een bewegingvoortbrengend vermogen aan toegevoegd. Het bezit thans een vermogen van werkzaamheid, dat het niet had toen het op de aarde rustte; het kan vallen, en gedurende zijn val een werktuig in beweging brengen | |
[pagina 68]
| |
of anderen arbeid verrichten. Laat ons den gebruikelijken en geschikten term van energie gebruiken om het vermogen tot het verrichten van arbeid aan te duiden; we kunnen dan gerust den term mogelijke energie bezigen om het vermogen tot beweging, die ons gewicht door zijn opheffing verkregen, maar door vallen nog niet uitgeoefend heeft, uit te drukken; of wel, wij kunnen spreken van ‘potentiëele energie,’ gelijk sommige uitstekende mannen hebben gedaan. Dit ‘arbeid in zich sluitende’ vermogen, ‘arbeidsvoorraad’ met andere woorden, ontstaat uit den aanstoot der zwaartekracht, die echter nog geen beweging heeft veroorzaakt. Nu laat ik echter het koord schieten; het gewicht valt, en raakt de aardoppervlakte aan met een snelheid van 32 voet per seconde. Op elk oogenblik van zijn val werd het door de zwaartekracht voortgetrokken; zijn eindkracht (?) is de som van de uitwerkselen dier voortstuwing. Bij den val nu komt het vermogen van het gewicht tot uiting. Men kan het ‘werkend vermogen’ noemen, in tegenoverstelling van ‘beschikbaar vermogen,’ of wel dynamische energie tegenover de potentiëele; of eindelijk, wij kunnen de kracht, waarmede het gewicht neêrdaalt, bestempelen met den naam van bewegende kracht. De juiste onderscheiding te kunnen maken tusschen arbeid in voorraad en arbeid in uiting, is van overwegend belang. Laat ons ééns en vooral de termen van den heer Rankine gebruiken, en den ‘arbeidsvoorraad’ potentiëelen, den ‘arbeid in uiting’ aktueelen arbeid noemenGa naar voetnoot(*). Waar ik me dus van de termen ‘beschikbaar vermogen’ of ‘bewegende kracht’ bedien, zult gij geen moeite hebben mij te begrijpen. 155. Dit gewicht begint te vallen op een hoogte van 16 voet, laat ons het beschouwen, als het den eersten voet van zijn val heeft doorloopen. De totale neêrtrekking, als ik mij zoo mag uitdrukken, vermindert met het bedrag, dat noodig is geweest, om het vallende lichaam een voet afstands te doen afleggen. Op de hoogte van 15 voet bezit het gewicht één voet minder beschikbaar vermogen dan wanneer het op eene hoogte van 16 voet hangt, maar heeft bij 15 voet een ekwivalente hoeveelheid werkend vermogen of levendige kracht, die, in tegenovergestelde richting aangewend, het lichaam weer tot zijne oorspronkelijke hoogte zou opheffen. Waar derhalve beschikbaar vermogen verloren gaat, komt werkend vermogen in de plaats. De som dezer beide is door het gansche heelal heen standvastig. Kracht te vormen of te vernietigen is even onmogelijk als hetzelfde met stof te doen: alle verschijnselen van het stoffelijk heelal bestaan alleen in gedaanteverwisselingen der kracht. Het hier aangegeven beginsel is dat van het behoud der kracht.’ Welk eene Babylonische spraakverwarring! Welk eene hopelooze dooreenmenging der zoo verschillende begrippen van kracht en arbeid! | |
[pagina 69]
| |
Welk eene opeenstapeling van namen, die synoniem heeten te zijn en door hunnen overvloed niet kunnen nalaten in het brein van den onkundigen lezer het denkbeeld wortel te doen schieten, dat die quaestie van arbeid in voorraad en arbeid in uiting, van potentieele en aktueele energie, van beschikbaar vermogen en werkend vermogen, van mogelijke en dynamische energie, van arbeid in zich sluitend vermogen, van bewegende kracht en van levendige kracht al zeer lastig moet zijn om te begrijpen, daar het hem ondanks ingespannen aandacht maar niet duidelijk kan worden, waar eigenlijk het fijne van de zaak in gelegen is. Men kan hier niet als verontschuldiging van den vertaler aanvoeren, dat ook het Engelsche origineel hier niet in alle opzichten zoo helder is, als men dat zou meenen te mogen verwachten en dan ook met recht van een man als Tyndall verwachten mocht. Hier, waar de grondbeginselen der theorie van het behoud van het arbeidsvermogen worden uiteengezet, hier was het meer dan ergens de plicht van den vertaler om duidelijk en verstaanbaar te spreken, - hier had hij zelfs van het origineel mogen afwijken, wanneer dat origineel naar zijn oordeel niet geheel en al aan de eischen voldeed, die men er aan stellen moet. Doch gesteld, dat de heer Admiraal huiverig was aan de voorstelling die Tyndall geeft iets te veranderen, dan had hij zich althans stipt aan zijn voorbeeld behooren te houden en niet door bijvoeging van uitdrukkingen, die volstrekt geene gangbare munt zijn op de markt der wetenschap de bestaande confusie mogen vergrooten. Ik herhaal: Tyndall had misschien duidelijker kunnen zijn, dan hij op de aangehaalde plaats is, maar de heer Admiraal had bezwaarlijk eenen slechteren weg kunnen inslaan, dan hij hier heeft gedaan. De mindere duidelijkheid, die bij Tyndall bestaat en die voor een goed deel haren oorsprong heeft in de minder gelukkig gekozen termen, die nu eenmaal door de Engelsche geleerden zijn aangenomen, is in de Nederlandsche vertaling een doolhof geworden, waaruit hij, die 't niet van elders beter weet, zich niet lichtelijk zal terecht vinden. En is hiermede nu de geheele vertaling en bloc veroordeeld? Is er uit die bewerking niets goeds te leeren en is een conscientieus recensent veroordeeld tot den onaangenamen plicht, zijnen landgenooten de lezing en bestudeering van het werk kortweg te ontraden? Ik geloof het niet. Wel is het zeer jammer, dat de slechtste paragrafen juist die zijn, waar tot den bodem der quaestie wordt afgedaald, - wel heeft daardoor het geheele gebouw veel van zijne stevigheid verloren, - maar dat neemt niet weg, dat de geest van het oorspronkelijke niet zoo geheel uit het boek is verdwenen, dat men er niet met vrucht zeer veel uit zou kunnen lezen en herlezen. De heer Admiraal had zeker beter gedaan, zich niet met de vertaling van Tyndall's werk, dat ondanks de beaamde onduidelijkheid der geciteerde paragraaf een meesterstuk blijft, te belasten, maar nu de vertaling eenmaal bestaat | |
[pagina 70]
| |
en ofschoon door vele vlekken ontsierdGa naar voetnoot(*) toch over het geheel den stempel van deugdelijkheid niet heeft kunnen verliezen, mogen zij, die het voorrecht missen het oorspronkelijke te verstaan, van de hun aangeboden gelegenheid gebruik maken om den Engelschen natuuronderzoeker te leeren kennen. Wat eindelijk het typographische gedeelte betreft verdient het boek allen lof en moge het overbrengen der in het origineel tusschen den tekst gedrukte figuren op afzonderlijke uitslaande platen, het gebruik eenigermate bemoeilijken, zoo is dit bezwaar toch niet groot genoeg, om er den uitgever een ernstig verwijt van te maken.
Arnhem, 27 November 1872. h. van de stadt. |
|