strijding overtuigd is. Met zekere aberratiën van den geest is niets aan te vangen; men kan zich er over verwonderen, maar late ze dan haar eigen weg volgen. Voor mijn gevoel heeft eene openbare schuldbelijdenis, zooals de heer Van der Hoeven die aflegt, iets zeer onnatuurlijks en bijzonder stuitends. - Mij dunkt, wanneer men een leven achter zich heeft, zooals door hem zelven wordt afgeschilderd, dan eischt de bescheidenheid en de ware ootmoed, dat men nu verder in alle stilte zijn weg ga en vooral niet met veel gerucht van zijne bekeering gewage. Doch het voorbeeld van Augustinus schijnt aantrekkelijk te zijn. Evenwel, niet elk die zich van zijn boozen weg bekeert, is een Augustinus.
Het ware, om de genoemde redenen, dunkt mij, beter geweest, indien de heer Lasonder gedaan had als de bloedverwanten en naaste vrienden van prof. Van der Hoeven, die evenmin als zijne eigen leerlingen, de wapenen hebben opgevat tegen den zonderling afdwalenden advokaat. Niemand hunner heeft er ooit aan gedacht, dat prof. V.d.H. in zijn hart eigenlijk Roomsch was en een geheime vriend van den paus. Als men het bij zijn leven tegenover hem had beweerd, dan zou hij er zelf zonder twijfel hartelijk om gelachen hebben. Ieder, die hem van nabij kende, begreep uitnemend, wat hij met de Kerk der toekomst bedoelde en hoe het bij hem kon opkomen, in een openbaar gebed ook van den paus te gewagen. In zijne breede opvatting van de Kerk en zijn afkeer van kerkelijke geschillen was voor zulk eene handeling plaats, en de woorden van dat gebed waren tevens van dien aard, dat daaruit niet de minste voorliefde bleek voor den vluchteling naar Gaëta.
Het komt mij voor, dat de heer Lasonder een volkomen overtolligen arbeid ondernomen heeft, toen hij de pen opvatte om de eer van den hoogleeraar Van der Hoeven te verdedigen. Daarbij heeft zijn boekje door al de aanhalingen, waaruit het voor een deel bestaat, en door den overvloed van noten, iets zeer vermoeiends, ik zou haast zeggen, vervelends. Iemand heeft beweerd, dat een goed boek geene noten moet bevatten, en ik geloof, dat hij gelijk heeft. Wie zijn arbeid behoorlijk voorbereid heeft, behoeft niet telkens in noten aan te vullen, wat aan den tekst ontbreekt. Evenwel - de goede bedoeling van den heer L., evenals van zijn ongenoemden vriend, wiens brief over hetzelfde onderwerp hij aan zijn betoog laat voorafgaan, verdient alle hulde. Gaarne wensch ik hem toe, dat zijne moeite in eenig opzicht beloond moge worden en deze of gene, die werkelijk aan den protestantschen geest des ontslapen hoogleeraars mocht hebben getwijfeld, door deze uitvoerige handhaving zijner eer van zijne dwaling worde teruggebracht. Overigens zijn er in onze dagen belangrijker zaken, waaraan het den heer Lasonder gegeven worde nog lang zijne beste krachten te wijden.
j.h. maronier.