Brievenbus.
V.
Opheldering.
Amsterdam, 9 November 1872.
WelEdele Heer,
Niemand erkent meer dan ik zelf de waarheid van hetgeen U in het midden brengt betreffende de twee voor een gedeelte eensluidende versjes, getiteld: ‘Meisjestranen’ en ‘Nini’, voorkomende in het Jaarboekje voor Telegrafie. Beide toch zijn van mijn hand, maar bij ongeluk samen in druk verschenen.
De heer Duparc, redacteur van het Jaarboekje, had de ambtenaren tot medewerking uitgenoodigd. Ik zond de ‘Meisjestranen’ met nog een ander gedichtje, dat ik ‘Kaatje’ noemde. Eenigen tijd daarna berichtte de heer Duparc dat er manuskripten verloren waren geraakt, en verzocht om duplikaten. Ik had van de ‘Meisjestranen’ geen kopie bewaard; ik schreef dus wat er mij van in het geheugen gebleven was weêr op, vulde het ontbrekende aan met nieuwe coupletten, en veranderde tevens den titel in dien van ‘Nini.’ De ‘Meisjestranen’ waren dus weg en ‘Nini’ was er voor in de plaats gekomen.
Daar verscheen het Jaarboekje, echter tot mijn groote verbazing met beide versjes er in!
Ik meen hiermeê voldoende maar ook noodzakelijke opheldering gegeven te hebben en mij zelven alzoo van een verdenking ontheven.
Geloof mij met de meeste hoogachting,
WelEdele Heer,
UwE. Dv. Dienaar,
K.L. Schamp.