laatste waarschijnlijk het voordeeligste. En eindelijk bevordert het den schoonheidszin. Niets is sierlijker dan zulk een vélocipèdistenrid; en mij dunkt als gij dat eens ondernaamt met al uwe medewerkers achter u, zou dat niet minder prachtig staan, dan de kavalkade der dertig zonen van Jaïr als zij op hun dertig ‘ezelveulekens’ door hun dertig steden reden, zoo als ik dit op de catechisatie geleerd heb, toen er nog grondig onderrigt werd gegeven in de Bijbelsche geschiedenis.
Of vindt gij de vélocipède al wat ouderwetsch? Welnu, dan heb ik wat anders voor u. Beproef het dan eens met de philosopède. ‘Philo - wat?’ Philosopède, mijnheer! Hoe, kent gij die nog niet? Zijt gij dan alleen vreemdeling in Jeruzalem; 't is van de allernieuwste uitvinding, doch sedert meer dan een jaar in gebruik. Hier op ons afgelegen plaatsje hebben wij er het gesnor en gekraak wel van gehoord en in onze societeit is het druk besproken. En gij, die alles weet en in uw ‘Spiegel’ weêrkaatst, zoudt ook dit verschijnsel niet 't zij van nabij 't zij van verre aanschouwd hebben! Zijn ze niet komen aansnorren die philosopèdes, van Groningen, van Utrecht, van Amsterdam, ja tot zelfs van Heidelberg, en waren ze niet allen op één punt gerigt, het ‘wijsheidkweekend Leyden’? Ha, het was een lust ze te zien, zoo als ze elkander de loef trachtten af te steken en tusschenbeiden in de wielen te rijden, het was hartverheffend ze te hooren zoo als ze in hun kleine kibbelarijen toch altijd een beschaafden toon behielden en zich nooit meer boos maakten quam philosophum decet. En toch mijnheer, hoe vermakelijk het was, ik ben blijde dat het uit is. Eén der ruiters is aangeland, Amsterdam heeft gezegevierd, en nu is alles dood stil geworden. Nu hebben we vooreerst geen wijsgeerige artikels meer te wachten in Gids of Spectator, want er bestaat nu geen enkele reden meer voor. En dat is vooral koren op den molen van mijn vriend Avis; want onwijsgeeriger kop is er niet. Verbeeld u dat hij mij vroeg, of nu in het vervolg de logica in het Hebreeuwsch, en de metaphysica in het Syrisch zal onderwezen worden? 't Is hem te vergeven, mijnheer! Want alle logica is voor hem Hebreeuwsch, en alle metaphysica Arabisch. Ik geloof dat
hij niet eens weet, wat een syllogismus in Barbara of in Darii is, van het ik en niet-ik heeft hij geen flaauw begrip, en toen ik hem laatst op zijn vraag: ‘Wat is regt?’ ten antwoord gaf: die Negation der Negation, wees hij met zijn vinger naar zijn voorhoofd. Met zulke menschen is niets aan te vangen. Maar gij en ik en andere geleerden verheugen ons, dat de philosophische leerstoel te Leiden weder bezet is. Nu zal men eens weder kunnen leeren logisch te redeneeren, wat al langer hoe meer in onbruik begon te raken, en voortaan zal er ook op andere plaatsen kunnen gespeculeerd worden dan juist alleen in den effectenhoek. - Ik wensch den nieuwen Hoogleeraar alle mogelijke succes toe. Mijn neef, die te Leiden gestudeerd heeft, zegt dat zijn drie voorgangers niet zeer ‘getapt’ waren, en dat de jongelui in het algemeen het ‘land’ hebben aan philosophische studiën. Maar ik geloof, dat men thans uit een ander vaatje tapt dan vroeger, en vertrouw dat het met dat ‘land’ ook nog al los zal loopen.
En nu we toch aan de Professoren zijn wil ik u ook zeggen hoe we hier denken over de benoemingen te Groningen. Want hiervan weten we allen mede te praten. Van de theologie heeft iedereen verstand, zelfs Avis. Misschien deze wel het meeste, omdat hij zoo weinig philosophisch is. Mijnheer! laat mij het u maar in eens zeggen. Wij, d.i. Avis, B. Vis en ik, zien er een blijk in van zeldzame onpartijdigheid. Wij begroeten deze benoemingen als een heerlijk beeld der toekomst. Wat zal de Minister kiezen uit die staalkaart van geleerden, die men hem voorlegt? Zwart, groen, rood, wit!! Van alles wat: dan is iedereen, of niemand, tevreden. Twee leerstoelen zijn er vakant. Welnu, één worde bezet door een man van de irenisch-ethisch-waterchocoladische, en één door een voorstander van de uiterst liberale, moderne rigting! Dan zijn te Groningen alle rigtingen vertegenwoordigd behalve de Groningsche, want ook de derde Professor,