voordoen. Deze sneeuwvormen bezitten òf gladde òf ingesnedene kanten en herhalen aan de einden hunner hoeken op kleine schaal de middenfiguur, waarbij zich aan deze kleine hoeksterren allerlei smaakvolle versierselen aansluiten. De eenvoudigste sterretjes van deze soort bestaan uit zes driehoeken, wier punten elkaar in het middenpunt aanraken, terwijl hunne grondlijn buitenwaarts gericht is. De afscheidingslijnen tusschen de afzonderlijke driehoeken zijn duidelijk te onderkennen, doch een middenpunt laat zich niet scherp bepalen. Andere sneeuwschijfjes’ - - - - maar het begint u te vervelen, - mij ook; welnu, - in het leesboek voor de jeugd is 't nog lang niet uit. Zeg ik dan te veel, dat het boek voor zijn doel volkomen ongeschikt is?
Is het hier besproken werkje dus alles behalve een leesboek voor de jeugd, een prentenboek is het evenmin. Wel zijn er onder de plaatjes sommige, die met goed succes in een dergelijk werk eene plaats zouden kunnen vinden, maar in een kinderprentenboek behooren geene afbeeldingen t'huis van het celweefsel eener plant, van polypen, van het boren eener artesische put, van de microscopische vergrooting van een waterdruppel, enz.
Is nu daarom het geheele boek, zooals het daar ligt, afkeurenswaardig? Is het misschien niet voor andere lezers geschikt, als waarvoor het volgens den titel bestemd is? Die vraag is niet zoo heel gemakkelijk te beantwoorden. Er is veel goeds in het werkje, en menigeen zal er heel wat uit kunnen leeren, maar voor wien is 't nu eigenlijk geheel passend? De schooljeugd zal hier en daar wel van de lezing kunnen profiteeren, maar zij zal sommige gedeelten ook heel vervelend of onbegrijpelijk vinden, en de jongeling van wat rijperen leeftijd zal, als hij niet door den ongelukkigen titel wordt afgeschrikt, er met genoegen in kunnen lezen, maar hier en daar zal 't hem weer wat kinderachtig toeschijnen. Eigenlijke fouten en verkeerde voorstellingen zijn er niet heel veel in, hier en daar een paar machtspreuken, waardoor twijfelachtige zaken wel wat ex cathedra worden uitgemaakt. Zonder vlekken is het echter niet en ook de vertaling (want 't is zeer duidelijk, dat veel van den inhoud uit het Duitsch vertaald is) laat hier en daar wel wat te wenschen over. Zoo b.v. wordt op bladzijde 11, of liever op de bladzijde, die no. 11 zou zijn, wanneer het boek gepagineerd was, gezegd, dat het ijs aan de oppervlakte drijft, omdat het door ingesloten luchtblaasjes lichter wordt dan water; zoo heet Volta op blz. 13 een Franschman en vindt men op blz. 40 de niet te begrijpen mededeeling, dat volgens zorgvuldige berekeningen de Garonne bij Toulouse 15 en de Seine bij Parijs 14 millioenen kub. voet water heeft. Wat de sporen van vertaling aangaat zij het voldoende om de uitdrukkingen zuurling (blz. 16), firnsneeuw (blz. 37), springkracht (van Sprengkraft) (blz. 42), vlotten, straten of lagen (blz. 48), en ‘een geestig volk’ te noemen.
Deze en dergelijke onnauwkeurigheden ontsieren het werkje wel,