De Tijdspiegel. Jaargang 27
(1870)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijSuum cuique.Stemmen over het onderwijs aan meisjes.VI.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overal openbaart zich de behoefte aan meer en beter onderwijs voor de vrouw; de vrouwen dringen er nadrukkelijk op aan. De eisch is billijk. Er is geen sprake van om de vrouw aan haar bestemming te ontrukken. De Staat in 't algemeen en de bijzondere gemeente geve aan de grootste helft van de bevolking wat ruimschoots aan de kleinste wordt verstrekt. De hooge regering begint (ja, begint) de uitbreiding van het onderwijs voor meisjes met ernst ter harte te nemen. Het vraagstuk is door den inspecteur Steyn Parvé op uitstekende wijze toegelicht. Resultaat: het streven naar degelijker en uitgebreider onderwijs voor de vrouw acht de commissie billijk. Plaatselijk onderzoek bragt haar tot de overtuiging: dat voor meisjes, die door handenarbeid in haar onderhoud moeten voorzien of in de kosten der ouderlijke huishouding moeten tegemoet komen, geen school voor nog meer uitgebreid onderwijs noodig is; voor haar zou eene professionele school veeleer in aanmerking komen. Voor meisjes, welke niet in die noodzakelijkheid verkeeren, wil de commissie: ‘dat onderwijs, hetwelk onmisbaar moet gerekend worden voor eene degelijke opvoeding, een onderwijs, dat de jeugd vormt naar verstand en hart, zoodat zij later, welke ook de maatschappelijke positie der vrouw zij, de kundigheden bezitten om met eere en met kracht hare roeping te vervullen; zulk een onderwijs, waardoor het verstand ontsloten, de geest gerijpt, de grondslag gelegd voor en de weg tot “selfhelp” aangewezen wordt.’ De bestaande school voldoet aan die behoefte niet. Zij kan en mag het niet. Tweevoudige verandering is noodig: het toevoegen van enkele vakken aan het thans gegeven onderwijs, en het stellen van andere eischen aan het onderwijzend personeel. Een middelbare school dus. Die school zij een openbare. Geen bijzondere school. Geen kostschool. Een school van meer uitgebreid lager onderwijs moet de gaping aanvullen tusschen openbare lagere scholen en de middelbare. Deze school voor meer uitgebreid lager onderwijs zij de voorbereiding voor de middelbare. Op haar zullen de meisjes de noodige voorbereidende kundigheden ontvangen, die haar geschikt maken op 12-, 13jarigen leeftijd met vrucht hooger op te gaan. Voor meisjes, die niet langer dan het 12de of 13de jaar school kunnen gaan, zal deze school tevens de plaats zijn, waar haar het onderwijs gegeven wordt voor handel en bedrijf onmisbaar. Deze school hebbe een' driejarigen cursus, met een avondschool voor de leerlingen, die haar hebben afgeloopen. ‘De vakken zijn, behalve die in art. 1 der wet van 1857, meer bepaaldelijk: de beginselen der Fransche en der Duitsche taal, algemeene en Nederlandsche geschiedenis, teekenen, zingen, gymnastiek en dans.’ De middelbare school hebbe een 5jarigen cursus. Het onderwijzerspersoneel besta uit: 1 directrice (zoo noodig bijgestaan door een bepaaldelijk daartoe aangewezen lid der Comm. v. toez.), 3 onderwijzeressen, 1 onderwijzeres voor hand werken, 4 docenten, 1 leeraar voor 't dansen, 1 voor gymnastiek, 1 voor zang en 1 voor teekenen. De vakken zijn: rekenen en meetkunde, natuurkunde, scheikunde, plant- en dierkunde (gezondheidsleer); talen: Nederlandsch, Fransch, Duitsch en Engelsch; letterkunde en aesthetiek; geschiedenis; aardrijkskunde, gronden van volkshuishoudkunde (beginselen van het Nederl. staatsregt); vrouwelijke handwerken; boekhouden; teekenen; zingen; gymnastiek en dans. Dit programma beveelt zich aan boven anderen, welke wij onder de oogen kregen. Zeer waarderen wij 't, dat de aesthetiek noch gezondheidsleer vergeten werden, en ook door gymnastiek en dansen op te nemen in het programma, onderscheidt zich dit gunstig van het Arnhemsche, dat voor de denkbeeldige bezwaren van sommige ouders schijnt teruggedeinsd te zijn. Ongaarne misten wij op het flinke, breede Groningsche programma de Ziel- en Opvoedkunde. Voor de vrouw, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
èn om zichzelve te leeren kennen, èn om eenmaal een goede moeder te kunnen zijn, blijven wij dit leervak bepaald onmisbaar achten. De toelichting van het programma is der lezing en overweging dubbel waardig. Ernstig wordt er op aangedrongen, dat de inrigting geen kostschool zij, vooral om te voorkomen, ‘dat het personeel der hulponderwijzeressen tevens alle of sommige de dienst van secondante bij de hoofdonderwijzeresse-kostschoolhouderesse verrigten.’ Dat is een woord, waarop de ervaring amen zegt. De privaatlessen in de tusschenuren wil de commissie zooveel mogelijk voorkomen. Ook dat is een praktische wensch. Eindelijk - ‘Naar onze vaste meening is het van nature aangewezen, dat bestuur en leiding der school in handen eener vrouw moet zijn..... Uwe Commissie draagt verder vrouwelijke en mannelijke docenten voor. Zij stelt op hoogen prijs het geven van onderwijs door vrouwen, en verwerpt met alle magt het denkbeeld, dat b.v. door eene ongenoemde schrijfster (in de brochure: Hoe moet eene hoogere burgerschool voor meisjes zijn ingerigt, Deventer 1870) is geopperd. Volgens dit denkbeeld zou het onderwijs uitsluitend aan mannen worden opgedragen, terwijl aan eenige klassendamen het toezigt op zeden en manieren zou worden gegeven. Uwe Commissie acht dit oordeel vernederend voor de vrouw; 't is hare meening, dat integendeel zooveel vrouwelijke leeraren moeten worden aangesteld als mogelijk is, en zij verblijdt zich in het vooruitzigt, dat tengevolge van het koninklijk besluit van den 11den October 1869 (Staatsblad no. 156) hoe langer hoe meer onderwijzeressen de vereischte bekwaamheden zullen bezitten.’ Wij verblijden ons hartelijk, dat dit denkbeeld van de ongenoemde schrijfster waardoor haar veelszins voortreffelijk boekje wordt ontsierd, algemeene afkeuring vindt (een paar reclames uitgezonderd), en nog berouwt het ons niet dat wij tegen de begaafde schrijfster haar eigen geslacht in bescherming hebben genomen. Wij mogen geen afstand doen van den eisch, dat de vrouw de onderwijzeres zij der vrouw, wij willen niet door de vernedering der vrouw den weg banen tot haar verheffing, en ernstig wenschen wij, dat voor alle vakken van het middelbaar onderwijs acten van bekwaamheid voor vrouwen verkrijgbaar zullen gesteld worden. Deelt men onze overtuiging al niet, dat geen dier acten boven het bereik of buiten den kring der vrouw ligt, men kan door eene proeve niets verliezen, maar - is men zoo zeker van zijn zaak - nieuwe bewijzen voor zijn meening en ter overtuiging van anderen winnen. Wij moeten Groningen geluk wenschen met een gemeentebestuur, waardoor zoo een advies wordt uitgelokt, waaraan zoo een advies wordt aangeboden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vakken van het gewoon lager onderwijs en in de allereerste beginselen van eene of meer levende talen. Daarentegen kunnen ongeveer 200 meisjes boven de 12 jaren geen onderwijs, althans in de hoogere klassen krijgen, dan tegen een schoolgeld van f 150 's jaars. En dit getal van 200 zou aanmerkelijk grooter zijn, wanneer het hooge schoolgeld dat onderwijs niet stelde buiten het bereik van vele ouders, die toch gaarne aan hunne dochters eene degelijke opvoeding zouden geven. En hoe is de toestand dier scholen? Het onderwijzend personeel aan de meeste er van kan niet voldoen aan de hoogere eischen, welke thans aan het onderwijs voor meisjes van meerderen leeftijd worden gesteld. ‘Onder de scholen, waar meer dan f 100 schoolgeld wordt betaald, zijn er twee, waar slechts ééne onderwijzeres met het onderwijs in alle vakken belast is.’ ‘Onder de hulponderwijzeressen nemen de vreemdelingen, die met het onderwijs in vreemde talen belast zijn, eene voorname plaats in; eene meisjesschool kan, naar het oordeel van sommigen, niet fatsoenlijk en niet goed zijn, zoo het taalonderwijs er niet aan vreemde secondantes is opgedragen; zij, die meer van nabij met den toestand van ons onderwijs bekend zijn, verzekeren echter, dat in den regel de kennis en vooral de paedagogische geschiktheid dier vreemde secondantes veel te wenschen overlaat; mogen de leerlingen ook al iets beter de uitspraak van haar leeren, hare geheele onbekendheid met de Nederlandsche taal is oorzaak, dat haar onderwijs veelal zeer geringe vruchten draagt.’ Een belangrijke wenk, dien men ook buiten 's Hage ter harte moge nemen. Het is een droevig teeken van ons kwijnend nationaliteitsgevoel, dat we er onze hoogste eer in stellen, voor geboren Franschen of Engelschen door te gaan. En van groote oppervlakkigheid getuigt het, wanneer men verwacht, dat vreemdelingen, die onze taal niet begrijpen, ons de hunne zullen leeren verstaan. Wanneer eene school zooveel prijs stelt op zuivere uitspraak, dat zij het taalonderwijs aan vreemdelingen opdraagt, moet ze zich getroosten om nevens den vreemdeling een' Nederlander te stellen, die de vreemde taal niet slechts leert spreken maar ook begrijpen: zoo die school althans iets anders wildan blinkenden en bedriegelijken schijn. Onderwijs in de letterkunde der vreemde talen wordt aan geen Haagsche meisjesschool gegeven. Het onderwijs in 't rekenen is er in den regel gebrekkig; waar men iets aan natuurkunde doet, bepaalt zich dit tot de bekende ‘beginselen van de kennis der natuur.’ Onderwijs in het teekenen is zeldzaam, aan 't boekhouden wordt nergens gedacht. Zoo is de toestand van het onderwijs der meisjes in de hofstad van het Koningrijk der Nederlanden in het jaar des Heeren 1870. Men zou meenen, dat het bestuur van het Nutsdepartement bezwaarlijk op tegenspraak kon rekenen, wanneer het verklaarde: ‘Er is dus behoefte aan eene goed georganiseerde school voor meisjes van 12 tot 18 jaren, waar het jaarlijksch schoolgeld de som van f 60 niet te boven gaat.’ Alleen door eene goede middelbare school voor meisjes kan in die behoefte worden voorzien, verklaart het bestuur. Gelijk de tegenwoordige maatschappij uitbreiding van de leerstof ook in de meisjesschool eischt, zoo moet ook ‘het onderwijzend personeel aan eene school voor meisjes van 12-18 jaar uit andere elementen zijn zamengesteld, dan aan de hier aanwezige bijzondere meisjesscholen voor meer uitgebreid lager onderwijs het geval is.’ Aan die eischen kan alleen een middelbare school voldoen; het is niet te verwachten, dat van overheidswege of door bijzondere personen zoodanige school zal opgerigt worden. Het Departement doe 't dan. Die school worde bestemd voor meisjes van ongeveer 12 jaren, die bij een toelatings-examen getoond hebben voldoend lager onderwijs genoten te hebben en de beginselen der Fransche taal magtig te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat die middelbare school met 5jarigen cursus zou moeten onderwijzen blijkt uit het volgend concept-programma:
De solemnele 32 uren zijn hierbij behouden. Gymnastiek en boekhouden zijn facultatief, kunstgeschiedenis wordt onder geschiedenis gerangschikt; afzonderlijke behandeling van de aesthetiek blijft achterwege, ‘hoofdzakelijk ook bij gebrek aan geschikte leeraren of onderwijzeressen voor dit vak’ (bedroevend getuigenis omtrent het onderwijs tot dusver gegeven); gezondheidsleer acht men voor de 5de klasse wenschelijk; de handwerken zijn ruim bedacht; kennis der klassieke oudheid wordt niet vermeld; psychologie en opvoedkunde evenmin. De verdeeling der leervakken over het onderwijzend personeel kunnen wij met stilzwijgen voorbijgaan. Uitvoerbaar is het plan, wanneer de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een stichtingsfonds wil geven van f 10000, en de Gemeente van 's Hage een jaarlijksche subsidie van f 8000. Het Departementsbestuur heeft gedaan wat het kan, en het heeft een goed werk gedaan. Dit wordt betwist door den Heer J. de Witte van Citters, in een stuk, dat wel voor het Dagblad zal bestemd geweest zijn, maar bij ongeluk in no. 276 van het Vaderland verzeild is. De oppositie van dien heer laat in vinnigheid weinig te wenschen over. Zelfs een min juiste, een door het bestuur zelf gerectificeerde uitdrukking op het convocatiebriefje wordt als wapen niet versmaad. De Gemeente-subsidie zal niet verleend worden, meent de opposant. Dat is ook in strijd met den geest der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die haar zelfstandigheid steeds op prijs stelde. Van de algemeene kas moet ook niet gevraagd worden: dat zou zijn, de armere departementen voor het rijkere laten betalen. Op beide punten zou men den heer D.W.v.C. eenigzins gerust kunnen stellen. Er zijn departementen genoeg te vinden, die voor hunne inrigtingen subsidie niet versmaden: 't ware ook een zeer ongepaste hooghartigheid, wanneer een departement, om zijn zelfstandigheid te bewaren, de medewerking van een gemeentebestuur tot de stichting en de instandhouding van een nuttige instelling afwees. Het Arnhemsche departement o.a. versmaadt het niet om een gemeen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tesubsidie voor zijne Gymnastiekschool en eene andere voor zijne Kweekschool aan te nemen, en de zelfstandigheid van het departement heeft er nog niet onder geleden. Wat de algemeene kas der Maatschappij betreft, niet bij voorkeur door de armere departementen, maar door allen, en door de talrijkste vooral, is die kas zamengebragt. Ondersteuning uit die kas ook voor plaatselijke behoeften is niet ongehoord, en waar de behoefte zoo dringend is als te 's Hage, en de wil van het gemeentebestuur om in die behoefte te voorzien zoo geheel schijnt te ontbreken, kan het Haagsche departement inderdaad wel eenige aanspraak op ondersteuning doen gelden: het verkeert in een' zoo treurigen toestand als gelukkig! weinige departementen. Dat zou een algemeene vergadering der Maatschappij zeker in aanmerking nemen. Vooral, nadat een vorige algemeene vergadering zoo krachtig hare overtuiging heeft uitgesproken, dat er behoefte bestaat aan middelbaar onderwijs voor meisjes. De heer D.W.v.C. blijkt deze overtuiging niet te deelen. Het onderwijs voor meisjes schijnt voor dien heer een tot dusver geheel onbekend terrein te zijn geweest. En nu heeft hij den heer van Otterloo geraadpleegd. En wat die heer gezegd heeft, weet men, als men gelezen heeft wat de heer v. O. in het Maandblad van het Nederlandsch onderwijzersgenootschap geschreven heeft. En wij weten, dat dit geschrijf niet veel te beteekenen had. Ook andere ‘deskundigen’ heeft de heer D.W.v.C. geraadpleegd. En die hebben hem wonderlijke dingen verteld, waars en onwaars treurig dooreengeward. Het kan ook zijn, dat de heer D.W.v.C., die met het onderwijs van meisjes zoo volslagen onbekend is, die ‘deskundigen’ verkeerd verstaan heeft. Hij berigt: ‘Zij zeiden mij, dat de ervaring hun had geleerd, dat tot omtrent het tiende jaar jongens en meisjes hetzelfde lager onderwijs konden volgen; ja, dat dikwijls de meisjes vooruit waren. Doch op het tiende jaar komt bij bijna alle meisjes een stilstand, die zich het aanschouwelijkst openpaart bij het rekenen: de meisjes kunnen de leer der breuken niet op gelijken leeftijd als de jongens begrijpen......’ De ‘deskundigen’ hebben het tijdperk van stilstand wel wat vroeg gesteld: 't vertoont zich meestal later, en vóór het begint kunnen de meisjes de leer der breuken zóó goed begrijpen, dat het haar bijblijft heel haar leven lang. Zoo luidt de ervaring van andere ‘deskundigen.’ Die van den heer D.W.v.C. gaan voort: ‘Op twaalfjarigen leeftijd staat het meisje, wat vatbaarheid voor de wetenschap betreft, achter den jongen’.... De deskundigen bedoelen: wat omvang van kennis betreft. Zoodra het tijdperk van stilstand voorbij is, toont zich het meisje even vatbaar als de jongen voor de wetenschap, en wel eens vatbaarder ook. ‘En niet dan met de grootst mogelijke omzichtigheid’ - zoo luidt hun waarschuwing - ‘moet men het als jongen gaan behandelen.’ Met of zonder omzigtigheid, we zouden het liefst nooit als een jongen behandelen. Ze blijft een meisje, en wil als meisje behandeld worden. Of heeft de heer D.W.v.C. misschien aan zijn ‘deskundigen’ de vraag gedaan: Moet een meisje van twaalf jaren als een jongen behandeld worden? 't Voorzigtig antwoord getuigt niet tegen hun ‘deskundigheid.’ We hadden 't alleen wat stelliger gewenscht. Heeft het meisje een wijle stilgestaan, terwijl de jongen vooruitging, dan zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daaruit volgen, dat men bij de inrigting van het middelbaar onderwijs voor het vrouwelijk geslacht lager eischen moet stellen voor het meisje dan aan den jongen gesteld mogen worden. Maar bij het middelbaar onderwijs staat de vakstudie op den voorgrond, en ‘de eenheid van het onderricht wordt daardoor verbroken’.... Als er geen directrice is, die geheel het onderwijs leidt; maar we meenen op de begrooting van het Haagsche departement ook bezoldiging van een directrice gevonden te hebben. ‘Hetgeen zoo breed opgegeven wordt van de voordeelige uitkomst, op meisjesscholen voor middelbaar onderwijs hier te lande reeds verkregen (b.v. te Haarlem) heeft al zeer weinig te beduiden.’ Middelbare meisjesscholen, b.v. te Haarlem? Haarlem heeft de éénige middelbare meisjesschool, die er nog in ons vaderland bestaat. B. v. te Haarlem? Heeft de heer D.W.v.C. zich dan ook niet het alleroppervlakkigst onderzoek getroost alvorens hij als raadsman zijner medeburgers optrad? B. v. te Haarlem? De éénige school, en die nog niet eens een' vijfjarigen cursus volbragt? ‘De overtuiging vestigt zich hier te lande meer en meer bij de onderwijzers, dat hetgeen in Duitschland ten opzichte van dit onderwijs gedaan is, ook nog wel nader dient te worden onderzocht, voordat men tot navolging overga. Bij het groote publiek is dit nog niet het geval; men mag met de Monitor (van 11 Nov. no. 20) wel zeggen: “dat de meeste der lezers den indruk medenemen, dat in Duitschland de zaak eener betere opvoeding van het meisje reeds beslist is, dat men het ten minste over den omvang, de behoefte en de daaruit voortvloeiende eischen éens is. Toch is niets minder het geval dan dit.” Voorzeker, niets minder. Het geval is, dat men in Duitschland aan de goede höhere Töchterschulen reeds vóór jaren aan de zestien-, achttienjarige meisjes onderwees, wat men in Nederland nog niet aan hoofdonderwijzeressen leert; dat men daar reeds iets beters zoekt, en ernstig zoekt ook; het geval is eindelijk, dat men hier geen kopy van de höhere Töchterschule beoogt, maar iets anders, dat minder idealistisch, de praktische roeping der vrouw in het oog houdt zonder hare ideale zijde te veronachtzamen. Het geval is dit, dat sleur, en vooroordeel, en conservatismus, en clericalismus, en orthodoxismus, en aristocratismus, en - eigenbelang zich ook hier weêr tegen allen vooruitgang kanten. De heer D.W.v.C. is echter niet onhandelbaar: ‘Moet er dan’ - vraagt hij ‘niets door dit departement gedaan worden voor onderwijs aan meisjes, goedkooper, zooal niet beter, dan op de bijzondere scholen?’ En zijn antwoord is: ja. Hij wenscht, ‘dat er van wege de Maatschappij hier eene school voor meisjes worde opgericht, waar men aanvange met kinderen van zes à zeven jaar; dat men die de beste opleiding geve, die aan zulk een inrichting mogelijk is, en dat men die school, zonder gewaagde proefnemingen, late bestaan totdat de eerst aangenomen leerlingen den twaalfjarigen leeftijd hebben bereikt. Dan zal het de tijd zijn om te overdenken of voor dezen middelbaar onderwijs nuttig of wenschelijk zijn kan. Dit houd ik voor den eenigen weg; al het andere is rondtasten in het donker.’ De heer D.W.v.C. is waarschijnlijk lid, en ijverig lid van het bestuur van den Acclimatatie-tuin. Daar is een allerliefst beestje uit den vreemde aangevoerd een aardig diertje; maar niemand kent het, en zeer loopen de gevoelens uiteen, welk voedsel 't beestje wel zou kunnen verdragen; de heer D.W.v.C. adviseert om het eens met water en melk te beproeven; als 't goed ging, kon men na verloop van tijd 't eens met lammertjespap wagen. Heel ‘omzigtig’ van het geacht bestuurslid. Wij kunnen echter, en met al de vrijmoedigheid van ‘deskundigen’ den heer D.W.v.C. verzekeren, dat de meisjes niet zoo even uit den vreemde zijn aangevoerd, en dat ze niet behooren tot die onbekookte nieuwigheden van onzen tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarlijk, ze zijn er al lang geweest. En men heeft ze al onderwezen ook; wel niet altijd zoo goed als de leden van het geslacht, waartoe de heer D.W.v.C. behoort; maar onderwezen heeft men ze, en niet maar sedert de laatste vijf, zes jaren. En bij dat onderwijs is het gebleken, dat de meisjes geen lieve, vreemde diertjes zijn, maar heuschelijke menschen, die zelfs de leer der breuken kunnen begrijpen en nog meer. In vollen ernst, is de toestand van het lager onderwijs te 's Hage zóó armzalig, dat men nu - nog eens, in 't jaar des Heeren 1870 - eerst een kuddeke meisjes voor een jaar of vijf op een' afzonderlijken stal moet zetten om een proef te nemen wat er wel van te maken is? Of is de heer D.W.v.C. welligt even goed bekend met het lager als met het middelbaar onderwijs? Maar er is immers te 's Hage een andere Heer De Witte van Citters, die, deskundig en bevoegd, gaarne zijn naamgenoot zou voorgelicht hebben? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toch in verband gebragt met de school. Aesthetiek worde met teekenonderwijs verbonden; de muziek aan huis beoefend. De gymnastiek is geene wetenschap en geene schoone kunst, derhalve behoort zij bij het middelbaar onderwijs niet te huis. Uit een hygiënisch oogpunt mag zij echter niet verwaarloosd worden. Ook boekhouden is een vreemd element; vrouwelijke handwerken kunnen alleen uit een utiliteitsbeginsel aanbevolen worden, en dit beginsel is hier geheel misplaatst. Aan het hoofd der school sta niet eene directrice, maar een Directeur: want het hoofd der school moet iemand zijn van een zeer zelfstandig karakter, maar die tevens weet te geven en te nemen. Onder mannen meer dan onder vrouwen zijn zulke karakters te vinden. Als docenten worden mannen of vrouwen gekozen naar bekwaamheid. Zonder over bijzaken te twisten, zonder b.v. te wijzen op de zonderlinge manier, waarop de gebrekkige toestand van het onderwijs der meisjes, de verwaarloozing van dat onderwijs door den Staat wordt gelaten voor rekening van de vrouw, zonder den strijd te hernieuwen over de vraag: Directeur of Directrice? wenschen wij alleen op het programma te wijzen, dat in menig opzigt onze sympathie heeft. Tegen de rangschikking der vakken zouden wij wel eenige bedenking hebben, ongaarne b.v. de beoefening der natuurwetenschappen naar het derde jaar, de dierkunde zelfs naar het vierde verschuiven; den omvang van het onderwijs zouden wij niet gaarne beperken. Wel geven wij den schrijver in overweging, of de gezonde ontwikkeling van den geheelen mensch niet het doel van het onderwijs moet zijn, en of dan de gymnastiek niet een wezenlijk bestanddeel van dat onderwijs is; ook of de vrouw alleen als individu tot volle ontwikkeling moet gebragt worden zonder acht te geven op haar verband tot de geheele maatschappij? Dan zou het utiliteitsbeginsel niet zoo geheel ter zijde gesteld mogen worden. Zeer waarderen wij het, dat de schrijver de ideale zoowel als de realistische zijde van het onderwijs in het oog heeft gehouden. Geschiedenis van godsdienst en moraal benevens psychologie zal men niet straffeloos veronachtzamen bij het onderwijs der vrouw. De juiste evenredigheid te vinden tusschen idealismus en realismus, dit is de groote vraag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En de oorzaak van dit verschijnsel zoekt hij in de betere methode van behandeling, welke de klassieken vinden aan de gymnasiën. Vondel, Shakespeare en Goethe behandele men op de hoogere burgerscholen zooals men op de gymnasiën Homerus, Sophocles en Horatius behandelt. Dán zal de beoefening der literatuur vrucht dragen. Een wenk, die alle behartiging verdient van leeraars en verzorgers van hoogere burgerscholen voor meisjes - en voor jongens. Er zijn jongensscholen, waar de les in de Nederlandsche letterkunde vermorst wordt met de eenvoudige voorlezing, zonder meer, voorlezing een heel uur lang, van eenig voortbrengsel der letterkunde, zelfs niet altijd der Nederlandsche, maar b.v. van den vertaalden ‘Rommelzoo’ van Frits Reuter; elders geeft men uit het Hoogduitsch vertaalde stukken, slecht vertaalde stukken vol germanismen, aan de jongens als modellen van Nederlandsch proza. Kunnen commissiën van toezigt, die dit aanzien, niet wat beter toezien? Op verreweg de meeste meisjesscholen kregen de kinderen tot dusver geen besef van literatuur. Degelijk onderwijs in de geschiedenis en hare hulpwetenschap, de aardrijkskunde, beveelt de heer van Lier krachtig aan. Zeer teregt. Maar waar het meisjes geldt zouden wij kunstgeschiedenis en aesthetiek ongaarne missen. De vrouw heeft aanleg voor de kunst, voor de plastische kunst bovenal, en de ontwikkeling van dien aanleg kon tot verrassende uitkomst leiden. Het onderwijs in de wetten der natuur en der zamenleving, in de wiskunde, die ‘gezondheidsgymnastiek van den geest,’ in de kennis onzer staatsinrigting en eindelijk in het boekhouden verdedigt de geachte schrijver tegen de vulgaire vooroordeelen en de aanvallen van Otterloo. Van het boekhouden zegt hij o.a.: ‘Het leert nauwkeurig en logisch onderscheiden; het leert netheid, orde en regelmaat, en doet zijn invloed in dat opzicht ook buiten de grenzen van het boekhouden zelf gevoelen.’ En hij heeft daarbij niet maar het eenvoudig boekhouden, waartoe men zich ook al beperken wil, maar wel degelijk het Italiaansch boekhouden op het oog. Mogen bij de inrigting der Amsterdamsche school de wenken van den heer van Lier niet verloren gaan. Praeterea censeo - dat voor toekomstige moeders zielkunde en opvoedkunde behoefte is. d. K. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De protestantenbond.Het algemeene stemregt, in de Nederlandsche Hervormde Kerk ingevoerd, draagt de vruchten, welke wij daarvan hadden voorzien. De onkundigen worden door enkele leiders bewerkt en gebruikt. Die leiders zijn op hunne beurt werktuigen van eene Vereeniging, die met vasten tred en zonder overgroote kieschheid op de middelen, afgaat op een bepaald doel. Dat doel is het bannen van den geest der vrijheid uit het talrijkste kerkgenootschap. Reeds is men dat doel aanmerkelijk genaderd. De Kerkschandalen te Amsterdam, de spreekwoordelijk geworden geest van den aanmatigenden Utrechtschen Kerkeraad, de aangestookte twist over de doopformule, de verwijdering ook van gematigde mannen uit de Kerkbesturen, het verzet tegen het Algemeen Collegie van toezigt op de Kerkelijke administratiën, daarbij de dubbelhartige kerkelijke politiek van de synode met haren invloedrijken secretaris - 't zijn allen verschijnselen, die tot nadenken dringen. En er is nog zooveel meer. Reeds nu zijn er aanzienlijke gemeenten, waar de godsdienstige behoeften van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
allen, die niet tot de uiterst regtzinnigen behooren, veronachtzaamd worden en geheel onbevredigd blijven. 't Is op een uitsluitende heerschappij, 't is op overheersching en onderdrukking aangelegd. Tegenover die heerschzuchtige factie staan vele onverschilligen, afkeerig van alle kerkelijk leven; maar ook een aantal Hervormden, die behoefte hebben aan de godsdienst, aan de godsdienst, in vormen, voor onzen tijd gepast. De onverschilligheid zal weldra plaats maken voor walging van een godsdienst, die in zoo terugstootende vormen zich openbaart, met zoo onzedelijke praktijken gepaard gaat. En de godsdienstigen, wier godsdienst nog iets anders is dan het harde, koude dogma, zullen met weemoed scheiden van een Kerkgenootschap, dat den Christennaam tot een bespotting maakt. Een poging om dit uiterste te voorkomen beproeft de Protestantenbond. Hij wil vereenigen de verspreide krachten der verdrukte voorstanders van de vrije godsdienst en de godsdienstige vrijheid. Als doel heeft zich de Bond gesteld: de handhaving en bevordering der evangelische vrijheid in de protestantsche kerkgenootschappen. Hij wil daartoe: Streven naar opheffing van alle wettelijke bepalingen, misbruiken en vooroordeelen, die de evangelische vrijheid beperken; de vrije uiting van het persoonlijk, christelijk geloofsleven in de kerkgenootschappen handhaven en aanmoedigen; de ontwikkeling van het christelijk leven bij personen en in huisgezinnen bevorderen. Dit doel tracht de Bond te bereiken door het houden van algemeene Protestantendagen tot opwekking van den protestantschen geest; het aanmoedigen der vrije uitoefening van het kerkelijk kiesrecht; het voorlichten der kiezers; hef opwekken van het rechtsbewustzijn der gemeenten door geschriften en meetingen; het doen optreden van predikanten, leden van den Bond, in plaatsen waar daaraan behoefte is; het houden van volksvoordrachten; het ondersteunen van hen, die zich voorbereiden voor het predikambt; het oprichten van zondagscholen en volksbibliotheken, het medewerken tot verbetering van het godsdienstonderwijs; het stichten of ondersteunen van plaatselijke inrichtingen ter bevordering van volkswelzijn en volksontwikkeling; het aanknoopen van betrekkingen met vereenigingen in het vaderland en daarbuiten, die in gelijken geest werkzaam zijn. Van twee middelen schijnt de Bond vooral opwekking van den vrijen protestantschen geest te verwachten: van de werkzaamheid van een Agent, die zich geheel en uitsluitend wijdt aan de behartiging der belangen van den Bond, en van den Protestantendag, jaarlijks te houden, en waarop tijdvragen, belangrijk voor het protestantisme zullen behandeld worden. De contributie is zeer laag gesteld. Algemeene deelneming moet aangemoedigd worden. Alleen dan, wanneer de Bond wortelen schiet in het Protestantsche volk, kan hij een volkskracht worden. Blijkbaar hebben de stichters van den Bond het oog gehad op den Protestantenverein in Duitschland. Omtrent de laatste vergadering van den Verein, te Giessen dezer dagen gehouden, berigten de dagbladen o.a.: Bij erkenning van de groote daden door het Duitsche leger verricht, werd het gevaar niet voorbijgezien, schrijft een Duitsch correspondent over die vergadering, waarmee de Jezuïten en de orthodoxe partij, onder de machtige bescherming van Pruisen, de geestelijke vrijheid en de hoogste belangen der beschaving bedreigden. De hooge toon van de Kreuzzeit. en van andere clericaal-tendale bladen liet geen twijfel over, dat die partij van meening was, dat er goede dagen voor haar aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwamen; die partij rekende op verslapping van den openbaren geest en gebrek aan deelneming in het openbare leven ten gevolge van de overspanning in den oorlog. Het comité besloot met eenparige stemmen om na den oorlog den strijd voor de kerkelijke vrijheid en zelfstandigheid en de vrijheid der wetenschap krachtig voort te zetten, en aller krachten moesten daartoe worden dienstbaar gemaakt. Met Pinksteren van het volgend jaar zou te Darmstadt de algemeene Protestantendag plaats hebben. Onderwerp van behandeling zou zijn de verhouding van de Duitsche Protestantsche Kerk aan den eenen kant tot het Katholicisme, door het onfeilbaarheids-dogma met het Jezuïetisme nauw verbonden, en aan den anderen kant tot het dogmatisme, dat de geestelijke vrijheid belemmerde en onderdrukte in den boezem van het Duitsche Protestantisme. Buitendien werd besloten nog vóor het sluiten van den vrede een oproeping te richten tot de Duitsche Protestanten en hen op te wekken tot strijd voor de godsdienstige en geestelijke vrijheid. Aan den eersten Duitschen Rijksdag zou een adres gericht worden, waarin op bescherming der geestelijke vrijheid werd aangedrongenGa naar voetnoot(*). Daar wordt de roeping van het Protestantisme in ruimen geest opgevat, en wanneer de Nederlandsche Protestantenbond zich niet binnen enge kerkgrenzen beperkt en niet in kleingeestige kerktwisten zijn krachten verspilt, kan hij voor de vrijheid in Nederland een krachtige steun zijn, straks hooggewaardeerd ook door hen, die nu met een zekere voorname minachting op hem nederzien. Onderhandelingen, nog bij de laatste ministeriele crisis bijna openlijk gevoerd met de erfvijanden der vrijheid, hebben bewezen, dat waakzaamheid pligt is voor elk, wien de toekomst van Nederland ter harte gaat. Bovenal bij den wakkeren middenstand, die, deelende in den maatschappelijken vooruitgang, waarderende het licht der wetenschap, niet in het materialismus wil verzinken, maar trouw blijven aan de godsdienst, bij de ontwikkelde burgerij, die noch door de heffe des volks wil doodgestemd, noch door een reactionaire aristocratie wil doodgedrukt worden, moet de Protestantenbond levendige sympathie vinden. Onder wijze leiding, gelukkige keuze van een Agent, krachtige en veelzijdige werkzaamheid ontwikkele hij zich weldra tot een magt, die den vijand eerbied weet in te boezemen. |