De Tijdspiegel. Jaargang 27
(1870)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
Geschiedenis van den dag.Er wordt veel over den Fransch-Duitschen oorlog geschreven en gesproken, maar te vergeefs zoekt men daarbij naar rijkdom van gedachten, verschil van gezichtspunten; treurzangen zijn het meest uit alle mogelijke grondtonen, sentimenteele pathos over het afschuwelijke van den oorlog, eentoonig als altijd; de radicalen schreeuwen zich heesch van opgeschroefde verontwaardiging over den diplomaten oorlog, waaraan het arme volk meedoogenloos wordt opgeofferd. Niemand zal ontkennen, dat er aan al dien gemaakten of natuurlijken pathos iets waars ten grondslag ligt, maar bij eenig nadenken blijkt zij toch te lijden aan oppervlakkigheid, aan overdrijving, aan miskenning van de werkelijkheid, waarin wij eenmaal leven, en die wij bij onze beschouwingen nooit uit het oog mogen verliezen. Eere den oprichters en steunpilaren van den Vredebond, maar de vredesapostelen houden ons ten goede, dat wij hen in het jaar onzes Heeren 1870, wij zullen niet zeggen misplaatst vinden, maar het hen zien opnemen voor een ideaal, welks verhouding tot de werkelijkheid zij niet dan oppervlakkig hebben nagegaan. Er is waarlijk geen reden om aan onze eeuw, die zich onderscheidt door hare meerdere verstandsontwikkeling in vergelijking van de vroegere zooveel humaniteit toe te schrijven, dat wij den oorlog eenvoudig een anachronisme zouden noemen. Wat een nauwkeurige karakterstudie leert dat namelijk sterke ontwikkeling van het verstand in den regel gepaard gaat met een verachtering van de ontwikkeling van het gemoed, van de wezenlijke beschaving, die niet in vormen maar in den geest, in de gezindheid, het gevoel van het hart zich openbaart, dat geldt evenzeer van onze eeuw. De enkele openbaringen van de menschenliefde op groote schaal, zooals b.v. in de werkzaamheid van het Roode Kruis, mogen ons niet misleiden bij het beoordeelen van de maatschappij in het algemeen. Een nadere beschouwing van deze soort van philanthropie zou ons daarbij al spoedig doen zien, dat wij enkele individuen niet meêgerekend, veelal te doen hebben met iets kunstmatigs, en de ziekelijke verschijnselen, die bijna overal de philanthropie onzer eeuw vergezellen, om die reden ook hier niet ontbreken. De maatschappij, zooals zich die over het geheel aan ons vertoont, geeft volstrekt geen reden om den oorlog zoo vreemd te vinden. Immers, hartstocht is de oorzaak van elken oorlog, hartstocht waarbij de kalmte en de bezadigdheid als zijn geblinddoekt en niet langer stem voeren in het kapittel. En geen eeuw waarin zooveel hartstocht heerschte op allerlei gebied; hartstocht op politiek, op sociaal, op kerkelijk gebied; de koorden van den hartstocht zijn | |
[pagina 347]
| |
overal sterk gespannen, wat wonder dat wij de krijschende tonen hooren, die onafscheidelijk daaraan zijn verbonden. De eerste de beste die de snaren aanraakt, is welkom, - men wil vaak die muziek, hoe verbijsterend ook, omdat zij den hartstocht een uitweg geeft, dikwerf nog minder onaangenaam, minder beklemmend dan dat gevoel van spanning. ‘Waar het vleesch is zullen de arenden zich vergaderen,’ sprak de Nazareensche profeet, en waar de brandstof is opeengehoopt, daar is een uitbarsting zeer natuurlijk. Met nadruk geldt dit van den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland. Wie de voorzichtigheid gebruikt om menschen en volkeren niet te veel te beoordeelen naar een idealistisch standpunt, dat hun doorgaans niet eigen is, begrijpt zeer goed, dat de oorlog tusschen deze beide natiën hetzij nu, hetzij later moest uitbarsten. Het geldt hier een strijd als tusschen twee individuen, die jaren lang vijandig tegenover elkander hebben gestaan, zij 't ook meestal met inachtneming van de gewone vormen der diplomatieke beleefdheid. De Duitschers hebben volkomen gelijk, wanneer zij den oorlog niet houden voor een dynastieof een diplomaten oorlog, maar voor een uitvloeisel van het Fransche volkskarakter, - en hetzelfde geldt ook weder van de Duitschers. Wij hebben derhalve allereerst dit voor, dat wij te doen hebben met een gezonden, een natuurlijken oorlog, die in de gegeven omstandigheden niet kon uitblijven, en hetzij nu of later moest plaats hebben. Geheel anders was dit b.v. met den Krimoorlog, die niets anders was dan een laag intriguenspel, en die dan ook volstrekt geen blijvend resultaat heeft opgeleverd. Frankrijk speelde vooral sedert het laatst der vorige eeuw een eerste viool op het Europeesch concert, en de Duitscher mocht zich vergenoegen dat deuntje aan te hooren, niet zelden - men denke aan de geschiedenis van het Weener congres - daarvoor de snaren te leveren. Nu is het een zeer gewoon verschijnsel, dat iemand, die macht bezit, die ook wenscht te handhaven en hij elk instrument haat, dat zijn toon dreigt te overstemmen, even als de onderdrukte aan zijn minder aangename, minder grootsche positie tracht te ontkomen en er zich boven op te werken, zoo als men 't noemt. Het streven naar eenheid bij de Duitschers, - in den bevrijdingsoorlog in 1813 tegen den eersten Napoleon ontstaan, - gepaard met den gelukkig gevoerden oorlog in 1866 tegen Oostenrijk, leverde den Pruisischen staatsman Von Bismarck de snaren om tonen aan te slaan, die Frankrijk geweldig hinderden. De Noordduitsche Bond was voor Frankrijk de uiterste graad van toegevendheid; tegenover dien Bond was het altijd nog 9 millioen zielen sterker; kwam de vereeniging met Zuid-Duitschland tot stand, - en men begreep te recht, dat die niet kon uitblijven, en indirect door het sluiten van het ofen defensief verbond met de Zuidelijke Staten, bij het teekenen van den vrede van Praag geheim gehouden, reeds tot stand gekomen was, | |
[pagina 348]
| |
dan stonden de machten ongeveer gelijk. En men duldt zulke dingen niet; sprekende van het handhaven van het evenwicht, tracht men zijn eenmaal verkregen overwicht in stand te houden. Merkt men hiertegen op, dat dit geen zeer verhevene moraal is, en het wenschelijk ware, dat de volkeren tegenover elkander van een ander beginsel uitgingen, wij kunnen daarop antwoorden, dat dit de gewone moraal is, waarnaar feitelijk gehandeld wordt. Even gewoon als de zucht naar het behoud van macht, is het streven naar vermeerdering van macht; nog altijd wil iedereen in de wereld de eerste zijn in uiterlijke macht. De Duitscher kon onder zijn bijna ontelbare vorsten en vorstjes zeer gelukkig zijn; de ervaring heeft geleerd dat de wezenlijke ontwikkeling van een volk volstrekt niet noodzakelijk in verband staat met zijn regeeringsvorm; in weerwil van het bijna patriarchaal middeleeuwsch bestuur in vele Staten van Duitschland, in weerwil van de politieke onmacht, waartoe het veroordeeld was, is het Duitsche volk het eerste volk geworden op gebied van wijsbegeerte en wetenschap. Wellicht zal het blijken, dat de politieke grootheid van Duitschland een vermindering van zijn geestelijke grootheid ten gevolge zal hebben. Zoodra eenmaal het denkbeeld van macht oprijst, is het te verleidelijk om er weerstand aan te bieden, men wil het verwezenlijken, ook indien het moest geschieden ten koste van eigenschappen, die in de geestelijke wereld meer op prijs gesteld en hooger geschat wordenGa naar voetnoot(*). En wat wel van zelf spreekt, de Duitscher ziet volstrekt niet in, waarom hij het streven naar macht zou moeten beperken, omdat Frankrijk, zijn buurman, daarop naijverig is en vreest, - een ander afrekenende naar zich zelf, - dat alle staatkundige macht een naar buiten werkende vernielende kracht in zich bevat. Van daar die verhouding van naijver, van ijverzucht, uitsluitend op staatkundig gebied, van daar die spanning, die met of zonder Wilhelm en Napoleon, Bismarck en De Gramont, nu of later moest uitbarsten. Jaren lang heeft die spanning bestaan, op handel en nijverheid drukkend, belemmerend gewerkt, en hoe eer en hoe beter daarom de vraag opgelost: zal Duitschland even machtig worden op staatkundig gebied als Frankrijk, en indien dit bij de bestaande ijverzucht niet mogelijk is, wie moet bukken en de mindere zijn? Men zal den oorlog, op deze wijze beschouwd, een zeer natuurlijk en verklaarbaar verschijnsel, maar tevens verschrikkelijk vinden en beweren, dat eene dusdanige verhouding tusschen menschen en volkeren | |
[pagina 349]
| |
niet de ware is of mag zijn; men zal beweren - en meenen hier al heel wat meê te hebben gezegd, dat deze volkeren christenen zijn, die een godsdienst belijden, die een anderen wedstrijd voorschrijft dan het streven naar uiterlijke macht, en ook zij die met het bestaande Christendom gebroken hebben, zullen op grond van hun zelfvervaardigd (?) ideaal van het menschelijk leven zulk een geschiedenis veroordeelen. Alles goed en wel, maar godsdiensten en idealen zijn voortreffelijk om over te dichten, de schoonste poëzie, maar zij zijn de werkelijkheid niet; enkele zachtzinnige naturen mogen bijna uitsluitend in die wereld van zachtmoedigheid verkeeren en over het geheel naar de wet van Jezus godsdienst en die der humaniteit handelen, de groote meerderheid speelt met de vormen daarvan en laat zich in de werkelijkheid er weinig aan gelegen liggen. Noch de godsdienst, noch de humaniteit, - koning Wilhelm moge bidden wat hij wil, - is de grondslag van het staatkundig leven. Godsdienst en humaniteit vlechten een schoonen band tusschen menschen en volkeren, - de staatkunde voert hen tot den wedstrijd om macht, verdeelt hen op grond van het verschil van nationaliteit. Godsdienst en humaniteit schrijven zachtmoedigheid en adel voor, onder den naam van vaderlandsliefde en nationaliteitsgevoel wordt op staatkundig gebied het vuur van den hartstocht brandende gehouden; koning Wilhelm verklaart zich beleedigd door den nationalen eisch van Frankrijk, en om een ander voorbeeld te nemen, Nederland acht het zijn plicht zijn nationale eer te handhaven door op de ruwe, domme, onwetende Commendeezen te gaan schieten. En men make de staatkunde hiervan volstrekt geen verwijt; in het gewone maatschappelijk leven is het evenzoo; hartstocht, drift is de voortbewegende, drijvende kracht van het leven; ruw is dat leven in zijn kampstrijd evenals de oorlog; de soort van strijd, de wapenen mogen verschillend zijn, maar niel het beginsel; of het leven zonder dien hartstocht mogelijk, bestaanbaar is, willen wij niet beslissen; het schijnt wel van neen. Men zegt dat het paard in zijn hollende vaart spoedig blind wordt en daarom in den regel ongelukken veroorzaakt, tegen alles wat het op zijn weg ontmoet, oprent; zoo schijnt het ook den mensch, een volk te gaan met zijn hartstocht. Op honderdvoudige wijze wordt dagelijks op verschillend gebied de Fransch-Duitsche oorlog herhaald. Maar de middelen dan, waarmee men zijn doel tracht te bereiken, die driedubbel moorddadige veldslagen! Och kom, is dat zoo vreemd, waar men Europa herschapen heeft in een groot legerkamp? heeft men voor de aardigheid jaren lang een studie gemaakt van het snelvurend geweer, en van de revolver-kanonnen? Gebruikt niet een hartstocht die middelen, die tot zijn dienst staan? En vindt ge dan elders die teedere eerbied voor het menschelijk leven, is men dan elders zoo kiesch in de keuze der middelen, waarmee de teugel van den hartstocht wordt gevierd? Is dan overal elders, is rondom ons het leven zacht- | |
[pagina 350]
| |
zinnig en vreedzaam? Ziet de werking van den hartstocht op kerkelijk gebied! Als die krijgers daar ginds met hun moordende wapenen aftrekken van het bloedig slagveld, leeft er geen haat en geen verbittering meer in hun gemoed, maar de stille onbloedige oorlog op godsdienstig gebied vervult van eeuwen her het menschelijk hart met haat en wrok, en in elke uiting der gedachte, in het dogma, in het gebed, in de verhoudingen van het maatschappelijk leven weerspiegelt zich de blinde hartstocht, de kwaadaardige strijd, en als 't ware om zich te wreken, dat die strijd met geen andere, met geen feller wapenen kan worden gevoerd, schept de mensch zich in zijn verbeelding een phantastische toekomst, waarin alle vernielende elementen hun rol vervullen om de zegepraal van zijn hartstocht te verzekeren. En deze strijd is minder edel omdat hij minder eerlijk wordt gevoerd, omdat men zich minder helder bewust is van de werkelijkheid.Ga naar voetnoot(*) Een slagveld met duizende dooden is verschrikkelijk, maar hoe groot is het aantal verminkten, stervenden, doodgemartelden, die elken dag de reusachtige strijd oplevert van de proletariers, van duizende en duizende arbeiders tegen de heerschappij van het kapitaal; vreeselijker, pijnlijker, wanhopiger is deze dagelijks wederkeerende oorlog, omdat hij in vergelijking zoo ontzettend lang duurt bij de meeste krijgers. Noem het menschelijk leven van zekere zijde gezien een tragedie, het is wel, - breng tot die tragedie ook den tegenwoordigen, zoo gemakkelijk verklaarbaren oorlog, het is wel, - maar blijf niet stilstaan bij dit laatste bedrijf, als ware het in tweestrijd met het menschelijk leven, zooals het zich over het geheel aan ons oog vertoont. Het leven is dikwerf ruw, in strijd met ideaal en poëzie en godsdienst, omdat het leven vol hartstocht is. Er is zelfs een lichtzijde aan dezen oorlog; Europa, heeft men zoo dikwerf gezegd, is oud; zie rondom u, overal teekenen van verval, van afgeleefdheid; geen grootsch denkbeeld meer, dat het tegenwoordig geslacht kan bezielen; de zucht naar oppervlakkig genot, naar het materieele, tastbare, grijpbare heeft de harten ingenomen; geen waarachtige godsdienst bezielt meer het menschelijk leven en drijft het hetzij dan door den stroom der verbeelding, of geinspireerd door het verhevenst voorgevoel van 't geen werkelijk bestaat, voort tot waarachtigen adel; - hier vindt ge het ontaard in dweperij en vormendienst, het menschelijk gemoed vergiftigend met hoogmoed en ruwheid, daar opgelost in een zoogenaamde kritiek, die het grofste cynisme op den troon heeft verheven en ten laatste alleen knielt voor de geestigheden van het eigen ik. Op staatkundig gebied ontwaart ge alleen het welslagen van het absolutisme, terwijl het constitutionalisme bijna overal door partijdrift en egoïsme wordt verlamd en onvermogend blijkt te zijn iets grootsch te voorschijn te roepen; hier als op het gebied van het | |
[pagina 351]
| |
materiëele, ziet ge met verloochening van elk hooger gevoel slechts de knie buigen voor het succes......, maar zie te midden van zooveel schijnvergoding, van zooveel lamheid verheft zich voor ons oog wel een bloedig maar toch een grootsch schouwspel; een volk, dat eeuwen lang in weerwil van zijn verhevene eigenschappen tot onmacht was veroordeeld, verheft zich uit zijn vernedering; als door een electrieken schok getroffen richt het zich op om zich in den bloed en vuurdoop te laten wijden tot zijn bestemming. De ontwikkeling van Duitschlands eenheid, de wijze waarop het zich aangordde tot den manlijken krijg, de verhevene gevoelens waardoor het zich daarbij kenmerkt, de opoffering waartoe het zich bereid toont, zij zeggen: Europa is niet oud, Germania, het hart van Europa heeft nog een schoone toekomst! Maar haasten wij ons een blik te werpen op het oorlogstooneel zelf; de laatste dagen vormen een bladzijde in de geschiedenis zooals er weinige gevonden worden, even bloedig als verrassend. Op het laatst van Juli stonden de reusachtige legers van Frankrijk en Duitschland in slagorde geschaard; algemeen was het denkbeeld, dat op Duitschen grond het pleit zou beslecht worden en de Fransche opperbevelhebber tot den aanval zou overgaan; Duitschland, dat alleen was opgetreden om zijn land te verdedigen tegen den woesten aanval, zou dien afwachten in de vaste stelling, die 't aan den Rijn bij Mainz en Coblenz had aangenomen. De Fransche bevelhebber evenwel, hoe veel beweging er ook was gemaakt, dat Frankrijk gereed was, draalde en bleef werkeloos. Toen rukte het Duitsche leger, dat Napoleon al den tijd gelaten had om zich uit te rusten voorwaarts. Stout was het plan van den veldtocht door den genialen chef van den Pruisischen staf, den generaal Von Moltke ontworpen. Hij wilde het Fransche leger omtrekken, en als met éénen slag den oorlog beslissen. Het Zuid-Duitsche leger onder bevel van den Kroonprins van Pruisen kreeg last om over de Lauter te rukken en den rechter vleugel van het Fransche leger onder bevel van den maarschalk Mac-Mahon aan te tasten. Intusschen zou de rechter vleugel van het Duitsche leger onder bevel van prins Frederik Karel langzaam van Coblenz op Trier aanrukken om straks op den linker vleugel van het Fransche leger aan te vallen, en wanneer de operatie van den Kroonprins met het Zuid-Duitsche leger gelukte, dit leger nog Oostwaarts van Metz de hand te reiken. Het centrum van het Duitsche leger onder bevel van generaal Steinmetz zou bij Saarbrück stand houden, den vijand bezig houden en des noodig zelfs een rugwaartsche beweging aannemen. Gelijktijdig evenwel met het voorwaarts rukken van het leger van den Kroonprins over de Lauter - (bestorming van Wissembourg, slag bij Wörth) de beweging van zijn troepen was meesterlijk geheim gehouden, - werd ook het centrum van het Duitsche leger bij Saarbrück in een gevecht gewikkeld met de Fransche armee onder Fros- | |
[pagina 352]
| |
sard; zoowel de linkervleugel als het centrum behaalden een schitterende overwinning, maar het operatieplan was gedeeltelijk verbroken, want de slag bij Saarbrück had ten gevolge dat het Fransche leger op Metz terugtrok. Men beweert althans, dat aan den generaal Steinmetz om de fout, die hij hiermede begaan heeft, het opperbevel ontnomen is en hij om die reden geplaatst is onder den bevelhebber van de 2e armee, prins Frederik Karel. Hoe dit zij, het Fransche leger trok na de beide nederlagen geheel en overhaast op de Moezel terug, aanvankelijk waarschijnlijk om daar stand te houden; de schier onverwinlijke vesting Metz bood een vast steunpunt aan. De Duitsche opperbevelhebber volgde evenwel ook hier weer dezelfde taktiek; men wilde de Fransche slaglinie omtrekken, en toen het weldra bleek, dat ook de Moezellinie door het Fransche leger zou worden verlaten, wilde men het den terugtocht afsnijden. Den 14den Augustus - 't was reeds laat op den dag - had om die reden een gevecht plaats oostwaarts van Metz bij Courcelles met het doel om de Franschen bezig te houden, den aftocht te vertragen en de troepen onder prins Frederik Karel tijd te geven zuidwaarts om Metz heen te trekken. Den 16den en 18den volgden daarop de vreeselijk moorddadige veldslagen westwaarts van Metz bij Vionville en Gravelotte; het doel werd volkomen bereikt; het Fransche leger was in twee deelen gesneden en de maarschalk Bazaine, na de geleden verliezen met het opperbevel belast, werd met ongeveer 100.000 man in Metz teruggeslagen. Mac Mahon zette intusschen den terugtocht met den vluchtenden keizer voort in de richting van Chalons, achtervolgd door het leger van den Kroonprins, die door het Vogesisch gebergte rukte en daarmee het bewijs gaf, dat hij even goed wist te overwinnen als van de overwinning snel partij te trekken. Wanneer de geschiedenis van dezen veldtocht beschreven wordt, dan zal zeker een der treurigste bladzijden zijn, de dagen van den dapperen maarschalk Mac Mahon, en de onzekerheid en weifeling, waarin hij zich bevond, toen hij te Chalons was aangekomen. Daar stand te houden, met de vermoeide, mismoedige troepen tegen den overmachtigen vijand die weldra hem zou aantasten, scheen niet geraden. Twee wegen bleven er open; òf terugtrekken op Parijs en onder de muren der stad bescherming zoeken, zijn leger in allerijl versterken en dan den slag te wagen, òf meer noordwaarts te trekken en te trachten door het Noorden langs de Belgische grenzen te rukken en zich met Bazaine te vereenigen. De tocht van het Duitsche leger naar Parijs moest dan worden opgegeven, daar deze met een vijandelijk leger van ongeveer 250.000 man in den rug wel niet zou plaats hebben. Of krijgskundig overleg, dan wel de positie van den Keizer, die als overwonnene niet naar Parijs kon terugkeeren, den doorslag heeft gegeven aan het laatste plan, durven wij niet beslissen. | |
[pagina 353]
| |
Zoodra echter de Duitsche bevelhebber bericht had van den aftocht van de Fransche troepen van Chalons en de richting die zij waren ingeslagen, werd terstond het plan om Bazaine te ontzetten bevroed en de noodige maatregelen genomen om het te verhinderen. De rechtervleugel onder bevel van den kroonprins van Saksen maakte onmiddellijk front naar het noorden, ten einde niet in de flank te worden aangevallen, en het geheele leger rukte met versnelde marschen op om Mac Mahon tot een veldslag te dwingen. Het is bekend, hoe uitnemend deze operatie slaagde; de veldslagen bij Beaumont en Douza gingen vooraf aan den beslissenden slag voor Sedan, die eindigde met de capitulatie van het geheele leger van Mac Mahon en de gevangenneming van den Keizer. Men kan dit het einde van den oorlog noemen; immers, het geheele Fransche leger, waarvan Frankrijk en bijna geheel Europa wonderen had verwacht, was niet meer; gevangen of bewaakt door de vreeselijke vuurmonden van het Pruisisch geschut, eindigde de komedie, die met den theatralen vuurdoop van den keizerlijken kroonprins bij Saarbrück was begonnen, met een ongehoorde tragedie. Men heeft veel gevraagd naar de oorzaak van de snelle overwinningen van het Duitsche leger, die velen eerst hebben kunnen gelooven, nadat herhaalde malen de Duitsche berichten waren bevestigd, ja tot aan de capitulatie van Sedan zijn vele militaire specialiteiten van oordeel geweest, dat de oorlog onmogelijk dien afloop kon hebben; elken dag verwachtte men dat de kans zich zou keeren, de stoutmoedigheid van de Duitschers duur zou betaald worden. Deze redeneeringen kwamen evenwel voort uit een soort van bijgeloof in de traditioneele militaire kunstvaardigheid van de Franschen en geringschatting van het gehalte van het Duitsche leger en de genialiteit van de aanvoerders. Men heeft te lang in Europa geloofd aan de onoverwinnelijkheid van de Fransche legers en zeer ten onrechte gemeend, dat Frankrijk alleen kan overwonnen worden door het geheele gecombineerde Europa. De Franschen hebben in hun nadeel gehad, dat zij slecht waren uitgerust en slecht werden geleid; de eerste nederlaag reeds heeft hen in verwarring gebracht; zij waren als overrompeld; te vergeefs zoeken wij naar een vast plan, dat zij gezocht hebben te volgen, als alleen het wanhopige plan van Mac Mahon om zich met Bazaine te vereenigen. De geschiedenis van dezen veldtocht zal een aantal misbruiken aan het licht brengen, zooals die onder een persoonlijk gouvernement maar al te gewoon zijn; niet ongelijk zal die geschiedenis zijn aan die van zoo menigen veldtocht van het Oostenrijksche leger in vroeger jaren. Waar is het dat de Fransche soldaat menig blijk heeft gegeven van zijn wereld beroemden moed, maar bij nauwgezette vergelijking met den Pruisischen soldaat kan men hem moeilijk meer het praerogatief toekennen van de beste soldaat der wereld te zijn. De Duitscher is gebleken in de eigenlijke kracht van den Franschen soldaat, zijn | |
[pagina 354]
| |
onbesuisden, wilden aanval, niet langer achter te staan, ja zijn meerdere te wezen, daar de kracht van zijn aanval gepaard gaat met overleg. Men heeft gewezen op de overmacht, die de Duitschers telkens in het veld brachten tegenover de Fransche legerkorpsen; daargelaten echter dat de aanwending van het grootst mogelijk aantal troepen op een gegeven punt ter bestemden tijd juist het genie van den opperbevelhebber verraadt, werd die overmacht van de Duitschers in de meeste gevallen opgewogen door de gunstige stellingen die de Franschen hadden ingenomen; het bergachtig terrein bij Wörth, de met batterijen beplante hoogte van Spicheren schenen zelfs voor een overmacht onneembaar. Daarbij komt nog dat het Chassepot geweer, daar het verder draagt dan het naaldgeweer, beter wapen is, en de mitrailleuses, al zijn zij op korten afstand minder bruikbaar, een vreeselijke werking uitoefenden. Ook indien de strijd meer gelijk ware geweest, meenen wij dat er veel te zeggen zou zijn voor de bewering, dat het Fransche leger spoedig voor het Duitsche zou hebben moeten onderdoen. Al is de oorlog voor een goed deel een wedstrijd geworden tusschen den geweermaker en kanongieter, wordt toch de kracht en de kunstvaardigheid, bovenal het overleg waarmee de wapenen worden gebruikt, en de vastberadenheid en volharding waarmee zij worden aangewend, bepaald door het gehalte van het leger, en niemand zal ontkennen, dat het Fransche leger zich met het Duitsche in dat opzicht in de verte niet kan meten. Het Duitsche leger is beter, niet alleen omdat de algemeene dienstplichtigheid in Duitschland bestaat en het daardoor het over 't geheel meest beschaafde leger is, maar bovenal ook omdat ook de gewone soldaat in Pruisen meer ontwikkeld is; vergelijk het lager onderwijs in Pruisen met dat in Frankrijk, en gij hebt voor een goed deel de oorzaak van de weergalooze overwinningen van de Duitschers verklaard. Voeg daarbij de edele geestdrift, waarmeê de Duitscher te velde trok, bewust dat het gold den woesten aanval van een dwingeland af te slaan, die zijn vaderland bedreigde, tegenover den Franschman, die kunstmatig was opgewonden en wel aan het uiterlijk vertoon van het militaire leven gewoon was, maar zonder die overtuiging ten strijde ging, die aan den arm die zonderling verstalende kracht verleent. Laten wij de overwinningen van het Duitsche leger voor een oogenblik buiten rekening, ook dan nog is de tocht van dat leger door Frankrijk een reusachtig werk. De organisatie van al die verschillende deelen, van die menschenmassa van ruim een half millioen, met zoo vele behoeften en bijzondere eischen, dat ontzaglijke raderwerk is geen oogenblik verstoord, en van een administratie als die van het Pruisische leger weet de wereld tot op dit oogenblik geen tweede voorbeeld te geven. En terwijl Napoleon III met zijn talrijken hofstoet als krijgsgevan- | |
[pagina 355]
| |
gene naar Duitschland werd getransporteerd om te Wilhelmshöhe nate denken, in hoeverre hij zelf al of niet oorzaak was van dezen oorlog, een bezigheid af te wisselen met het zoeken naar ‘de glorierijke sporen van de roem zijner vaderen’ op Duitschlands grondgebied, - terwijl het Duitsche leger optrok naar Parijs, werd daarop den 4en September de republiek geproclameerd, een gebeurtenis, die niemand verrastte, die zich geheel verklaarde uit den indruk van het oogenblik, maar die noch strekken kon ten voordeele van Frankrijk, noch bevorderlijk zijn aan het herstellen van den vrede. Men heeft het Pruisen ten kwade geduid, dat het tegenover het Voorloopig Bewind niet een afwachtende zoo geen welwillende houding heeft aangenomen. Naar ons inzien geheel ten onrechte. Men kan van niemand eischen, dat hij lief heeft, wat hij haat, en de heer von Bismarck ziet in de Fransche republiek het gevaarlijkste verschijnsel, dat voor zijn staatkunde en voor de rust van geheel Europa zich kan opdoen. Een autocratisch keizerrijk is voor hem met al zijn oorlogzuchtigheid het minst gevaarlijk; met dat keizerrijk op de grenzen heeft hij tegen de democraten gewonnen spel; de Bondskanselier ziet te scherp om niet te begrijpen, dat de ongewapende propaganda van de Fransche republikeinen door geheel Europa de beweging weder zal doen ontwaken, die na '48 door de reactie is geketend en voortdurend wordt in toom gehouden. Hij haat de republikeinen met een volkomen haat; als hij hun straattaal verneemt, als zij hun staatkundige wijsheid luchten, dan ontwaakt de volbloed Jonker weder in hem, en worden wij herinnerd aan de vermetele uitdrukkingen, die hij in vroeger jaren al wat democraat heet, naar het hoofd slingerde. Koning Wilhelm, zijn vorst, is een man, die meenen zou zich te bezoedelen, wanneer hij met een republikeinsch bewind van éen dag den vrede sloot; daar komt zijn zoogenaamd geloof tegen op, - en men moet met die persoonlijke gevoelens rekenen, wil men de houding van den opperbevelhebber verklaarbaar vinden; men kan de menschen nu eenmaal niet anders maken dan zij zijn, en vooral niet mannen als de ijzeren Bismarck en de oude, grijze, eerwaardige, mystieke Wilhelm. 't Is waar, volgens het tegenwoordig gevolgd staatsrecht wordt eene macht erkend, die feitelijk bestaat, en het uitsluitend recht der legitimiteit behoort in Europa tot de tijden der legende, maar iets anders is het die bestaande macht te erkennen in gewone omstandigheden, of die te erkennen in die verhouding waarin Pruisen tot Frankrijk staat. De herstelling van Napoleon op den troon is misschien een verborgen vrome wensch van Bismarck, waarvan hij zelf de ondenkbare onmogelijkheid terstond inziet, maar allereerst rijst op praktisch terrein de vraag op, of het gouvernement, dat voor hem staat een regeering is volgens de natie niet zoozeer - daarvoor zijn mannen als Bismarck tamelijk onverschillig, - maar of het die levensvatbaarheid bezit, dat men met eenigen grond kan vermoeden, dat het het teekenen van | |
[pagina 356]
| |
de vredesvoorwaarden lang genoeg zal overleven om daaraan zekere vastheid te geven. En juist van deze zijde komt het ons voor, dat de heer von Bismarck volkomen gelijk heeft met de hoogst mogelijke voorzichtigheid en terughouding in acht te nemen. De meerderheid van Frankrijk is niet republikeinsch, en het is de vraag wat die meerderheid op dit oogenblik het meest vreest, wanneer zij zich vrij daarover kon uitlaten, de Pruisen of de republikeinen. Burgers en boeren, die voor '48 elke omwenteling toejuichten, hebben zich zelven en hun eigendom te lief om zich in onze dagen te wagen aan de verwezenlijking van de natuurrechten van den mensch. Er is een tijd geweest, dat de revolutie synoniem was met vrijheid, de tegenstelling van absolutisme; die tijden zijn voorbij; de republiek is in onze dagen, althans in Frankrijk de eerste stap tot de omwenteling van den vierden stand, tot de proefneming met de holle theorien van de proletariërs, de Internationalen, met al de Jakobijnsche verschrikkingen; de republiek is het ontketenen van de meest woeste en wilde hartstochten, die sluimeren op den bodem van het maatschappelijk leven; de republiek is het werpen van den brandenden fakkel in die lichtontvlambare massa, dien lavastroom, die bestendig onder onze voeten rookt. De geschiedenis van de stemmingen voor leden van het Wetgevend Lichaam, de laatste berichten uit Parijs, de proclamaties van den arbeider-generaal Cluseret, de toestand te Lyon doen alles vreezen. Wat kan men verwachten van een vrede gesloten met een bewind, dat nog niet door de natie goedgekeurd, straks dreigt omver geworpen te worden door de meest woeste radicalen? Gesteld dat de vrede gesloten werd, wie geeft de verzekering, dat Frankrijk niet een chaos van verwarring zal zijn, eer de laatste Duitsche soldaat den Franschen grond heeft verlaten? Bovendien heeft het nieuwe Fransche bewind totnogtoe weinig gedaan, waardoor het op de erkenning of de welwillendheid van den overwinnaar aanspraak kan maken. Niemand twijfelt aan de eerlijkheid van mannen als Favre, evenmin aan hun goeden wil, maar het schijnt eenmaal geen eigenschap van de Franschen te zijn om de werkelijkheid te kunnen zien; wij hadden van den minister van Buitenlandsche Zaken van de Fransche republiek op grond van zijn verleden meer gezond verstand gewacht, en niet dat hij op hoogen toon zou eischen, dat een overwinnaar zich verwijderde, dien men op alle wijze heeft gehoond, en tegen wien men zich slechts verdedigen kan met een opgeraapt leger van ongeoefende krijgers, gemakkelijke spijs voor naaldgeweer en getrokken geschut, en verdedigen met... te bedelen om de gunst en de sympathie van Europa. Leest men de taal, die de tegenwoordige coryphaeen in Frankrijk voeren, dan weet men niet, als men in Victor Hugo het uiterst neemt, of men te doen heeft met de uitspattingen eener dwaze verbeelding of met de taal, die een krankzinnige voert, omdat de ijzeren muur niet wil wijken, die hem houdt opgesloten. | |
[pagina 357]
| |
De tweede circulaire van den heer Favre, dd. 17 dezer, geschreven onder den indruk van de mislukte zending van den heer Thiers, en de overtuiging dat men op geen interventie dan van wat goede voorzichtige woorden heeft te rekenen, doet ons zien, dat deze zijn fout heeft ingezien en het hier niet te doen is om als advocaat met schitterende uitdrukkingen een proces te winnen, maar men staat tegenover de ijzeren wet der noodzakelijkheid. Zijn toon is meer bezadigd, en het gerucht wil zelfs, dat de republikeinsche minister een onderhoud zal hebben met den aristocratischen graaf von Bismarck. Wellicht dat Pruisen meer tot den vrede begint over te hellen; hoeveel bedenkingen het ook moge hebben tegen het tegenwoordig bewind, er bestaat nu eenmaal geen ander in Frankrijk, en zoowel tegenover de publieke opinie in Duitschland als in Frankrijk, zou elke interventie in de binnenlandsche aangelegenheden van Frankrijk een staatkundige misstap zijn, waarvan de gevolgen niet zijn te berekenen. 20 Sept. '70. Noorman. |
|